BURGERLIJK BLOED. N°. 7974. Dinsdag 16 Februari. A0. 1886. <§eze fioaraat wordt dagelijks, met aitzoadertag van fon- en feestdagen, uitgegeven. LEIDSOH llS&DAGBLAI). d PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maandenf 1.10. Franco per poet1.40. Afzonderlijke Nommere0.05. EEN VERHAAL VAN GOLO RAIMUND. Vervolg.) Eerst toen de sterren helder door zijn venster schenen, ontrukte hjj zich aan dit gepeins om nog een oogenblik in de buitenlucht te wandelen en ging over het plein naar het park. Behoedzaam keek hjj naar het terras aan de achterzjjde van het slot, waar gewoonlyk des avonds by het schijn sel van eenige windlampen thee werd gedronken, maar het was er duister en ledig. Boven op de kamers van den overste was licht, ook oom Ri chards vertrekken waren verlicht; het scheen, alsof na het opwindend voorval van dezen namid dag ieder behoefte had aan rust en eenzaamheid. Ook Hallig had dit laatste gezocht, en zocht dit nog, want hy wilde immers het gezelschap ver mijden, dat hy hier had vermoed te zullen vinden, en toch werd hij voortgedreven, met rusteloos on geduld, alsof er hier nog een doelwit tot rust en bevrediging voor hem was te bereiken. Hy was er heel dicht by, by dit doelwit, dat hy zich zei ven niet wilde noemenhy hield althans, bedwelmd van vreugde, zyne schreden in toen door de don kere boschjes van den tuin, heel dicht by hem een gewaad schemerde, en onmiddellijk daarop eene duidelijke, zachte stem sprak: „Ha, Hallig, God zjj dank, dat ik u zoo wel en zoo frisch zie, nog voordat de nacht valt; ik geloof, dat hy zeer lang voor my zou zyn geworden met myne be zorgdheid voor u!" „Over my zoudt gij bezorgd geweest zyn?" vroeg hy, door haar bewogen toon vroolyk verrast en toch niet zonder eenige twijfeling. Z{j merkte die dadelijk op, en dit moest haar onaangenaam aandoen, want zy vatte de hand van den jongen man en sprak gejaagd: „Och, slechts ditmaal, Hallig, twijfel en spot toch niet, gy zoudt net warm gevoel van myn hart toch niet bekoe len, dat u dankt, en ach, zoo gaarne de bittere woorden zou willen verzoeten, weike myn vader onbedacht uitgesproken heeft. Gy zjjt te fier om een meisje te willen vernederen, een kind in haar vader; gy zult het des te minder doen, nu ik u de droefheid bekend heb, waarin ik my bevind." „Pauline," riep hy zacht doch hartstochtelijk uit, „zou ik ooit iets anders willen zijn dan uw beschermer, die u zou willen behoeden voor elke zorg en elke smart? "Weet gjj niet, dat deze taak, waarin ik een tegenzin had, omdat zy my werd opgedrongen, my zaligheid heeft bereid by den eersten dienst, welken ik vrijwillig mocht be wijzen, by den eersten dank, welken uwe lippen Try wil lig uitspraken?" „God zy dank," antwoordde zy verlicht, „dat de bitterheid, welke de woorden van myn vader in uwe borst moesten opwekken, genoeg gevoel vaq rechtvaardigheid by u overlieten om niet ook my naar dit woord te veroordeelen. Ik heb reeds zoo veel smart ondervonden en verdraag uw min achting niet." Hy antwoordde niet, maar hy hield nog steeds haar hand in de zyne, en zy voelde die beven onder zyn druk. Het was dan ook een ander, deze Pauline met haar heldere, zachte stem, met haar lieve kinderlijke woorden; het was niet meer de overmoedige aristocratin, die hem koel en kren kend had bejegend, wier trots vroeger zyne be studeerde kalmte had gebroken, het was slechts eene schoone, ootmoedige vrouw, die voor hem •tond. Hy gevoelde, het was een gevaarlijk oogen- blik, en tevergeefs zocht hjj naar woorden; deze eensklaps ontwaakte hartstocht, welke in woeste vaart den kunstmatig aangelegden dam van trots en veroordeel, welke hy in zyne borst had opge worpen, doorbrak, dreigde hem te verstikken. Kalmte en bezonnenheid, welke hem anders zoo veilig hadden geleid en hem een ruimen blik had den doén behouden by alle gebeurtenissen in zyn leven, waarheen waren zy gevloden by dezen storm, welke in zyn binnenste woedde? Hy hoorde, zag noch dacht meer, hy wist alleen, dat het haar hand was, welke zacht en warm in de zyne rustte, welke hy aan zyne lippen drukte. En zy onttrok die hem niet, zy beantwoordde zyn handdruk; zy vlood niet heen, maar legde, zich voegende naar eene geheime, onafwijsbare macht, met een diepen, bevenden ademtocht haar hoofd stil en geduldig aan zyne borst, toen hy haar slanke, sidderende gestalte stormachtig in zyne armen drukte. En toch was het slechts een oogenblik, dat zy zich vergunde aan dit hart te rusten, dat zij reeds langer en vuriger had bemind, dan zy het zelve wistslechts een oogenblik duldde zy de vurige kus sen, welke hy op haar bevende lippen drukte. Toen aan het jeugdig, ongeduldig hart, dat gebiedend naar zyn recht had verlangd, voldoening was ge geven, keerde haar bezonnenheid terug, haar jonk vrouwelijk gevoel verzette zich tegen het alleen zyn met den beminden man op zulk een laat uur aan deze eenzame plaats, maar deze meisjesach tige beschroomdheid kon den toon van innige liefde niet dempen, toen zy, zich schielijk van zyn hart losrukkende, hem goeden nacht toefluisterde en met snelle schreden wegvlood. Hallig keek haar na als eene verschijning, dronken van zaligheid, zoodat alle nadenken over het pas ge beurde hem onmogelyk was. Verbrijzeld waren de vooroordeelen van een geheel leven door de macht van dit ééne oogenblik, weggewaaid de twijfel en verbleekt de herinnering aan het smartelijk bleek gelaat van de dierbare vrouw, die in haar verbitterde trekken als eene vermaning de geschiedenis van dien twijfel en die vooroordeelen droeg. De zon, welke den volgenden morgen helder en schitterend boven de bergen verrees om de sla- penden te wekken, vond Pauline reeds wakker. Zy had ook nauwelijks geslapen, haar onrustig hart dreigde te barsten door het kloppen. De ge dachten, welke beurtelings door haar verhit brein joegen, hielden de sluimering langen tyd ver van haar en brachten ten slotte met de rust een zwaren droom. Toen haar gedachten met het krieken van den dag meer klaarheid kregen en de afgeloopen avond duidelijk voor het oog harer ziel stond, beving haar, in plaats van de verrukking eener verloofde, een gevoel van smart en berouw. Zy had tegen zyne borst gerust, zjj had zjjne kussen op haar lippen geduld en de vurige woorden van liefde aangehoord, welke hy had gefluisterd; zjj had het geduld en was niet heengevloden, had niet vol verontwaardiging het dienstpersoneel geroepen tot afweer tegen deze vermetelheid, zjj had gezwegen en was gelukkig geweest. Ja, zjj was geluk kig geweest. De rechtschapen geest van het jonge meisje, welke voor eene leugen als voor laf hartigheid terugbeefde, herhaalde dit hardnekkig weder en telkens weder tot haar eigen foltering. "Want zjj bedacht daarbjj in zich zelve dat zy ge lukkig was geweest door de liefde van een man, dien eene hemelwijde kloof van haar afscheidde, wiens positie en beroep, overal op elke andere plaats, evenals die van al zjjne beroepsgenooten, dienstbaar zou zyn geweest. Den eersten jonkvrouwelijken bloeitijd en het ontwaken van het hart, den eersten kus, dezen bloesem der liefde, hjj had dien gebroken met ver- PRIJS DER ADVERTENTIEN: Tui 16 regels f 1.05. Iedere regel meer 0.171. Grootere letters neer plaatsruimte. Toor het inoM- seeren buiten de stad wordt 0.10 berekend. metele hand, alsof hy daartoe het recht had. En had hjj dit dan niet, was hjj dan niet de in stilte eenig geliefde van dit trotsche weerstrevende hart, kon hy niet haar echtgenoot worden? Pauline schrikte alleen reeds voor de gedachte daaraan en schudde haastig, als tot afwering, haar schoon hoofd. Haar echtgenootNeen, neen, on mogelijk, liever duizendmaal sterven aan eigen harteleed, indien het dan inderdaad zoo hevig zou worden, dan aan de ongenezelijke wonde, welke de verwondering, de spotlust der wereld haar moest slaan. O, zij kon het zich ten volle voorstellen, hoe haar vrienden en kennissen zouden spreken, indien zjj naar den aanstaanden echtgenoot van de eens gevierde zouden vragen„Een man zonder familie", zoude men zeggen, „zonder vermogen, een man met een onbekenden naam, welken niemand ooit heeft gehoord, die de dienaar van freule Yon Gerstein was." Haar d i e n a a r I ja, wat was hjj ook anders, al ontnamen de wonderlijke bepalingen van den overleden mjjnheer Rieding hem ook den schijn van eene afhankelijke positie. Hjj was en bleef niet de heer, niet eens de pachter, neen slechts de rentmeester van het landgoed, die aan haar, de bezitster, rekenschap moest afleggen, die derhalve, al was hjj ook met de geheele leiding van de landbouwaangelegenheden belast, toch altoos slechts de eerste onder de dienaren was. Alleen de eigen aardige opmerking van den overledene, dat de diensten van Hallig onbetaalbaar waren, en derhalve door geen vergoeding van haar kant konden worden opgewogen, dat integendeel hjj zelf er als een laatste teeken van liefde aanspraak op maakte en ze aan zjjne erfgename vermaakte, had den jongen man uit zjjne afhankelijke stelling weggerukt en die doen vergeten, en slechts in die vergetelheid zocht en vond Pauline eenige verontschuldiging voor de oogenblikkelyke overgave aan haar gevoel. Toen zjj, zooals altoos des morgens, aan het venster stond, dat op het slotplein uitzag, en Hallig uit het huisje aan den overkant kwam om zjjn paard te bestijgen, was zjj bij den gelukkigen en toch eerbiedigen groet, welken hy haar toezond, met zulk een vurigen en beschroomden blos achter- uitgetreden, alsof zjj iets zeer vernederends had ontwaard. Hallig hield het voor de lieve, meisjes achtige schaamte, welke in de oogen van den man het hoogste der vrouw is, en reed ook zonder een blik tot antwoord van haar ontvangen te hebben, diep ademhalende in het volle gevoel van zjjn geluk in den frisschen morgen uit. Bjj hem had de zonne schijn, welke de herinnering aan den vorigen avond bestraalde, niet de verrukking, den trots en het geloof uitgewischtj hjj weefde een helderen stralen krans om het hoofd der geliefde en verheerlijkte het met liefelijken ootmoed, met hartelijke, innige liefde. Pauline had intusschen mismoedig en radeloos haar aangezicht in het kussen van haar divan gedrukt; zjj richtte zich eerst weder op, toen de hoefslag van zjjn paard op het steenen plaveisel was weggestorven, en de stem van haar kamenier haar toesprak. De dienstmaagd bracht een brief van Mevrouw Von Blendorf, Alfred's moeder, waarin de waardige dame, waarschijnlijk ongeduldig over het dwalen van haar zoon, dat zjj enkel toeschreef aan eene onoverwinnelijke schuchterheid, uit zjjn naam be paaldelijk om de hand van Pauline vroeg. Het was een beleefde, vriendelijke brief, hjj ademde tege lijkertijd de teederheid van eene moeder en de zekerheid en vaardigheid der elegante vrouw, en Pauline gevoelde er zich aangenaam door gestemd. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1886 | | pagina 1