Feuilleton.
De ontmoeting op het eiland Marken.
§eze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van gon- en feestdagen, uitgegeven.
„Erf hoe hebt gjj hem gevonden? En wat deed
hy? Heeft hij u vriendelijk ontvangen? Wat heeft
hjj met u gesproken?"
Wordt vervolgd.)
N°. 7888. I)onderdag 45 Noyember. A0. 1885.
LEIDSCH éSSb DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommere0.05.
5)
EEN VERHAAL.
Vervolg.)
H\j hoorde mijne woorden met een wantrouwend
gelaat aan en scheen bij zich zeiven te overleggen, in
hoeverre hij daaraan geloof kon hechten. Ik be
speurde duidelijk, dat hij vreesde in mijne tegen
woordigheid eenige woorden geuit te hebben,
waaraan ik eene zeer ongunstige uitlegging zou
kunnen geven. Ik rekende mij echter verplicht,
volstrekt voor hem verborgen te houden dat dit
wezenlijk het geval was geweest, en verdubbelde
dus mijne pogingen om zijne ongerustheid ten dezen
opzichte uit den weg te ruimen. Ik geloof, dat
mij dit ten laatste gelukte, want terwijl hij met
een onverschillig gelaat voor zich zag, scheen mijne
tegenwoordigheid hem allengs geheel onverschillig
te worden.
Verscheiden minuten achtereen werd de stilte,
die er tlians in de hut heerschte, alleen door het
gebulder van den wind afgebroken. Het onweder
scheen voorbijgetrokken te zijn, en door het ven
ster ziende, bespeurde ik, dat de maan bij tus-
schenpoozen door de haar omringende wolken
brak. Ik was min of meer verlegen en met mij
zelf in tweestrijd of ik blijven, of mij verwijderen
zou. Juist had ik tot dit laatste besloten en wilde,
na den bewoner der hut met een enkel woord ge
groet te hebben, mij naar buiten begeven, toen
Smits de oogon opsloeg en ze op mij vestigde
met een gelaat, waarop een somber nadenken uit
gedrukt stond, de volgende woorden tot mij sprak
„Gij kwaamt dus hier, vreemdeling, om in mijn
woning eene schuilplaats voor het onweder te zoe
ken?"
Ik beantwoordde deze vraag toestemmend, er bij
voegende dat ik niet hoopte, hem door mijne vrij
postigheid beleedigd te hebben.
„Weet gij dan niet, onbedachtzaam mensch,"
ging Smits voort, terwijl dezelfde trek van ver
twijfeling en ik zou bijna zeggen van waanzin, op
zijn gelaat zichtbaar werd, dien ik te voren opge
merkt had, „dat gij op dit geheele eiland, ja meer
dan duizend mijlen in den omtrek geene woning
zoudt kunnen vinden, die minder geschikt is om
u eene veilige verblijfplaats te verschaffen, wanneer
de Rechter in den hemel zijne gramschap over het
zondige menschdom uitstort? Weet gij niet," ver
volgde hij met toenemende hevigheid, ofschoon de
bevende toon zijner stem den klank zijner woor
den verzwakte, „weet gij niet, dat de Wreker
daarboven met geen ander oogmerk zijne donders
ratelen laat en zijne bliksems nederzendt, dan om
over mij, mij vervloekte, het oordeel zijner recht
vaardigheid te houden?"
Deze woorden en wel inzonderheid het akelige
gelaat en de verschrikkelijke gebaren, waarmede
zjj uitgesproken werden, joegen mij eene siddering
aan. Het duurde eenige oogenblikken, eer ik mij
in staat gevoelde hem te antwoorden.
„Wij allen," zeide ik eindelijk, „zijn groote zon
daars, en wij hebben dus reden om voor de recht
vaardigheid Gods te sidderen. En waarlijk, indien
zijne barmhartigheid en genade niet even groot
waren als onze misdaden menigvuldig zijn, zouden
wij geene schrede kunnen verzetten zonder te vree
zen, dat de rechtvaardige straf onzer overtredin
gen op onze hoofden zou nederdalen."
„Zijne genade en barmhartigheid," zeide Smits,
mijne woorden herhalende. „Mensch, waar spreekt
gij van? Ik zeg het u, Hij is geen barmhartig,
maar een vreeselijk, een onverzoenlijk Rechter.
Hij weet zich over de misdaden zijner schepselen
te wreken op eene wijze, waarbij al de folteringen,
die het menschelijk vernuft uitgevonden heeft
slechts kinderspel heeten mogen. Genade barm
hartigheid," ging hij voort, terwijl hij van zijn
stoel opsprong, mij naderde en mijn hand greep,
„noemt gij Hem daarom genadig en barmhartig,
omdat gij gezien hebt, hoe zijne bliksems door de
lucht vlogen en wellicht hier en daar op het ge
voelloos aardrijk nederstortten, doch zonder mij,
ellendigen zondaar, te deren? Noemt gij dat barm
hartigheid? Zoo weet, dat gij u bedriegt, weet
dat ik duizendmalen, in het stof gebukt, mijne
handen tot Hem opgeheven en Hem gesmeekt
heb, dat Hjj een zijner bliksems afzenden en my
verlossen mocht van de vreeselyke folteringen, die
hier in mijn binnenste woeden
Deze laatste woorden sprak hij op zulk een
verschikkelijken toon uit, dat ik voor een oogen-
blik mijne tegenwoordigheid van geest geheel en
al verloor en op het punt stond, my zonder eenig
verder beraad te verwijderen uit de nabijheid van
een mensch van zulk een dubbelzinnig en angst
wekkend karakter. En ik zou dit voornemen on
getwijfeld ook terstond ten uitvoer gebracht heb-
hebben, indien ik niet, mijne oogen opslaande, be
speurd had dat Smits zich opnieuw op zijne zit
plaats nedergeworpen had in een toestand, die my
deed vreezen, dat hij andermaal in onmacht val
len en mijne hulp dus wellicht behoeven zou. Met
gesloten oogen en op de tafel leunende, lag hjj
daar en scheen op het punt van te bezwijken on
der de folteringen, waaraan hij reeds zulk een ge-
ruimen tijd ten prooi was geweest.
Doch er was slechts oen oogenblik verloopen,
toen hij de oogen opende en, merkelijk bedaarder
geworden, weder opstond en, zich bij mij vervoe
gende, zeide:
„Gij hebt reden om u over mij te beklagen,
mijnheer. Gij kwaamt hier om eene schuilplaats
tegen het onweder te zoeken, en ik heb u waar
lijk op geene gastvrije wijze ontvangen. Doch gij
moet het mij vergeven, want ik ben ongesteld,
zeer ongesteld. En daarenboven, zoo het toe
val u ooit weder in de nabijheid mijner woning
voert, zult gij altijd beter doen, wanneer gij
haar voorbijgaat, dan wanneer gy pogingen in
het werk stelt om eene nadere kennismaking met
den ongelukkigen bewoner aan te knoopen. Zyt
gij predikant?" vroeg hij na een oogenblik zwjj-
gens.
Ik beaamde dit, er bijvoegende dat ik waar
schijnlijk binnenkort als zoodanig hier op het eiland
den heiligen dienst op my zou nemen en dat het
mij in dat geval aangenaam zou zijn, nader met
hem bekend te raken en hem, indien de gelegen
heid zich daartoe mocht aanbieden, van dienst
te zijn.
Er werd een trek van nadenken op zyn gelaat
zichtbaar; hjj zweeg eenigen tjjd en vroeg mjj
toen, welke omstandigheid aanleiding gegeven had,
dat ik mjj op zulk een ontjjdig uur en in zulk
een ongunstig weder zoo geheel alleen aan dezen
afgelegen hoek van het eiland bevond.
Toen ik hem dit naar waarheid verhaald had,
scheen hij meer en meer bedaard te worden. Ik
sprak nog een tjjd lang met hem en, geljjk bij
zulke gelegenheden steeds mijne gewoonte is. met
hartelijkheid en nadruk, terwjjl ik al het mogelijke
in het werk stelde om zyno ziel in een kalmei-
stemming te brengen. Ik goloof dat mjj dit tame
lijk wel gelukte, althans ik bespeurde duidelijk,
dat mjjne woorden niet nalieten eenigen indruk te
maken. Smits hoorde er niet zonder belangstelling
naar, en de weinige aanmerkingen, die hjj zich nu
en dan veroorloofde, werden op een geheel ande
ren toon voorgedragen, dan waarvan hij zich tot
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Van 16 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17$.
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het inoaa-
seeren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
dusverre bediend had. Ik maakte my ten laatste
gereed om my te verwijderen, besloten hebbende,
daar ik het eigenlijke doel mjjner nachtelijke wan
deling nu toch gemist had, naar mijn gastheer,
den schoolmeester, terug te keeren. Smits verge
zelde my een eind weegs, opdat ik niet verdwaald
zou geraken, en mjj toen vaarwelzeggende, drukte
hy mij de hand met eene hartelijkheid, die eene
kalmer gemoedsstemming aanduidde, dan waarin
hjj tot dusverre verkeerd had, en die ongetwijfeld
het gevolg was van hetgeen ik dien avond met
hem gesproken had.
Toen hjj zich verwijderd had, vervolgde ik in
mijne eenzaamheid mijn weg, over mjjne ontmoeting
nadenkende. Ofschoon de wind nog steeds met
vrij wat kracht woedde, was echter het onweder
geheel voorbjj en de lucht grootendeels opgehel
derd, zoodat de maan een genoegzaam licht op
mijn pad verspreidde. Ik bereikte zonder eenige
verdere wederwaardigheden de woning van den
schoolmeester, waar ik tot mjjne verwondering
nog licht bespeurde. Nauwelijks had ik zacht-
kens aangeklopt, of de brave man opende mij
in persoon de deur, zjjne blijdschap te kennen ge
vende over mijne behouden terugkomst, daar hij
beducht was geweest, dat mij, toen het onweder
met zulk eene vreeselijke woede losgebroken was,
eenig ongeluk zou zyn bejegend. Zijn angstige be
zorgdheid ten mijnen opzichte had hem niet ver
gund zich ter ruste te begeven, voordat ik terug
gekeerd zou zjjn, zoodat hjj zich nu ook niette
genstaande het vergevorderde uur van den nacht
nog wakende bevond. Nadat hjj mij dit alles in
zijn woonvertrek uitvoerig verhaald had, wenschte
hjj op zjjne beurt te vernemen, hoe het mjj op den
vuurtoren bevallen was, en of ik geen last van
den storm had gehad. Ik gaf hem in algemeene
bewoordingen te kennen, dat ik, toen het onweder
op het hevigst woedde, van mijn leidsman was
afgeraakt, en dat mjj geen andere keuze overge
bleven was dan mjjne toevlucht te nemen tot eene
woning, die ik niet ver van mijn weg opgemerkt
had.
„Eene woning aan die zjjde van het eiland!",
sprak myn toehoorder met vrjj wat verbaasdheid,
terwijl hjj eenige schreden achteruit trad, „wel,
dominé! dat kan bij niemand anders geweest zjjn
dan bij Smits, dien gjj hedenmorgen gezien hebt,
en over wiens zonderling en verdacht karakter wij
te zamen gesproken hebben."
„Gij hebt het juist geraden," gaf ik ten ant
woord „juist deze Smits was het die mij in zijne
woning eene schuilplaats voor den storm verleend
heeft."
Ik brak den stroom van vragen af, die uit des
schoolmeesters mond met zulk eene snolheid elknn-
der opvolgden, dat ik buiten staat
van afzonderlijk te beantwoorden; ëh besloten heb
bende, geen woord te gewagen van don toestand,
waann ik Smits gevonden had, vergenoegde ik my'
met op te merken, dat ik weinig met hem ge
sproken, doch echter het doel, waarmede ik zjjne
woning binnengetreden was, bereikt had en voor
storm en onweder beveiligd was geweest.
Mjjn gastheer scheen met deze verklaring slechts
half tevreden te zjjn en legde niet weinig verlan
gen aan den dag om nog iets meer van mijne
ontmoeting te vernemen.