N°. 7921.
Maandag 14 December.
A0. 1885.
Feuilleton.
BURGERLIJK BLOED.
geze (Qourant wordt dagelijks, met uitzondering
van gon- en feestdagen, uitgegeven.
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 8 maanden1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRUS DER AD VERTENTIEN
Tan 16 regels ƒ1.05. Iedere regel meer/ 0.171.
G-rootere letters naar plaatsruimte. Yoor het inoaa-
aeeren bniten de etad wordt 0.10 berekend.
2)
EEN VERHAAL VAN
GOLO RAIMUND.
Vervolg.)
„En dat zjjn?" vroeg Pauline twijfelachtig.
„Uw goed hart en uw gezond verstand!" zeide
de oude heer.
Pauline schudde haar hoofd. „Reken daar niet
op, oom Richardzij hebben u beiden al in den
steek gelaten. Er is slechts één bondgenoot, die
vertrouwbaar is en aan dien hebt gij op ondank
bare wijze in het geheel niet gedacht."
„En wie is dat?" vroeg Oom Richard van zijn
kant.
„Mijne liefde voor u," sprak zyhaar hoofd dicht
en vertrouwelijk aan zijne borst leggende, „en al
kunnen trots en eigenzinnigheid, en hoogmoed en
onstuimigheid ook voor een oogenblik haar stem
smoren, zij bestaat toch nog altoos en blijft ten
slotte ook overwinnares."
Hij drukte haar liefderijk tegen zich aan en
keek haar vroolijk in heur schoone oogen.
„Welaan kind, laat haar dan maar moedig strijd
voeren, opdat zij die slechte makkers ten onder
brengt, nu en voor altoos, om den besten man
waardig te worden, en opdat hij met blijden trots
op u kan neerzien."
Een donkere blos overtoog de wangen van het
jonge meisje, en oom Richard scheen te vermoe
den welk gevoel dien te voorschijn riep, want een
klein, spotachtig glimlachje speelde over zijn goed
hartig gelaat.
„Kom, kom, trek het u maar niet aan, wij moe
ten beiden eerst weer goed met elkander be-
bend raken," zeide hij na een kort poosje op pla-
genden toon; „er zijn allerlei kleine leemten in
onzen omgang ontstaan. Sedert gij mij hebt bekend
gemaakt, dat gij eene rijke erfgename zijt geworden
en mij de omstandigheden ten opzichte van het
erfdeel, op de wijze van vrouwen, zoo verward mo
gelijk hebt blootgelegd, werden uwe brieven vluch
tig, onsamenhangend en afgebroken genoeg. Zij
geleken vrij wat op de ontboezemingen van een
onrustig, door twijfelingen gekweld hart. De jongste
tijdingen ontving ik buitendien niet van u, maar
van mijne schoonzuster, en deze hebben mjj eigen
lijk naar huis geroepen."
Met eene eigenaardige verlegenheid scheen Pau
line op de laatste woorden geene acht te slaan,
en zjj haastte zich het eerste gedeelte van zijne
toespraak te beantwoorden.
„Ja, dat erfdeel, oom Richard, heeft mij werke
lijk drukte genoeg verschaft. Onverwachts en zoo
geheel onvermoed rijk te worden, is geene kleinig
heid; het kost tijd om zich met deze gedachte
vertrouwd te maken, en heeft men het zoover ge
bracht, dan komt het er nog opaan om zich boven
de schaduwzijden te verheffen welke aan het nieuw
geluk verbonden zijn. Vervolgens kwam de verhui
zing, w.aarop vader aandrong, en welke ook mij
wenschelijk voorkwam, omdat ik hier op wat meer
rust en verpleging, zooals voor den leeftijd van
mijn vader past, hoopte en dan.
„Foei," riep oom Richard, „wie zou het wagen
tegenover een jong echtgenoot naar diens ouder
dom te herinneren. De jeugdige gade, die hem
uit vurige liefde heeft genomen, die in hem het
ideaal van haar droomen ziet, zou een lang ge
zicht bij deze kinderlijke bezorgdheid zetten, welke
eene satire op deze jeugdige liefde is en het ge
luk der wittebroodsweken voor een goed deel in
twijfel stelt. Is mevrouw Von Gerstein nog al
toos zoo verliefd op uw vader, dat zij het gezel
schap met haar betuigingen van teederheid ver
veelt?"
Pauline knikte half boos, half treurig met haar
hoofd.
„Nog altoos," zeide zij. „Het eenige, wat daarbij
te doen is, nl. de menschen voortdurend in ge
dachte te laten houden, dat men zich tegenover
den overste Von Gerstein noch spot, noch verve
ling mag veroorlooven, dat heb ik mij tot taak
gesteld. Het huis Gerstein heeft, God zjj dank,
nog dezelfde beteekenis als vroeger, en niet de
wereld heeft zich van ons, maar wij hebben ons
van de wereld teruggetrokken."
„Heel goed, Pauline, zoo mag ik het hooren,
zelfs omdat ik weet dat het moer uit trots dan
uit kinderljjke liefde voortkomt, dat u zoo voor
het aanzien der familie doet opkomen," sprak oom
Richard. „Maar vertel mjj nu eens waarom neef
Rieding zaliger, die de rechtschapenste man van
de wereld was, dezen trots eigenljjk zoo heeft ge
krenkt en uw vader geheel van de erfenis heeft
uitgesloten?"
Pauline dacht een oogenblik na.
„Laat mjj de zaak van het begin af vertellen,
ik zal, hoop ik, duidelijker spreken, dan ik geschre
ven heb, en dan zullen wij de beweegreden wel
vinden. Over dezen neef Rieding is, voor zoover ik
weet, nooit sprake geweest, dan toen de dood ons
aan zijn bestaan, dat mijn vader bijkans had ver
geten, herinnerde; zjj hebben elkander nooit ge
zien, moeten, volgens alles wat ik over den afge
storvene heb vernomen, geheel van verschillende ka
rakters geweest zjjn en ik weet nu nog niet waarom
hij juist o n s in zijn testament heeft bedacht, daar
er nog meer, zij het dan ook geen nadere, toch
evenzeer gerechtigde bloedverwanten bestonden.
Geen van hen schijnt hem overigens gekend te
hebben, want hij heeft geheel eenzaam en men-
schenschuw geleefd, en op de erfenis hebben de
weinigen, die zich misschien in het geheim om
zjjn doen en laten hebben bekommerd, wel te min
der gerekend, daar mijnheer Rieding twee pleeg
kinderen behandelne en opvoedde, en van wie een
ook werkeljjk voor zijn zoon gold, totdat het tes
tament, dat niet eens een klein legaat voor den
jongen man bestemde, dit vermoeden wegnam.
Dit testament verklaart mij, Pauline Yon Gerstein
tot eenige erfgename en verleent mjjn vader slechts
eene levenslange rente, welke evenwel toch nog een
aardige bijslag voor zjjn eigen vermogen en zijn
pensioen is. De erflater geeft te kennen, dat hjj
ten opzichte van de erfenis mijn vader, die
voor het oogenblik nieuwere en misschien schoo-
nere verplichtingen te vervullen heeft voor het
tegenwoordige en voor altoos van elke voogdij
schap en bewindschap, welke hij tot aan mijne
meerderjarigheid voorschrijft, uitsluit. Hjj benoemt
tot voogd en bewindvoerder den jongen man, die
gedurende eenige jaren bjj hem heeft gewoond, en
dien de wereld in liet geheim voor zijn zoon hield,
en voegt er in het töstament bij waarschijnlijk
om mij den dwang nog lastiger te maken dat
hjj dezen liefdedienst van de dankbaarheid van zjjn
pleegzoon verwacht! Ik vraag u, oom Richard, is
het niet ongehoord om dat een liefdedienst te
noemen?"
Oom Richard begon luid te lachen.
„De oude man moet u goed gekend hebben,
Pauline, en eerst wanneer iïc den rentmeester heb
gezien en heb leeren kennen kan ik u zeggen of
neef Rieding hem meer tot tuchtroede of tot lei
band heeft bestemd."
Het jonge meisje keek ontstemd op.
„Indien hjj dit of dat doel voor oogen heeft ge
had, dan zou zulks slechts een bewijs zijn, dat hij
mij volstrekt niet heeft gekend; Pauline Von Ger
stein kan noch het een, noch het ander gebruiken.
Maar ik heb reeds van te voren e n afschuw van
dien man, omdat hjj mij is opgedrongen, omdat
hjj eene onmeetbare, burgerljjke laatdunkenheid aan
den dag legt en omdat uit den aandrang, waarmee
hjj zich oogenschjjnlijk in deze positie heeft weten
te plaatsen, lage eigenbaat uitstraalt welke nu een
maal diep in het burgerlijk bloed zit!"
De oude heer beefde nauw merkbaar en keek
haar een oogenblik somber en doordringend aan.
„Dat is eene harde uitspraak, Pauline; zij is
dubbel hatelijk van de lippen van eene vrouwik
heb nooit kunnen denken, hoe krenkend zjj kon
zjjn, voordat ik haar uit uw, uit zulk een lieven
mond hoor."
Zij zweeg eenigszins beschaamd stilde ernstige
toon van haar vaderljjken vriend miste, misschien
juist omdat hij zoo zelden werd aangeslagen, zel
den zjjn indruk.
Oom Richard nam het gesprek weder op.
„Waarop steunt dan uwe verdenking, dat eigen
baat het richtsnoer van den rentmeester is?"
vroeg hij.
„Op de omstandigheid, dat het jonge meisje, dat
eveneens bij mjjnheer Rieding woonde, uit de in
komsten van het landgoed tot aan mjjn vjjf-en-
twintigste jaar tien procent als bruidschat mo
ontvangen. Daar nu, zooals men algemeen bewe ^r+
de rentmeester haar verloofde is, zal hij het iand-
goed wel tot zijn eigen voordeel goed behee rön."
„'t Is mogelijk," zeide oom Richard, maar in
geen geval hebt gij er schade van, r_,js hjj het
landgoed zoodanig bestuurt, dat die '^en procen1;
een behoorlijken bruidschat vormen,, jjij zal toch
eenmaal rekenschap voor u moeten afleggen?"
„Zeker," zeide zjj; „en bovendien, indien hjj on
uitstaanbaar voor mjj wordt,, 00m pochard, dan
kan ik hem door middel. \*an een geldelijk offer
ook kwjjt raken. Ik beiaal dan, luidens het testa
ment, aan Hedweg üeinert, de boschwachtersdoch-
ter, die na den dood van Rieding in de pastorie
een onderkomen heeft gevonden, dertig duizend
thaler schadevergoeding en kies een anderen rent
meester. Neef Rieding moet van het landbouwkun
dig talent van zijn beschermeling een hoog idee
hebben gehad, omdat hjj veronderstelt, dat me
juffrouw Meinert zooveel bjj diens opvolger zou te
kort komen."
„Dit is in elk geval eene veelbeteekende lofspraak
op zjjne bekwaamheid," bevestigde oom Richard-
„maar het verwondert mjj dat de man, indien hjj
eenigszins zelfzuchtig is, niet liever de dertig dui
zend thaler voor de jonge dame in ontvangst neemt
en zjjns weegs gaat. Hij zal ook wel elders een
onderkomen vinden, zal misschien op eene andere
plaats met meer opmerkzaamheid behandeld wor
den dan hier, waar hjj als lastige toegift enkel
wordt geduld."
„Jawel," antwoordde Pauline, niet zonder eeni-
gen triomf; „dat gaat van zjjn kant zoo maar
niet; hij is, zooals hij mjj heeft bekend, door zjjn
woord aan dezen post gebonden, totdat ik hem
vrijlaat, en hjj had nog wel de vermetelheid mij
geheel in ernst te verzoeken hem bepaald om deze
reden zjjne positie niet te verzwaren."
„Dat zjjn inderdaad zeer vreemde bepalingen,
waaruit de koekoek wjjs moge worden," bromde
oom Richard; „maar daar gierigheid en eigenbaat
zooals gjj beweert, niet in het adeljjk bloed zit
ten, en de schadevergoeding aan de boschwach
tersdochter derhalve geene aannemelijke reden voor
u kan zjjn om den rentmeester te handhaven, ver
klaar mjj dan eens waarom gjj niet het sein tot
zjjn aftocht geeft?"
Wordt vervolgd.)