3JT asto^I as Fetoi'iTari. Jit iiiiinmer bestaat mt Drie Bladen. <§62$ (Qouraat wordt dagelijks, met uitzondering van fon- en feestdagen, uitgegeven. 79G7. A0. 1886. PRIJS DEZER COURANT Voor Leiden per 8 maanden1.10. Franco per post1-40. Afzonderlijke Nommers0.06. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Tan 16 regels ƒ1.05. Iedere regel meer 0.17 J. Grootere lettere naar plaatsruimte. Voor het incas- eeeren buiten de etad wordt 0.10 berekend. Mere wordt beleefd verzocht klachten Eer de bezorging van het Ltidscli Dagblad Lmiddellijk schriftelijk aan het Dureel I te dienen. ölïieieelo s tennisge vingen. NOTIFICATIE. e Gedeputeerde Staten der Provincie Zuid-Holland, elet op art. 73, alinea 2 der Wet van den 4den Juli (0 (Staatsblad No. 37), oodigen de inwoners der Provincie Zuid-Holland, die irs in 's Bijks directe belastingen zijn aangeslagen, uit, daarvan vóór 1°. April aanstaande aan bun legie te doen blijken, door overlegging van het aanslag- et of van een uittreksel uit de kohieren der Bijks directe latingen, ten einde daarop worde gelet bij het opmaken Lijst van de Hoogstaangeslagenen, verkiesbaar tot Afge- rdigden ter Eerste Kamer van do Staten-Generaal. )e bedoelde stukken behooren door belanghebbenden te den ingezonden aan het lokaal van het Provinciaal tuur van Zuid-Holland, met opgave van den naam, de voornamen en de woonplaats van den aangeslagene de Gemeente en de dagteekening zijner geboorte en l. bijaldien hij buiten 's lands is geboren, of, en zoo ja, wdirom hij als Nederlander is te beschouwen, met vermelding van de dagteekening zijner naturalisatie, indien deze mocht hebben plaats gehad. De Gedeputeerde Staten voornoemd, i-Gravenhage, POCK, Voorzitter. Januari 1886. F. TA VENRAAT, Griffier. IK tikel 185 der Grondwet zegt pe lotelingen bij de militie te land mogen niet met hunne toestemming naar de koloniën en ittingen van het Rijk in andere werelddeelen den gezonden." n het ontwerp tot herziening der Grondwet en we mede een artikel betreffende de ver- iding der dienstplichtigen tot de koloniale defensie, daarbij geldt een geheel ander beginsel. We n daar (art. 183) iDe dienstplichtigen te land mogen niet dan htens eene Wet buiten Europa worden gezon- De Wet bepaalt de voordoelen, hun wegens uitzending toe te kennen." len belangrijk verschil, voorzeker. Vóór we onze ining uitspreken over de vraag, of we die wij- ag hebben toe te juichen, behoort eerst te en vermeld wat door de Regeering tot moti- ing van haar voorstel gezegd is. In de Memorie Toelichting staat 2ene Grondwet is bestemd om gedurende eene ■e reeks van jaren te gelden, en het is niet te zien, in welke moeiehjke omstandigheden wij aanzien onzer koloniën en bezittingen in andere Iddeelen in eene min of meer verwijderde :omst kunnen geraken. De Regeering acht het wenschelyk dat de Grondwet niet verhindere dienstplichtigen desnoods zonder hunne toe- iming derwaarts te kunnen zenden. Als waar dat deze gewichtige maatregel niet zonder inde redenen zal worden genomen, wordt de fgaande goedkeuring der Wetgevende Macht irderd en tevens bepaald dat de Wet aan zoo uitzending voordeelen zal verbinden. De Sing, welke die voordeelen zullen zijn, kan aan [Vet ge ver worden overgelaten." dienstplicht, in den constitutioneelen is ongetwijfeld een der zwaarste lasten, op houders der burgers gelegd. Dat wij ons dien welgevallen, komt voort uit het levendig besef |;de juistheid van het beginsel, zoo flink gefor- fcrd in de (tegenwoordige) Grondwet: „Het n der wapenen tot handhaving der onafhan- heid van den Staat en tot beveiliging van ■[grondgebied blijft een der eerste plichten van ■i'gezetenon.' Eene soortgelijke bepaling vinden we ook in het ontwerp, maar eenigszins anders uitgedrukt: we kunnen niet vinden, dat deze nieuwe lezing een even krachtigen indruk maakt. „Alle Nederlanders," heet het in art. 178, „daartoe in staat, zyn ver plicht mede te werken tot handhaving der onaf hankelijkheid van het Rijk en tot verdediging van zyn grondgebied." Dat „medewerken" is een zeer nevelachtig woord; wie maar een kwartje be lasting betaalt of een pond of wat suiker ge bruikt werkt reeds mede, want zonder geld kan geen oorlog worden gevoerd. Bovendien, als er sprake is van „het Rijk", dan zit daar reeds eene verwijzing in naar de verplichting tot verdediging der koloniën, omdat dezen ook tot „het Rjjk" be hooren. Ongetwijfeld willen we alles doen wat gedaan kan worden om de onschendbaarheid van den vader- landschen bodem te handhaven tegen elke aan randing. Jammer is het inderdaad, dat het woord dienstplicht burgerrecht bij ons heeft verkregen, want daaruit ontstaat begripsverwarring ten aan zien van die op ons allen rustende verplichting. We er plicht ware onzes inziens beter: daaruit zou dan van zelf voortvloeien dat ieder zich beschik baar moet stellen om geoefend te worden in het gebruik der wapenen. Maar daarmede houdt ook, meenen we, de ver plichting op, welke het openbaar gezag bevoegd is den ingezetenen op te leggen. In hoofdzaak be paalt zich de verdediging tot het optreden binnen de grenzen des lands. Zal het ingeval van oorlog wellicht noodig worden die grenzen te overscliryden ten einde den vyand afbreuk te doen en alzoo de verdediging van eigen bodem beter te waarbor gen Je jongste Servisch-Bulgaarsche stryd heeft doen zien dat deze mogelijkheid bestaat, dit zal toch wel, waar we nimmer een aanvallenden oorlog hopen te ondernemen, tot de uitzonderingen be hooren. Regel is: de weerbare mannen, het gewa pende volk, binnen de landpalen. De Grondwet, welke we mogen beschouwen als een „kort begrip" van de plichten en rechten des volks, waarborgt dat van dat beginsel niet zal worden afgeweken. Geen Nederlander mag tegen zijn wil, en onder geenerlei omstandigheden, naar de koloniën worden gezonden. Bestaat er nu wel voldoende reden, om ons dien waarborg te laten ontnemen? De Regeering zegtmen kan niet weten wat de toekomst ons zal opleveren. Dat is een axioma, doch met hetwelk wy niet verder komen. Om rechten te zien inkorten, verlangen we waarlijk geen Grondwetsherziening; het bestaand recht moet verscherpt, verduidelijkt, zoo noodig uitgebreid of nog beter beschermd worden. Gelijk de Nederlandsche „dienstplichtigen," we zullen ons in 's hemelsnaam maar van dat woord blijven bedienen, voor de veiligheid van Nederland hebben te zorgen, behooren de ingezetenen van Neer- landsch-Indië, inlanders en Europeanen, - de vreemde Oosterlingen zullen we om hun geringe vertrouw baarheid maar buiten rekening laten, Indië te verdedigen. Is daartoe blanke krijgsmacht noodig, welnu, het middel om die te bekomen ligt voor de hand. De inlanders, beweren sommigen, zouden niet steeds geneigd zijn zich tegen de vermeestering der koloniën door eene andere Mogendheid te ver zetten. Wanneer wy Indië zóó besturen, dat de inlanders weten nooit beter te kunnen zyn dan onder de hoede van het Nederlandsch Gouverne ment, dan zullen zy dat wèl. Hoe zou Engeland zijne reusachtige bezittingen kunnen beheerschen, als het niet kon rekenen op den steun der inboor lingen? Of worden aan de overzyde der Noordzee misschien Engelsche burgers tegen hun wil gedwongen om dienst te gaan doen in de Aziatische gewesten De verzekering, dat de hier besproken uitzending niet anders dan met goedkeuring van de Wetge vende Macht kan geschieden, is niet voldoende om ons ernstig bezwaar tegen deze draconische bepa ling op te heffen. In de bangste dagen der Indische geschiedenis, in den Java-oorlog, in den stryd op Bali, heeft men steeds zich weten te redden buiten dergelijke willekeurige beschikking, en zoo moet het blijven. Laat er zyn een flink ingericht Indisch leger, dat gerecruteerd wordt uit vrijwilligers, aan gelokt door de goede vooruitzichten hun daar ge opend, en door eene behandeling welke aan alle redelyke wenschen voldoet. Gelooft iemand dat men daar ginds veel zou kunnen uitrichten met jongelieden, die als het ware aan den vaderlandschen bodem worden ont- scheurd, alleen omdat de helft der volksvertegen woordigers plus één tegen dien maatregel geen bezwaar heeft? Zou men eenige toewijding, eenige zelfopoffering kunnen verwachten onder zoo druk kende omstandigheden? Eene enkele fout, door het Indische gouvernement begaan, kan een opstand teweegbrengen; en dan zouden onze jongelieden maar uitgezonden kunnen worden om met hun leven die fout uit te wisschen Gesteld een doortastend minister van koloniën wilde eens aan den jammerlijken toestand op Atjeh een einde maken, en wist zijne ambtgenooten over te halen, hem de beschikking te geven over een paar lichtingenzouden we daar inderdaad vrede mee kunnen hebben, al had ook de Wetgevende Macht de aanvraag met haar instemning bekrachtigd? We stellen deze vragen, en wenschen het ant woord aan den lezer over te laten. Wij voor ons achten de zaak zoo hoogst bedenkelijk, dat we een waarschuwend woord niet overbodig achten. Het spreekt vanzelf, zoolang er nog dienstaf- koop bestaat is er nog veel meer reden om protest .aan te teekenen tegen het voorstel der Regeering. Het zouden dan uitsluitend de jonge lieden uit de onbemiddelde volksklassen zijn, aan wie de verdediging werd opgedragen van koloniën, waarvan het bezit wel het geheele vaderland tot voordeel is, maar toch, wèlbeschouwd, om persoon lijke belangen den meergegoeden nader aan het hart ligt. Maar ook al werd de persoonlijke „dienstplicht" ingevoerd, dan nog zouden we nadrukkelijk blijven wenschen, dat de Grondwet in dit opzicht de vry- lieid der ingezetenen bleef waarborgen. Het is volstrekt niet hetzelfde, het leven of althans zyne toekomst veil te hebben voor de verdediging van den vaderlandschen bodem, als voor het be houd van bezittingen in de vertede bezieling, welke tot het eerste doet besluiten, kan voor het laatste niet ingeblazen worden, al tracht men ook te betoogen dat Nederland en Indië één zijn. In theorie klinkt dat heel mooi, en als Regeerings- beginsel moge het geldenis er evenwel sprake van het brengen van buitengewoon zware offers,, het dierbaarste wat men heeft, de zonen die men grootbracht, dan laat de gelijkstelling ons in den steek en mag het offer slechts worden aan genomen wanneer eene vrije handeling of overeen komst het aanbiedt. Wij gelooven niet dat het wenschelyk is, het tot dusverre gevolgde stelsel los te laten, en mocht de Grondwetsherziening tot stand komen, dan hopen' we dit gewichtig belang tot een onderwerp van ernstige overweging gemaakt te zien. Art. 180 van het ontwerp zegt„Er is eene voldoende krijgsmacht tot bescherming van de koloniën in andere werelddeelen." Wij zouden er gaarne bijvoegen: „Samengesteld uit inlandsche troepen en vrijwillig dienende Europeanen."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1886 | | pagina 1