Vrijdag 11 December. BURGERLIJK BLOED. N°. 7919. A0. 1885. t§sze jouraat wordt dagelijks, met altzondering van fon- en feestdagen, uitgegeven. LBIDSCH DAGBLAD. PBIJS DEZER COURANT: Yoor Leiden per 3 maandenf 1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADVERTENTTEN Van 16 regels ƒ1.05. Iedere regel meer 0.171. Grootere letters nasr plaatsruimte. Voor het inoai- seeren bniten de stad wordt 0.10 berekend. 1) EEN VERHAAL VAN GOLO RAIMUND. De klok der dorpskerk van Gellersheim sloeg zeven, en nauwelijks was de klank weggestorven, toen ook op de naburige heerlijkheid een klokje werd geluid, dat zijn helderen, doordringenden toon ver over veld en weiden liet hooren, waar de ar beiders nog in het zweet huns aangezichts bezig waren. Het was een heete dag geweest; de avond met zijne koelte en rust was een welkome gast, niet alleen voor de vermoeiden, die de klok naar huis riep, maar zelfs ook voor de bevoorrecht schijnende slotbewoners, die in hunne hooge, koele vertrekken, in het schemerlicht van nedergelaten jaloezieën beter weerstand konden bieden aan de hitte. Of zij inderdaad bevoorrecht waren, wie zou dit mo gen beslissen? Het spreekwoord: Elke stand heeft zjjne lusten en lasten, is zeker een waar woord, en hetgeen de hooge klassen der maatschappij in den regel boven de lage voor hebben, de uiterlijke beheersching hunner hartstochten of bekommer nissen, mogen zy aan het oog der wereld kunnen onttrekken, maar nimmer aan hunne eigen gewaar wordingen. Wij laten het dus in het midden, of 'dé kleine groep te benijden was, die de trap van het slot afkwam om de door twee rijknechten gereed ge houden paarden te bestijgen. Het waren twee heeren met eene jonge dame, voor wie zy zich zeer beijverden, en die deze attenties met eene ze kere, coquette overmoedigheid, welke haar juist niet mooi stond, in ontvangst nam. Eerst eenige minuten later volgde een oudere heer, die door den bevelenden toon, waarop hij zijne orders gaf, liet vermoeden, dat hij de eigenaar van het slot was. Hij geleek op het eerste gezicht jonger dan hij was, eene in 't oog vallende vlugheid van spraak en beweging bootste jeugdige levendigheid vaak tamelijk bedriegelyk na, en zijn zorgvuldig bestu deerd toilet maakte veel goed, wat de tijd by hem had bedorven. Doch in weerwil van zijn glanzig zwart haar en twee rijen onberispelyke tanden, kon een opmerkzaam beschouwer wel zien, dat deze man reeds midden in de vijftig was, en de eenigszins styve wijze, waarop hij zyn paard be steeg, kojh dit vermoeden niet anders dan ver. sterken, De dajine had intusschen haar paard op het plein laten rond trappelen, zy zat goed en stevig in den zadel, en de oogen van den oudsten heer rustten bewonderend op haar. „Fameus, fameus!" fluisterde hy een van zyne begeleiders toe. „Is zij niet superbe, Blendorf?" De aangesprokene knikte. „Uitstekend; gy zijt een waye geluksvogel. In het bezit der schoonste vrouwder schoonste dochter, en misschien bin nen heft jaar reeds der schoonste kleindochter wat wiijt gij nog meer? Het kasteel Gellersheim zal van zich laten spreken." De ou,de heer maakte een gebaar, gaf zyn paard, zonder t;e antwoorden, een hevigen slag met de zweep eix volgde de dame, die met de beide an dere heeren reeds door de slotpoort was gereden. Het geduid van de hoefslagen der paarden was nauwelyk.s weggestorven en de kleine, vroolijke cavalcado nog niet aan de blikken der achterbly- venden onttrokken, toen de eerste verdieping van het slot, werd geopend en een jong meisje naar buiten trad. Zij was eenvoudig gekleed, doch haar wit gewriad verhoogde nog de bekoorlykheid van haar jeugd en haar schoonheid op verrassende wyze, en de onberispelijke lynen van haar gelaat, de geestige, levendige uitdrukking in haar fijne trekken zouden iemand hebben geboeid, evenals zij hem in verrukking brachten, indien niet een zweem van trotsche eigenzinnigheid en onbuigza- men hoogmoed om haar fraaien, rooden mond de harmonie van deze verschijning had verstoord. Zooals zy daar stond en de ruiters met haar oogen volgde, kwam deze trek scherp te voorschijn, en op haar jeugdig glad voorhoofd vertoonde zich tusschen do fijne, zwarte wenkbrauwen een rimpel van misnoegen. De schreden van een man, welke beneden haar op het steenen plaveisel klonken, wekten haar uit heur gepeins; onwillekeurig boog zy zich over de sierlyke, yzeren leuning om naar beneden te kyken, en terwijl zij dit deed, kon men eenigszins beseffen, welke bekoorlykheid dit gelaat moest bezitten, wanneer het door een glimlach werd opgehelderd, wanneer het eene zachte, tevre den uitdrukking aannam. Al was zulks op dit oogenblik ook niet volkomen het geval, de som bere trek was toch verdwenen, en men bemerkte duidelyk, dat haar gedachten een anderen loop hadden genomen. Hy die, zooals het scheen, daartoe aanleiding had gegeven, was een hoog opgeschoten, krachtig man, in eene eenvoudige jachtkleeding, die achteloos voorbij ging en zijn blik volstrekt niet naar het balkon opsloeg, van waar het jeugdig meisje hem zoo opmerkzaam gadesloeg. Zyn ernstig, manne lijk gelaat was als door wind en weder gebruind, en zyne donkere oogen keken zoo vast en beslist voor zich uit, alsof zij reeds menigen storm had den beleefd. Hy geleek bij den eersten aanblik wel een soort van wedergade van het jonge meisje daarboven te zyn, maar men kreeg weldra het vermoeden, dat hetgeen by hem vaste wil was by haar eigenzinnigheid, wat by hem een gevoel van eigenwaarde by haar hoogmoed was. Toen hy daar zoo heenliep, scheen hij in diepe gedachten ver zonken te zyn, en het jonge meisje boog zich verder voorover om de uitdrukking van zyn gelaat te bespieden en te ontraadselen. Onderwyl brak een der beido rozen, welke zij op haar borst droeg, van den steel af en viel, hem byna aanrakende, dicht voor zijne voeten neder. Verschrikt trad de dame achteruit, maar het was niet noodig geweest, want geen oogenblik werden zyn blikken door deze kleine verstoring naar bo ven getrokken, en in het volgend oogenblik had zyne voet de keurige bloem achteloos vertreden. Het jonge meisje ontwaarde dit bij den eersten oogopslag toen zy haar hoofd weder vooroverboog, en een hooge blos, een blos van schaamte, van hartstochtelyke misnoegdheid overtoog haar wan gen. Zy keek hem nog een poosje na, rukte toen met een gebaar van ongeduld ook de andere roos van haar borst, wierp die met eene haastige be weging eveneens naar beneden en keerde in de kamer terug. Zy plaatste zich aan het venster êri ham eenig werk ter hand, maar de weerbarstige trek ver scheen weder om haar mond en eveneens (J9 rim pel op haar voorhoofd. Van buiten stoofde niets haar in heur rust; op het landgoed scheen eene voorbeeldige orde te heerschen, want de huiswaarts keerende arbeiders, die het nette mooi, geplaveide plein overliepen en gedeeltelyk in de stallen, ge deeltelijk in de woning voor het dienstpersoneel verdwenen, begaven zich met sulk eene kalmte en zoo ordelyk naar hunne bestemmingsplaats, dat het eene duidelyke getuigenis aflegde van het streng bestuur. In het heerenhuis - het zoogenaamde slot - dat, volgens den smaak der vorige eeuw opgebouwd wel de fraaiheid en eerwaardigheid van een vroeger tydperk ontbeerde, maar er toch zeer statig uitzag, scheen nauwelijks eenig ander levend wezen dan het jonge meisje te zijn. Daar zy haar oogen met eene hardnekkigheid van den hof afwendde, alsof zy daar iets zeer onaan genaams had gezien, en zich daaraan niet voor den tweeden keer wilde blootstellen, bemerkte zy niet hoe door de hooge steenen hofpoort een be jaard heer van een voornaam voorkomen binnen trad, die, nadat hy op gedempten toon eenige woor den met een knecht had gesproken, welke by den stal stond, recht uit op het heerenhuis toeliep. Hetzij dat hy goed onderricht was, of dat zyn in stinct hem den weg wees, hij vond zonder weg- wyzen of aanmelding den weg naar het salon, waar de jonge dame zat te werken, en bijna op hetzelfde oogenblik waarop hy de vleugeldeur opende, sprak hy met eene volle, welluidende stem „Goeden avond, Paulina!" Het jonge meisje sprong ontsteld op, en een oogenblik later lag zy aan den borst van den ouden heer. Hoezeer was dit gelaat niet schooner geworden, hoe gloeide het niet van liefde en har- telyke vreugde en werden alle leelyke schaduwen bedekt, welke het nog zoo pas hadden verduisterd. „Oom RiChard!" juichte zy op een toon van ge lukzaligheid„God zij geprezen, dat gij daar zijt; eindelijk, eindelyk is er toch een lichtstraal in dit treurig leven." Het opgeruimde gelaat van den oudén heer werd ernstig, toen hij het hoofd van het jonge meisje ophief en haar opmerkzaam in haar sclioone oogen zag. „Eindelyk een lichtstraal in dit treurig leven," herhaalde hij langzaam en op ernstigen toon; „dat is nu ten slotte de bekentenis, die gy uit trots en een verkeerd gevoel van eer of uit gebrek aan vertrouwen tot dusver geweigerd hebt voor mij af te leggen." Het jonge meisje wierp haar hoofd met eene be weging van trots een weinig achterover en vroeg, in plaats van antwoord te geven, verwijtende: „Ik wil toch niet hopen, oom Richard, dat gy uit Italië hier komt om mij te noodzaken tqt eene aanklacht tegen inyn vader of tegèn zijn doen én laten. Hij is gelukkig." „Uw vader is een gek," bromde de oude heer; „maar dat gaat mij niet aan, en ik ben evenmin hier gekomen om hem te helpen. Gekken van zes en vyftig jaar geneest men niet meer. Indien zij even wel pas negentien tellen, dan zou het nog mogelyk kunnen zyn en juist dit wilde ik eens met u be spreken." Er lag in de wyze van handelen van den ouden heer, dien Pauline Oom Richard noemde, zooveel opgeruimde hartelijkheid, zooveel trouwhartige eer lijkheid, dat het rimpeltje, hetwelk weder op het voorhoofd van het jonge meisje te voorschyn kwam, schielyk door eene uitdrukking van toegenegenheid werd weggevaagd. Zij had haar oom naar een sofa geleid en nam naast hem plaats. „Dus daarom zyt gy gekomen?" vroeg zy lachend. „Welnu, en op wie moet de goueeswyze worden toegepast?" „Op u," sprak ooin Zy trachtte -* Richai'cï Lortvvog' h6t nil reohr te laChen' maar ^niaal -ing :,s lét wïe ieTs L? d00r haar zij zeide: weemoedigheid, toen „Och, gy weet wel, oom Richars s.,*- 1 beterlyk ben." Gehard, dat ik onver- „Och kom, dat zal wel iraan v,, paardemiddelen hond ik ,„istr,tt „ietTa"U" nezen ik SfST Weid te™! hoop op een goed gevolg toch nog altoos met op, daar ik al te goede hLn nooten heb." bondge- Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1885 | | pagina 1