7932. I^jTaaaiclstg 'eceiülbei® A°. 1885. Dit nummer bestaat ait Twee Bladen. Bericht-Scheurkalender. Weerstandsvermogen. ra0. <§eze fëourant wordt dagelijks, met uitzondering van gen- en feestdagen, uitgegeven. Leiden, 26 December. PRIJS DEZER COURANT: Voor Loiden per 3 maanden1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 16 regels 1.05. Iedere regel moer 0.171. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het inoas- seeren buiten de stad wordt 0.10 berekend. Aan de geabonneerden wordt bericht dat als Nieuwjaarspremie gtgeven wordt een Bects- Sehcurkalender, voor liet jaar 1886. Doze keurige Scheurkalender zal verkrijgbaar zijn op Dinsdag 29 December van 's morgens 10 tot 's avonds 6 uren, tegen teruggave van den bon, welke Maandag-avond in de Courant af gedrukt wordt, en betaling van slechts 50 cents. Franco per post tegen toezending van 15 cents meer voor frankeering. Nieuwe abonné's hebben mede recht deze Premie re doen afhalen. Af en toe worden we onthaald op becijferingen van en beschouwingen over de ontzagwekkondo strijdkrachten, die de Groote Mogendheden ten dienste staan. Geen wonder dat den burgers van een kleinen Staat, zooals Nederland, België, Denemarken, Zwit serland, Portugal, de schrik weieens om het hart slaat, als zü lezen van die millioenen wèl-uitge ruste manschappen, - die reusachtige magazijnen gevuld met wapentuig van de nieuwste vinding, die kanonnen van het zwaarste kaliber waar-van- één schot voldoende is om het hechtste gebouw tl puin te doen uiteenstuiven, die vloten van kolossale gepantserde schepen, elk op zich zelf reeds oene keurverzameling van vernuftig uitgedachte romielingswerktuigen. Het kan niet anders, of het denkbeeld moet somtijds rijzenAls toch eens een van die machtige militaire Staten den ernstigen wil had, een einde te maken aan onze nationale zelfstandigheid, zouden we daar dan wel veel tegen kunnen doen? Natuurlijk, het vaderlandlievend gemoed tee kent aanstonds protest aan tegen de uitdrukking van vreesachtigheid, in die vraag verscholen. Mocht onze onafhankelijkheid worden aangerand, dan zullen wij er eene eer in stellen, het uiterste te wagen, liever dan te bukken voor vreemd geweld. Daarom, ons defensief vermogen zoo hoog opge voerd, als de omstandigheden eischen. Vermeerde ren de machtige naburen hunne aanvalsmiddelen, we zullen trachten de verdedigbaarheid des lands daaraan geëvenredigd te doen blijven. De natuur schonk ons eene stelling, die niet gemakkelijk te overrompelen is, en alles, wat de kunst vermag om haar te versterken, zullen we aanwenden. Nooit zullen we ons blootstellen aan het verwijt, dat een gevoel van zwakheid aanleiding gaf tot verwaarloozing van onze plichten als zonen van eene vrije en fiere natie. Dat alles is nu voortreffelijk gedacht, en wordt bij verschillende gelegenheden veel beter gezegd dan wy het hier konden doen; maar het vraag stuk van de positie der kleinere natiën is er niet mede opgelost. Men maakt zich schuldig aan een zijdigheid, door het als eene bloot militaire quaestie te beschouwen. Wat de Groote Mogendheden aandrijft, om hare of- en defensieve krachten tot een immer hooger peil op te voeren, ten koste, helaas! van de welvaart der burgers en met volkomen voorbijzien van de gevaren, welke in de toekomst uit diekil- iossale wapeningen en de door haar veroorzaakte krachtsverspilling moeten voortvloeien, kan hier buiten bespreking blijvende onderlinge nay ver, hot wederzydsch wantrouwen, die ondanks her baalde vredelievende verzekeringen den grondtoon vormen van de internationale betrekkingen, dwin gen wellicht de Regeeringen, het machtsvertoon tot de hoogste grenzen te doen rijzen. Voor kleine volken, die zeer gaarne buiten de groote politieke vraagstukken blyveu en aan niemand zyne plaats in het volkerengezin zullen betwisten, gelden an dere overwegingen. Hunne positie wordt niet be paald door de sterkte hunner legers of de inrich ting hunner fortificatiën, maar door de diensten die zy bewijzen aan do algemeene beschaving. Er is een tijd geweest, dat de vrees voor „an- nexatio" ons zenuwachtig maakte. Is die vrees gewettigd? Met het oog op de geschiedenis moeten we die vraag ontkennend beantwoorden. In de negentiende eeuw worden geene aanslagen gesmeed op de on afhankelijkheid van beschaafde volken. Nederland, om niet verder te gaan dan ons eigen huis, neemt in de reeks der volken eene plaats in, die men het niet zoo licht zal doen ontruimen; zijn arbeid op het gebied van wetenschap, van kunst, van nyverheid, van handel, landbouw en zeevaart komt allen volken der wereld ten goede, en vindt overal waardeering. Door den naam van ons volk uit te wisschen, gesteld dat hiertoe mogelijkheid bestond, wat met de bekende machtsverhoudingen niet als onmogelijk mag worden aangemerkt, zouden gewichtige belangen geschaad worden. En hoe meer we ons beyvoren, voor allen nuttig te zyn, den arbeid van onzen geest en van onze handen dienstbaar te maken aan de algemeene beschaving, des te sterker wordt onze positie, des te denkbeeldiger het gevaar voor opheffing onzer nationaliteit. Daarmee willen we niet beweerd hebben, dat het verstandig, of zelfs geoorloofd zou wezen, niets te doen aan de verzekering van ons weerstands vermogen. Ook op kleine natiën rusten internati onale verplichtingen, die zy niet kunnen veronacht zamen. Indien het tot een strijd tusschen twee machtige militaire Mogendheden komt, moeten we in staat zyn te verhinderen, dat ééne van haar ons land binnen den kring barer operatiën trekt: met andere woorden, we behooren de onschend baarheid van ons grondgebied te doen eerbiedigen. Bovendien moeten het gehalte en de getalsterkte onzer levende strijdkrachten van dien aard zijn, dat geene van beide oorlogvoerende partyen zich zou willen blootstellen aan het gevaar, ons tot vyand te krijgen. Deze noodzakelijkheid wijst de richting aan, in welke getracht moet worden het normaal peil onzer defensie-middelen te bereiken. Maar tevens duidt het ook de grens aan, bij de beschikking over de finantieele krachten der natie in acht te nemen. Aanhoudende opvoering van militaire uitgaven is een kwaad, dat evenzeer het voortbestaan eens volks bedreigt, zij het dan ook in anderen zin, als het niet voldoen aan rechtmati ge eischen. Tenvyl we alles in het werk zouden stellen, om ons voor aanvallen van buiten te dek ken, zou innerlyke verzwakking het lichaam van den Staat ondermynen, indien het bewandelen van den gulden middenweg de vrees voor beide geva ren niet opheft. Naar het oordeel van bevoegde Staatslieden is het maximum dier uitgaven bereikt en zouden we niet straffeloos verder kunnen gaan. De jaarlyks door de natie opgebrachte offers voor de landsver dediging moeten, by eene verstandige organisatie, voldoende geacht worden om onze veiligheid te verzekeren. De staatszorg heeft in een groot aantal behoef ten te voorzien worden deze onbevredigd gelaten, omdat de geldmiddelen voor een te groot deel in beslag genomen worden door de Departementen van Oorlog en Marine, dan zyn we verplicht een deel van onze taak bij den beschavingsarbeid ach terwege te laten, en daarmede vermindert ook onze onmisbaarheid in het volkengezin, die wij, gelyk boven is gezegd, beschouwen ais een der hechtste bolwerken van staatkundige onafhanke lijkheid. Of, wordt er, zoowel door het een als door liet ander, van de draagkracht der ingezetenen meer gevorderd dan met de eischen eener gezonde finantieele politiek is overeen te brengen, dan zou niet slechts een verzwakkingsproces ons ten onder gang voeren, maar ook zou in de ure des gevaars de „zenuw van den oorlog"—het geld ontbreken. Wat zou men zeggen van een man, die, om zijne bezittingen tegen inbraak te beveiligen, zijn geheele vermogen besteedde aan deuren en sloten en brandkasten, die wel het vernuft des behendig- sten paneelzagers en sluitingvernielers tarten, maar per slot van rekening niets te verbergen zouden hebben Men is gewoon om degenen, die tegen het cres cendo in de oorlogsuitgaven optomen, samen te vatten onder den naam van „anti-militairisten" en aan deze uitdrukking het denkbeeld te hechten van onverschilligheid voor of moedeloosheid aangaande het groote vraagstuk der landsverdediging. Wij gelooven dat hunne bezwaren meer waardeering verdienen, en dat het niet billijk is, geene reke ning te houden met hunne wenschen, waar deze door oprechte vaderlandsliefde worden ingegeven. De in liet Nutsgebouw gehouden 132ste ver gadering van de afdeeling Leiden en omstreken der Maatschappij tot bevordering der Bouwkunst mocht op eene buitengewoon talrijke opkomst der leden bogen. Nadat de vergadering door de welwillendheid van den heer G. Yan Driel was in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van het kunst- en plaat werk „Matériaux et documents d'architecture et de sculpture", hetwelk zeer de aandacht trok, hield de heer J. J. Kersbergen, opzichter van de genie alhier, eene voordracht over dynamiet. Hij deelde mede dat dynamiet bestaat uit 75 pet. glycerine en 25 pet. kiezelaarde; dat de werking van dynamiet juist tegenovergesteld was met die van buskruit. Bij eene ontploffing van buskruit zoekt dit een uitweg langs de kortsto wederstand- lyn, terwyl by eene ontploffing van dynamiet alles wat tegenstand biedt, wordt vernield. Dynamiet zoekt dus zyn grootsten tegenstand te vernietigen. Bij genomen proeven was het gebleken dat van twee ladingen dynamiet, welke ongeveer 0.7 meter van elkander verwijderd waren, de eene lading ontplofte en de andere in haar geheel was bly ven liggen. Verder deelde spreker mede hoe de Hellepoort, eene rotsachtige massa in de haven by Niouw- York, door middel van 275,000 kg. dynamiet was verbrijzeld en de haven daardoor beter bevaarbaar was geworden. Na nog eenige mededeelingen van genomen proeven en de wyze van bewerking by ontstekin gen te hebben voorgesteld, door middel van eene ruwe kryttoekening opgehelderd, door het doen be zichtigen van de daarvoor benoodigde gereedschap pen enz., waarschuwde spreker nog dat men nooit dynamiet met de bloote hand moest bewerken, daar dit hevige hoofdpijnen ten gevolge kon hebben. Spreker besloot zyne belangryke voordracht met er op te wijzen dat dynamiet niet zoo gevaarlyk is ais buskruit en dat men by dynamiet gerust eene sigaar ken zitten rook en, wat men by buskruit wel zou nalaten te doen. Door den voorzitter werd daarop de dank der vorgadering aan den geachten spreker gebracht. Verder werden nog enkele aan de orde gestelde

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1885 | | pagina 1