Dondeinlaa 12 November.
Feuilleton.
Dc ontmoeting op het eiland Marken.
N°. 7894.
A0. 1885.
i§eze (Qourant wordt dagelijks, met uitzondering
van don- en feestdagen, uitgegeven.
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Van 16 regels ƒ1.05. Iedere regel meer ƒ0.174.
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het inoas-
seeren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
7)
EEN VERHAAL.
Vervolg.)
Mijn gastheer liet niet na, mjj dezen geheelen
dag, dien ik nog op Marken bleef vertoeven, met
vragen nopens Smits en de wijze waarop hjj mjj
in zijne woning ontvangen had, te achtervolgen. Ik
trachtte ze echter zooveel mogelijk te ontwijken
of in algemeene uitdrukkingen te beantwoorden,
dewijl ik het onnoodig oordeelde hem in deze zaak
al te zeer mijn vertrouwen te schenken. Den vol
genden morgen verliet ik vroegtijdig het eiland en
nam de terugreis naar mijne woning aan. Slechts
weinige weken waren er verloopen, toen ik mij
reeds, nadat het beroep mij in den gewonen vorm
toegezonden en door mij aangenomen was, als
predikant op Marken bevestigd zag.
Mijn verblijf op deze mijne tweede standplaats
is, wel is waar, van geen zeer langen duur geweest,
doch niettemin is dit tijdperk van mijn leven mij
altijd onvergetelijk gebleven. Zoowel de eenvou
dige en oprechte zeden der eilanders, die mij mijn
verblijf in hun midden steeds poogden te veraan
genamen, als mijne verdere kennismaking met den
inerkwaardigen man, van wien ik in mijn verhaal
voornamelijk gewagen moet, zullen niet licht uit
mijn geheugen gewischt worden. Bij dezen laatste
moet ik de aandacht mijner lezers thans opnieuw
bepalen.
Er waren nog niet veel dagen sedert mijne komst
als predikant op Marken voorbijgegaan, togjf ik
mjjn plan aanvankelijk reeds ten uitvoer hggon te
brengen en een bezoek in de woning ^an Smits
aflegde. Hij ontving mij, naar het mij/voorkwam,
op eene niet geheel onverschillige Wjze en scheen
reeds van het eerste oogenblik af' aan een soort
van vertrouwen in mij te stellen.'dat even vreemd
was aan zjjn karakter als aan de wijze, waarop
hij zich vroeger gewoonlijk ;c6gen elk, die hem
trachtte te naderen, gedragen.'had. Ik bezocht hem
sedert dien tijd meermalen, -waartoe hfj mjj zelfs
dringend uitnoodigde, alleen verzoekende dat ik
steeds geheel alleen bij he.'m Zou komen. Dit was
dan ook de reden, waarop ik gedurig het aanbod
van den schoolmeester oin my te vergezellen, on
der het een of ander gepast voorwendsel van de
hand wees.
Mjjne bezoeken bp Smjits brachten klaarblijkelijk
eene niet geringe verandering bij hem teweeg. Hij
verliet meermalen zijne, woning, en ofschoon hp
nog steeds het gezelschap der overige eilanders
poogde te vermijden, W'aigercie hij echter niet lan
ger, mjj nu en dan oj, eene wandeling langs het
strand te vergezellen. f Ook was hij over het alge
meen veel opgeruimdjer (jan te voren en legde
minder onverschilligheid aan den dag in alles wat
zjjn tijdelijk en eeuwijg geluk betrof. "Wel is waar
vond ik hem nog sc^mtyds, wanneer ik volgens
gewoonte zijne wonirag bezocht, in een treuriger
gemoedsstemmingdc„ch het gelukte mij dan steeds
in een vertrouwelijk jgesprek de wolk, die zjjn geest
benevelde, te verdrjjvTen en hem in eene vrooljjker
stemming terug te3 brengen. Mijne gesprekken
waren gewoonlijk v^n godsdienstigen aard, en met
'le meeste belangstelling luisterde hjj naar mijne
woorden, wanneer 'jk hem opmerkzaam maakte
°P die plaatsen irij Gods heilig woord, waar de
eeuwige barmhartigheid ook aan de grootste
zondaren genade 4n vergeving belooft, zoodra zij
slechts een oprecht berouw over hunne misdaden
gevoelen en, vol vertrouwen op zijne liefde, tot
hun hemelschen yacier de toevlucht nemen. Op
dit onderwerp kwam hij telkens terug, en hij ver
slond, om het zoo eens te noemen, mjjne gezeg
den met eene drift, alsof ieder woord van mijne
lippen hem tot een verzachtenden balsem in eene
pijnlijke wonde verstrekte. Dan kwamen er dik
werf tranen in zjjne oogen, hjj drukte mjjne hand
vurig in de zijne, en terwjjl hjj de oogen afwischte,
zeide hjj
„O heb dank, heb dank! Gij hebt eene bron we
der geopend, die reeds sedert jaren geheel ver
droogd scheen te zjjn."
Somtijds sprak hp ook wel met mij over den
treurigen toestand, waarin hij vroeger verkeerd
had, eer ik herwaarts gekomen was; doch nooit
strekte hjj zijn vertrouwen zoover uit, dat hjj ge
wag maakte van de omstandigheden, die daartoe
aanleiding gegeven hadden. Ik begreep daarom,
dat het niet wel van mij zou gehandeld zijn, op
dit punt verder bij hem aan te dringen, hoewel
ik niet ontkennen wil, dat ik somtijds geen geringe
begeerte gevoelde, eenige inlichtingen omtrent zijn
vroegeren levensloop te erlangen. Bovendien ver
trouwde ik, wanneer ik met de oorzaak van zijn
lijden en gewetensangsten zou zijn bekend gewor
den, beter in staat te zullen zjjn, hem dien troost
te doen erlangen, welken zjjn toestand vorderde.
Een geneesheer toch dient de kwaal van den zieke
te kennen, eer hjj hopen kan, zijne maatregelen
tot herstel van den lijder met eenig gewenscht
gevolg te kunnen in het werk stellen. Ik besloot
echter, een jgn ander aan den tijd over te'lateni
daar ik.-Als zeer waarschijnlijk stelde, dat Smits
nog wel eens in een vertrouwelijk oogenblik zijn
gèheele hart voor mij openen en mjj met de bron
van zjjn ongeluk bekendmaken zou.
Onder de leden mijner gemeente kon de veran
dering, die er met Smits plaats vond, natuurlijk
geen geheim blijven. Men wist, dat ik hem dik
wijls bezocht; men zag mij niet zelden voor de
deur zijner woning in een vertrouwelijk gesprek
met hem gewikkeld, en men ontmoette ons nu
en dan te zamen, wanneer wp eene wandeling
langs de minder druk bezochte gedeelten van het
eiland maakten. Dat vele nieuwsgierigen, die zich
reeds te voren over den zonderlingen onbekende
het hoofd gebroken hadden, niet in gebreke bleven
mij honderden vragen te doen, dit spreekt van zelf.
Doch ik vergenoegde mij steeds met hun te ken
nen te geven, dat ik niet ongunstig geslaagd was
in mijne pogingen om den vreemdeling, die door
een hevige zwaarmoedigheid overvallen was, in
een kalmere stemming terug te brengen, zonder
ooit met een enkel woord te gewagen van mpn
vermoeden, dat het berouw over gepleegde misda
den hem in dezen treurigen toestand gebracht had.
Intusschen werd het mp algemeen als geen ge
ringe eer toegerekend, dat mpne onderneming met
zulk eene gunstigen uitslag was bekroond, daar
de krachten van mijn voorganger Trimplerus, wiens
bekwaamheden men ten dezen opzichte volstrekt
niet in twjjfel trok, ter bereiking van dit doel zoo
deerlpk te kort geschoten waren.
Gedurende meer dan een jaar zette ik dus mijne
verkeering met Smits voort, en het verheugde mp
niet weinig te bespeuren, dat zich van oogenblik
tot oogenblik meer rust en kalmte in zpn binnenste
verspreidde. Reeds had hp bp enkele gelegen
heden met de overige bewoners van het eiland
eenige gemeenschap aangeknoopt, en ik hoopte
het nu binnenkort zoover te zullen brengen, dat
hp bp mp in de kerk verscheen. Meermalen had
hij mij dit reeds beloofd, doch telkens had hp dan
weder eenig uitstel verzocht.
„Gij moet wat geduld met mij hebben, dominé
zeide hp, wanneer ik eens wat sterker bp hem
aandrong en hom op het onbetamelijke van zpne
handelwijze, en op de ergernis die hp gaf, wan
neer lip steeds naliet de openbare godsdienstoefe
ning bij te wonen, opmerkzaam maakte. „Stel u
tevreden, dat gij reeds in zoovele opzichten een
geheel ander mensch van mij gemaakt hebt
waarvoor de hemel u beloonen moge! en laat
het overige aan den tijd over. Laat het u slechts
niet verdrieten en schrijf het vooral niet aan on
dankbaarheid of minachting van mijne zijde toe,
wanneer ik somtijds aarzel uwe vriendelijke raad
gevingen op te volgen. Ik gevoel er al het wel-
meenende van, maar hier brak hij zpne woor
den af, terwijl hij zuchtte en, zich ter zpde wen
dende, voor een oogenblik weder in zijne sombere
overpeinzingen verzonk.
Op zekeren dag begaf ik mjj volgens gewoonte
naar Smits. Het was vroeg in het voorjaar en
overheerlijk lenteweder. De natuur begon langza
merhand te ontwaken uit den treurigen doodslaap,
waarin zjj maanden achtereen verzonken had ge
legen, en iedere dag vertoonde zij zich in een be
koorlijker gedaante aan het oog van den opmerk -
zamen beschouwer. Ofschoon het er verre van
verwijderd was, dat op dit eiland, dat, steeds aan
de gure zeewinden blootstaande, geen enkelen
boom op zijne oppervlakte vertoonde, de liefelijke
lente zich even schoon aan mij voordeed als op
mpne eerste standplaats in het zoo verrukkelijk
schoone en ook thans nog voor mij overgeteljjke
Gelderland, liet echter het gezicht der herlevende
natuur ook hier niet na, een gevoeligen indruk
op mijn hart te maken. Deze indruk was misschien
des te sterker, dewjjl gedurende de wintermaan
den het eiland volgens gewoonte grootendeels on
der water gestaan had, zoodat men niet dan met
behulp van kleine vaartuigen van het eene naar
het andere eind kon komen. Thans echter was
het water geheel weggezakt, en eene gewenschte
droogte had de gewone voetpaden weder in een
begaanbaren toestand gebracht. Reeds nam het
weiland eene lichtgroene kleur aan, die, ofschoon
op den duur misschien eenigszins eentonig, echter
eene weldadige uitwerking op oog en hart doet.
De lucht was helder, en de verkwikkelijke zonne
stralen lokten een paar leeuweriken te voorschijn,
die, in het blauwe luchtruim hoog opstijgende, hun
lentelied kweelden. Eene menigte schepen, meest
visschers, waarvan er velen op Marken zelf te huis
behoorden, vertoonden zich met hunne helderwitte
vlaggen op meer of minder afstand van het eiland
en gaven eene nieuwe levendigheid aan het statige
element, dat de vorst gedurende den winter in hare
boeien gekluisterd had gehouden. Uit de verte
klonk mjj het vrooljjk gezang van eenige visschers
te gemoet, die met eene goede vangst do haven
binnenzeilden, en paarde zich aan het geklop van
hamers en andere werktuigen, dat zich van den
zelfden kant hooren liet, waar men bezig was met
het herstellen van eenige schepen, die in geen ge-
schikten toestand waren om in zee te loopen.
Ik was bovenmate opgeruimd, en mijn hart was
vervuld van dankbaarheid en liefde jegens den
grooten en goeden Schepper en Onderhouder van
het heelal. Mjj dacht, ieder wezen moest dit ge
voel met mij deelen, en dit tijdstip kwam mij bij
zonder geschikt voor om nog eens een hartelijk
woord met Smits te spreken, wiens gemoed, naar
ik hoopte, niet minder dan het mjjne, bjj het her
leven der gansche schepping zich zou openen
voor het vertrouwen op en de liefde tot zjjn he
melschen Maker. In deze verwachting vond ik mij
ook geenszins bedrogen. Reeds op eenigen afstand
van zjjne woning kwam hjj mij te gemoet.
Wordt vervolgd.)