De ontmoeting op het eiland Marken. Trijdag Noyember A0. l««b. Feuilleton. N°. 7901. feze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering van jZon- en feestdagen, uitgegeven. DSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRUS DER AD VERTEN TIEN Van 16 regels ƒ1.05. Ieders regel meer ƒ0.174. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het inoas* seeren buiten de stad wordt 0.10 berekend. 10) EEN VERHAAL. Vervolg.) Heimelijk misnoegd over deze teleurstelling van de hoop dat ik mijne vroegere kennis making met Smits hier weder zou aanknoopen, viel ik in slaap, met het plan om gedurende de weinige oogenblikken, die my den volgenden dag vóór mijn vertrek nog zouden overblijven, te be proeven of ik met mijn geheimzinnigen bekende niet in eenig gesprek zou kunnen geraken. Doch ook hiertoe werd mij de gelegenheid afgesneden. Vermoeid van het rondloopen door de stad gedu rende den geheelen vorigen dag, na vooraf zulk een onaangenamen nacht in het ruim eener trek schuit doorgebracht te hebben, ontwaakte ik den volgenden morgen later dan gewoonlijk, en ik was ternauwernood gekleed en had met vrij wat over haasting mijn ontbijt gebruikt, toen het klokje van den Buikslooter veerman mij tot zich riep. Ik had Smits des morgens nog niet gezien, maar van den knecht vernomen, dat hij reeds met het aan breken van den dag de herberg verlaten had. Men verbeelde zich echter mijne blijdschap, toen ik, in het schip stappende, hem dadelijk in het oog kreeg met diezelfde onveranderlijke trekken van naden ken en somberheid op het gelaat, die er onafge broken op uitgedrukt stonden. Wellicht, dacht ik bij mijzelf, heeft hjj zijne oude woonplaats op Mar ken weder opgezocht en begeeft liy zich thans derwaarts. Ik naderde hem een paar malen met het oogmerk om hem aan te spreken; doch hetzij hij mij herkend had, hetzij hjj gewoon was zich nimmer met vreemdelingen in eenig gesprek in te laten, hjj ontweek mij op eene zoo zichtbare en terugstootende wijze, drt ik mij genoodzaakt zag van mijn voornemen af te zien. Het scheen echter door de Voorzienigheid bepaald te zjjn, dat ik nog maals met Smits in aanraking zou komen. Tot Hoorn bleef hij onder meer andere mjjn reisgezel, en ofschoon ik hem hier uit het oog verloor, daar ik naar mijn niet ver van daar gelegen standplaats terugkeerde, verliepen er nog slechts drie of vier dagen toen ik hem andermaal ontmoette. In de nabijheid van het dorp, waar ik als pre dikant stond, lag een klein vervallen landhuis, dat sedert een reeks van jaren onbewoond was geweest. Er waren in den omtrek eenige geruchten in om loop, die op dit huis betrekking hadden en, of schoon alle even belachelijk en ongerijmd, door de bijgeloovige landlieden echter als een evangelie ge loofd werden. Men vertelde elkander namelijk, dat het zoowel in het huis zelf, als in een klein boschje, dat zich daarachter uitstrekte, niet recht pluis was of, om duidelijker te spreken, dat het er spookte. De dood van een vorigen eigenaar, naar ik meen een oud krijgsman, die in een vlaag van zwaarmoedigheid zich van het leven had be roofd, had, ofschoon er sedert dien tijd reeds na genoeg een dozijn jaren verloopen waren, aanlei ding tot deze vertelsels gegeven. Hierdoor nu was veroorzaakt geworden, dat het huis tot groot nadeel van den tegenwoordigen eigenaar steeds onbewoond was gebleven en zich dientengevolge in een zeer vervallen toestand bevond, ofschoon anders dit landgoed, niettegenstaande zijne afgezonderde lig- ging, wegens het fraaie geboomte, waardoor het van rondom ingesloten was, een lang niet onbe vallig voorkomen had en door mjj dikwerf tot het doel mjjner wandelingen gekozen werd. Gedurende den tjjd nu, dien ik in Gelderland doorgebracht had, was er onverwachts iemand komen opdagen, die genegenheid betoond had dit landgoed te huren en spoedig met den eigenaar omtrent den prijs overeengekomen was. Deze om standigheid, die terstond als eene zeer belangrijke nieuwstijding overal verspreid werd, was mjj reeds den eersten dag na mijne tehuiskomst ter ooren gekomendoch de naam van den vreemdeling, die het goed gehuurd had, was nog niet bekend en dus ook voor mij een geheim gebleven. Maar, gelijk ik zoo even zei, er verliepen nog slechts weinige dagen, toen ik, toevallig in de na bijheid van het landgoed wandelende, mijn ouden bekende, Smits, gewaar werd, die mij door een boerenjongen aangeduid werd als de heer, die het spookhuis, gelijk hij het noemde, gehuurd had. Deze ontdekking verheugde mij niet weinig, daar ik nu de niet ongegronde hoop mocht koesteren van spoedig de gelegenheid te zullen aantreffen, eenigszins nader met dezen persoon, in wien ik nog steeds zooveel belang stelde, en met zyne zonder twijfel merkwaardige levensgeschiedenis bekend te worden. Het hield echter langer aan dan ik vermoed had, eer deze hoop vervuld werd. Smits had het landgoed voor onbepaalden tijd gehuurd en leefde er geheel afgezonderd, alleen in gezelschap van een ouden bediende, die het op zicht hield over zijne huiselijke zaken. Ofschoon hjj na tuurlijk niet veel verteringen maakte, waartoe zijne eenzame levenswijze hem ook volstrekt geen ge legenheid gaf, hadden echter sommige dorpelingen uit deze en gene omstandigheid weten op te ma ken, dat hij vrij bemiddeld moest zijn. Men vindt toch bijna overal lieden, wier grootste genoegen het is, de zaken van andere met arendsoogen te bespieden, niet zonder groot gevaar te loopen van hunne eigen zaken daarbij geheel en al te ver- waarloozen. Intusschen schijnt het uit den aard der zaak te blijken, dat het niet weinig bezwaren moet hebben ingehad met de huiselijke omstandig heden van iemand, die zulk een gesloten en on doorgrondelijk karakter had als onze Smits, be kend te worden, te meer daar de oude bediende, van wien ik boven gewag maakte, zjjn heer te dezen opzichte slechts weinig toegaf. Zooveel ech ter is zeker, dat Smits zich thans öf in ruimer omstandigheden bevond dan toen ik hem voor het eerst leerde kennen, öf dat hij nu minder zwarig heid maakte dan te voren, van zyne middelen ge bruik te maken. Niet minder dan tijdens zijn verblijf op het eiland Marken gaf ook thans de afgezonderde levenswijze en de altijd in zichzelve gekeerde ge aardheid van Smits, dien men nooit in het gezel schap van zijne dorpsgenooten zag, aanleiding tot vele praatjes op de avondbijeenkomsten der eer zame landlieden. Menige kan oud bier werd er geledigd, menige pijp uitgedampt onder gesprekken, die alle op den ongezelligen vreemdeling betrek king hadden. Duizenderlei gissingen werden er te berde gebracht, wie hij toch wel zjjn mocht, en wat hem bewogen had, zich in zulk een afgelegen oord, dat bovendien in zulk een kwaden reuk stond, op te sluiten. Sommige meenden reden te hebben om hem voor een afgedankt zeeofficier te houden, die wegens eenig vergrijp in den dienst zijn ontslag bekomen had en zich nu, vol verbit tering over den onderganen hoon, in de eenzaam heid opsloot. Andere oordeelden nog veel ongun stiger over hem en waanden de hemel weet om welke reden het opperhoofd of althans een der leden van die geduchte rooverbende in hem te zien, welke niet lang te voren in onderscheidene oorden van ons vaderland, met name ook in de provin ciën Holland, vele wandaden gepleegd had en niet zonder veel moeite verjaagd was, zonder dat het echter aan de heeren van het gerecht gelukt was, eenige van de daders in handen te krijgen, niette genstaande de zeer doelmatige middelen, door de regeering des lands te dien einde in het werk gesteld. Wordt vervolgd.) INGEZONDEN. Mijnheer de Redacteur, Mag ik u eene plaats verzoeken in uw veel ge- lozen blad om het oog van hen, wien het aangaat, te vestigen op het feit dat de Stads-Gehoorzaal al sinds lang dienst doet om de ingezetenen-winkeliers in hun bedrijf te benadeelen, mot andere woorden om onnoodige concurrentie in het loven te roepen. Is dat billijkImmers neen! De neringdoende deelt in de lasten, en als er werknood in de stad is, dan klopt men ook by hem aan. De vreemde lingen, die hier van tjjd tot tjjd komen aanwaaien, zij verkondigen den volke onder hoogdravende titels van een of ander gefingeerd Fransch of Duitsch huis, den verkoop van hun artikel. Het huis, dat zjj vertegenwoordigen, moet, zoo verkondigen zij, de artikelen verre beneden de waarde uitverkoopen om, zoo heet het, hun werkvolk aan den gang te houden, of dergelyken onzin meer. De goedgeloo- vigen en die zjjn er nog velen willen gaarne van die gelegenheid profiteeren en nemen hun koopje mee naar huis, dat ze bij dezen of genen soliden winkelier voor hetzelfde geld, ja voor min der, hadden kunnen bekomen. De koopman lacht in zjjn vuistje; hij betaalt zijn zaalhuur, zijn patent en vertrekt met vollen buidel; maar van bijdragen in de lasten der mede burgers geen spoor. En toch is hij door de zorg der stads-regeering onder dak gebracht: en goed ook! Hy kan niet beter wenschenop goeden stand, en juist in het seizoen dat zijn artikel aftrek vindt. Had de koopman zich moeten behelpen in een particulier huis of op minder goeden stand gelegen, voorzeker hy was weggebleven; maar nu verzekert hy zich weken van te voren dat hy zich daar nestelen kan. Mag zulk een toestand besten digd worden? Mag de stedelijke regeering mede werken om de winkeldoende burgerij in deze moeie- lijke tijden het bestaan te bezwaren Er is waarlijk al genoeg reden tot klagen; de industrie kwijnt, en om haar op te heffen laat de Rijksregeering door buitenlanders werken uitvoeren, die hier door honderden en duizenden werkeloozen zouden kun nen worden verricht. Stoombootmaatschappijen laten in Engeland hunne schepen bouwen en hier te lande moeten de werkplaatsen sluiten uit gebrek aan werk. Spoonvegbessturen laten hunne wagens maken in Duitschland en de wakkere en solide firma Beynes in Haarlem kan geen werk vinden. Ge noemde firma was onlangs voor eene Duitsche maatschappij de minste inschrijver. Maar wat deed de nabuur? Beynes mocht de wagens niet maken, al was hy 3000 Mark per stuk minder. Het werk bleef in Duitschland. Beschamend voorbeeld! En wat doen vele onzer medeburgers? Ze gaan ook naar den vreemdeling, ze bestellen hunne meu bels in Brussel of Parijs, of ze koopen by den een of anderen blufmaker,—en hunne stadgenooten, die met hen lusten en lasten deelen, gaan ze voorbij. Het is bedroevend, maar waar. Ach, mocht het anders wordenMenigeen zou er mee gebaat wor den en de kooper immers geen schade hebben. Stadgenooten, doen wy elk het onze en vergeten wij alzoo onze eigene broederen niet! X. Z. Uitlotingen. Aan het ministerie van financiën zijn van de 3'/, pets. schuldbekentenissen, ten laste van het voormalig amortisatie-syndicaat, de volgende 30 reeksen uitgeloot: 51, 79, 106, 297, 312, 384, 437, 459, 484, 666, 713, 874, 912, 1145, 1314,' 1395, 1466, 1480, 1-590, 1675, 1680, 1816, 1888, 1993, 2000, 2045, 2082, 2238, 2270 en 2286.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1885 | | pagina 1