Feuilleton. BURGERLIJK BLOED. N°. 7925. Trijdag December. A0. 1885. <§eze Qourant wordt dagelijks, met uitzondering ran gon- en feestdagen, uitgegeven. DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 8 maanden1.10. Franco per poet1.40. Afzonderlijke Nommere0.05. PRIJS DER AD VERTEN TIEN Tan 16 regels 1.05. Iedere regel meer/0.174. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het inoaa- seeren buiten de etad wordt 0.10 berekend. 3) EEN VERHAAL VAN GOLO RAIMUND. Vervolg.) Een hooge blos overtoog plotseling het voor hoofd en de wangen van het jonge meisje. „Ik weet het eigenlijk zelf niet, oom Richard," sprak zij aarzelend; „ik geloof dat het uit eerbied voor den afgestorvene voortkomt en verder ook door de omstandigheid, dat het mij voor het oogen- blik ontbreekt aan een vriend, die, volgens de be palingen van het testament, de voogdijschap zou kunnen overnemen. Niet alleen mijn vader, mijn bruidegom of echtgenoot, ook gy zyt. uitdrukkelijk daarvan uitgesloten om, zooals mijn neef zich uit drukt, de rechtschapenheid van zulke mij nabe staande personen in het geheel niet op de proef te stellen. Deze clausule is meer vernederend voor myn neef dan voor ons. Maar ik mag hierover geen oordeel vellen, gy wilt het immers niet, of schoon het hierin weder bevestigd wordt, dat adel en burgerstand in hun gevoelen en denken door eene onoverkomelijke kloof zyn gescheiden." De oude heer was in gepeins verzonken. „Voor zoover my aangaat, zoek en vind ik de reden hiervan in een persoonlijken, diepen wrok van den afgestorvene tegenover mij, welke misschien uit een zeer zuiver gevoel voortspruit. De dwaze streek van uw vader om op 56-jarigen leeftyd nog in een plompen val te loopen, welke door een listig meisje voor hem werd gesteld, aan haar dweep zuchtige liefde geloof te slaan, terwijl zy hen toch slechts als verplegingsgesticht beschouwt, recht vaardigt de voorzorg van den overledene, om de stoffelijke welvaart van uwe toekomst niet in zyne handen te stellen, volkomen. Is uw vader met be trekking tot uw vermogen slechts half zoo blind als ten opzichte van zijn eigen, dan zou het er al slim genoeg uitzien, on mevrouw Von Cfersten de eigenlijke rentmeesteres zyn. Wat nu uw toekom- stigen echtgenoot aanbelangt, mynheer Rieding kon onmogelijk weten welke keuze gij doet; een vrouwenhart is het tegenstrijdigste ding ter wereld. Uwe keus kon op een verkwister vallen, die het fraaie landgoed binnen weinig jaren door zijn wan beheer te gronde richtte; gij zoudt ook den inval kunnen krijgen om een zwakheid te huwen, die uw gehoorzame dienaar zou zyn, en gy zoudt dan in werkelijkheid veel vroeger tot zelfbeheer gera ken, dan het plan van den overledene was." Toen zy bleef zwijgen, vervolgde hy: „Het is merkwaardig, hoe zelfs niet onbeteeke- nende vrouwen zich niet vernederd gevoelen dooi de keuze van een man, die in een verstandelijk opzicht beneden haar staan. Zoo schrijft myne schoonzuster mij in allen ernst, dat Alfred werk van u maakt, en dat het haar toeschijnt, dat gy hem aanmoedigt." In het gemoed van het meisje werd zichtbaar een harde kamp tusschen trots en kinderlijk ver trouwen gestreden. Maar ditmaal was het booze machtiger in haar, en zy zeide zoo kalm mogelyk „Het eerste kan ik u bevestigen, oom Richard, want uw neef is hier. Wat het aanmoedigen be treft, dit bestaat daarin, dat ik het bezoek van hem en van zyn stiefbroeder op Ctellersheim niet heb afgeslagen, en daar hij zich voor het oogen- blik met dit teeken van mijne gunst schijnt tevre den te stellen, heb ik het nog niet noodig geacht hem den bons te geven, daar ik openlijk voor u wil be kennen, namelijk dat ik mij met de gedachte ver- trouwd wil maken om zijne vrouw te worden." „Gy wilt u met die gedachte vertrouwd maken, antwoordde de oude heer boos; „kijk, in deze korte uitspraak ligt de geheele bekentenis van uwe dwaasheid en uw kommer. Alsof men zich met de liefde vertrouwd behoefde te maken, alsof een rein, kuisch hart zich anders zou gewonnen geven dan in liefdo!" „Achting heeft liefde reeds duizendmaal in het leven vervangen," antwoordde zy hardnekkig; „zy is vaak een veiliger leidsvrouw tot geluk dan gene, en indien de uitwendige omstandigheden daarmee in harmonie zyn, dan heeft men een zekeren waarborg voor eene vriendelijke toekomst." Oom Richard nam haar hand en keek haar scherp in de oogen. „Maar u zijn noch liefde noch achting voor de zen echtgenoot van bestendigen duur," sprak hij ernstig; „ik vrees, dat het berouw zich wel spoe dig zal laten gevoelen. Neen, val mij niet in de rede; wil mij Alfred niet leeren kennen, dien ik eene lange reeks van jaren langer heb gadegesla gen dan gy. Hy is een door en door rechtschapen man, een goede jongen, zoo goed, dat hij voor u niet deugt." „Meen je dan dat deze man, die door zyne moe der zoodanig in gehoorzaamheid is opgevoed, dat hij het niet durft te wagen zijne papieren doosjes, welke hij plakt, anders te versieren dan naar haar smaak, meen je, dat hij u tot steun zou zijn in de stormen des levens, uw heer en beschermer, naar wien gy met ootmoed en vertrouwen opziet, zooals eene vrouw behoort te doen? O kind, booze machten beroeren uw hart, zy zyn machtiger dan gy meent, en er is eene vaste en sterke liefde voor noodig om ze te onderdrukken. Wee den man, die zwak en meegaande voor u optreedt. In plaats van uwe dankbaarheid op te wekken, roept zyne zwakheid de duivelen van uw hart wakker, en in plaats van hem op den troon te verheffen, ver treden zij hem jubelend in het stof. Gy kunt slechts den overwinnaar liefhebben, die den voet op uw trotschen nek plaatst, deemoedigheid en ge hoorzaamheid eischt, en u dan aan zijn hart trekt en u liefde schenkt." Het jonge meisje bleef een tijdlang geheel ver stomd zitten, daarop wierp zy zich met onstuimig heid aan de borst van haar vaderlijken vriend en zeide met van aandoening bevende stem: „Oom Richard, stel my gerust; zeg my, dat ik niet slecht ben?" De oude heer streelde teederlyk haar glanzig, donker gelokt haar. „Neen, myne lieveling, gy zijt waard den besten man gelukkig te maken, maar het moet juist een man zijn, geen knaap. Ik weet wel, wat u tot deze keuze heeft gebracht, en helaas ik moet daarvan weder een gedeelte op rekening van uw vader zetten. Indien gy niet vreesdet, dat hy door zijn huwelijk en zyn streven om voortdurend den jeugdigen echtgenoot uit te hangen den schyn van belachelijkheid op zich heeft geladen, dan zoudt gy het misschien minder noodzakelijk achten door een zoogenaamd schitterende party de waardig heid van uw huis vernieuwden luister by te zet ten. Het ouderlijk huis boezemt u weerzin in, uwe voortdurende inspanning om door eene uitwendig goede verstandhouding met uw vader de wereld te misleiden ten einde elke uitdrukking van me delijden verre van u te houden, moet u afmatten het is natuurlyk, dat gy er naar haakt om hier vandaan te komen. Tot zoover geef ik u gelyk. Maar moet gij dan bij al uwe stille klachten en heldhaftige pogingen volstrekt ook nog uw jeug dig hart ten offer brengen? Beken het maar, dat de glans der uiterlijke omstandigheden een beslis- senden invloed op u uitoefentdat het gezag, het welk mijne schoonzuster als grootmeesteres niet alleen over de gezellige kringen maar zelfs over persoonlijkheden van onderscheiding voert, u mooi toelyktdat de groote bezittingen van Alfred, welke na myn dood een der rykste grondeigenaren wordt, zwaar in de weegschaal vallen, welke door zijn ouden adel buitendien reeds zwaar genoeg wördt belast." „Wat maakt gy my angstig, oom Richard, en warm, zoodat ik de aderen aan myne slapen kan hooren kloppen," sprak het jonge meisje haar han den tegen het voorhoofd drukkend, en klaarblijke lijk eene belofte van haar kant zoekende te ver mijden. Zij stond op en troonde den ouden heer met zich door de open deur van het balkon. „Ha, hoe koel en frisch," vervolgde zij diep ademha lende: „niet waar, oom Richard, gij scheidt thans uit met mij te verbrijzelen en laat mij ein delijk een poosje tjjd om u lief te hebben en mij over uwe aankomst te verheugen? Wjj gaan naar het park en van het terras, waar ik een wonder schoon plaatsje voor my heb laten maken, en gij dan mijne geheele bezitting kunt overzien, over wel ker beheer ik geen woord mag meespreken." Oom Richard volgde ha'ar; naar zyn goedharti- gen aard was hy geen vriend van overijlde en hartstochtelijke tooneelen; voor heden stelde hij er zich mee tevreden, dat Pauline openlyk om vrede scheen te vragen. Toen hij op het plein kwam, bemerkte hij dat zyn rijtuig, hetwelk lang zaam was komen achternaryden ondertusschen van zyn koffer was ontladen en reeds werd schoon gemaakt. Een groote, slanke man, door een ouden jager gevolgd, ging zonder Pauline en haar gast te ont waren, hen voor door het groote, Ijzeren traliehek, dat het park van den hof scheidde. De schoone krachtige gestalte en het fijn beschaafd voorko men van den jongen man hadden de opmerkzaam heid van oom Richard gaande gemaakt, en niet zonder belangstelling vroeg hij aan het jeugdig meisje „Wie was dat Pauline?" „De rentmeester," antwoordde zij achteloos: „gij zult hem nog wel leeren kennen, hij staat elk oogenblik tot uw dienst." Onder een bosclije van bloeiende acacia's namen beiden plaats, en thans was het gelaat van het jonge meisje geheel veranderd, geheel overtogen door eene uitdrukking van de teederste liefde, van stralende blijmoedigheid. Ook oom Richard scheen alle onaangename besprekingen na het verlaten van het slot van zich afgezet te hebben, had voor zijne lieveling nog enkel scherts en grappige in vallen ten beste, en het bevreemdde haar dus niet weinig, toen hy eensklaps met eene schielijke be weging haar arm greep, den vinger op zyn mond legde en met voorovergebogen hoofd luisterde. Ook zy werd opmerkzaam - het was oom Richards eigen naam, dien zij hadden gehoord, en dien eene andere stem thans herhaalde. „Dus baron Von Braatz? - Hebt gy wel goed gehoord, Anton?" „Heel goed, mynheer Hallig, het stond ook dui delijk op den nachtzak te lezen." „Baron Von Braatz" - herhaalde de eerste stem langzaam, als zich bezinnende en vervolgde toen schielyk en op beslisten toon: „Je kunt wanneer wij thuiskomen, weder uitpakken, Anton, ik ben van gedachte veranderd, ik ga niet op reis." Nieuwsgierig boog Pauline de takken uiteen en zag langs den weg. „Welnu," vroeg oom Richard, die alleen zyn naam, niet de daarop volgende woorden had ver nomen, „wie sprak daar?" Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1885 | | pagina 1