N°. 7879.
Maandag 26 October.
A0. 1885.
jp euilleton.
ontmoeting op liet eiland Marken.
feze Qourant wordt dagelijks, met uitzondering
van <§pn- en feestdagen, uitgegeven.
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden1.10.
prauco per poet1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIEN;
Van 16 regels 1.05. Iedere regel meer f 0.174.
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het moaa-
seeren buiten de stad wordt f 0.10 berekend.
EEN VERHAAL.
Vervolg.)
En welke zjjn dan zijne middelen van bestaan?"
-eg ik.
Ik geloof, dat hij niet geheel onbemiddeld is,"
'de mijn metgezel, „en hij schijnt wel te kunnen
en, zonder juist eene bijzondere kostwinning aan
hand te hebben."
Echter gaat hjj ook nu en dan op de visch-
gst uit," sprak de visscher, die ons op korten
tand volgde; „maar daarvoor, dit kan men wel
n, is hij niet in de wieg gelegd. Ook schijnt
zich by voorkeur op het water te begeven,
neer de zee wat onstuimig is, en hjj worstelt
met zyn bootje tegen de golven met vry wat
aar van met zyn ellendig vaartuig, dat weinig
eter dan een notedop is, om te slaan. Ik heb
m dikwerf in het onstuimigste weder in zee ge-
n, niet anders verwachtende dan dat hy zyn
f in de baren zou vinden. Het is alsof hij den
den God wil tarten, hem op deze wjjze te doen
komen."
LHy schijnt zich anders weinig om God en gods-
nst te bekommeren," hervatte de schoolmees-
„want zoolang hij op het eiland geweest is,
it men hem nooit in de kerk gezien. Ik voor
ben van oordeel, dat hy eigenlijk in het ge-
1 geen godsdienst heeft, en dat Gods heilig
rd hem zeer onverschillig is."
■En om welke redenen zijt gij geneigd, zulk
liefdeloos oordeel over uw naaste uit te spre-
i, mijn vriend?" vroeg ik den schoolmeester.
'■Waarom ik zoo spreek, dat zal ik u zeggen,
inégaf hjj my ten antwoord. „Zie, daar was
e vorige predikant, de eerwaarde en godvruch-
Trimplerus; die brave man gevoelde een in-
medelijden met den toestand van dit verstokte
sch, die nooit in de openbare godsdienstoefe-
verscheen en in alles leefde, alsof er geen
en geene eeuwigheid bestond. Hy achtte zich
verplicht, den vreemdeling over deze ongods-
tige levenswijze eens een hartig woordje te
n toespreken, en verzocht my hem bij die ge
nheid te willen vergezellen. Daar ik hierin
!e zwarigheid maakte, begaven wij ons beiden
zekeren dag naar de woning van Smits dit
naam van den vreemdeling, althans zooals
[voorgeeft - op een tjjdstip, waarop wij stellig
en dat hjj te huis was. Hjj ontving ons alles
lve vriendelijk en hoorde het bericht van den
kant, die hem te kennen gaf dat hij een huis-
bij hem kwam afleggen, met vry veel on-
billigheid aan. Doch toen nu de eerwaarde
plerus op het voorname doel van zyn bezoek
111 en aan Smits het strafbare van zjjne levens-
verweet, daar hy zich volstrekt om geen
lenst scheen te bekreunen, toen begon deze
r en meer norsch en terugstootend te worden
gaf eindeljjk niet onduidelijk te kennen, dat
bem aangenaam zou zjjn, indien wjj zjjne wo-
verlieten en er nooit meer een voet inzetten,
onheusche handelwijze verbitterde ons niet
en noodzaakte den predikant, zich zonder
i oogmerk geslaagd te zjjn, weder te verwjj-
n- Daar deze echter bedacht, dat een boom
met den eersten slag valt, wilde hjj eenigen
daarna andermaal beproeven of zijne verma-
en bjj dezen verstokten zondaar geen ingang
n v'n<den. Hij begaf zich dus weinige dagen
opnieuw herwaarts; doch voor ditmaal had
enderneming een nog ongunstiger uitslag.
Smits namelijk zag ternauwernood den eerwaardi-
gen man van verre naderen, of hij sloot de deur
zijner woning stevig toe en was geheel doof voor
de luidruchtige pogingen, die de predikant in het
werk stelde ten einde gehoor te erlangen: Bespeu
rende dat al zijne ijverige bemoeiingen dus vruch
teloos waren, besloot Trimplerus dezen verharden
ongodist aan zjjn lot over te laten, en vergenoegde
zich met van den predikstoel al de leden zjjner
gemeente voor do verkeering met dien zonderlingen
man te waarschuwen. Deze laatste voorzorg was
trouwens geheel overbodig. De vreemdeling leefde
al te afgezonderd, dan dat men eenigen omgang
met hem kon aanknoopen, waartoe echter ook
niemand een bjjzonder verlangen betoonde. En nu
vraag ik u of ik te veel gezegd heb, en of men
mjj beschuldigen kan van een al te liefdeloos oor
deel geveld te hebben, wanneer ik van dezen Smits
als van een mensch zonder godsdienst gewaag."
Met deze woorden eindigde de schoolmeester zjjn
verhaal, dat hij mjj met de aan zyn stand eigene
deftigheid, ofschoon een weinig langdradig voorge
dragen had.
Hetgeen ik nopens dezen onbekende vernomen
had maakte myne belangstelling in hem natuurljjk
eenigermate gaande. Ik twijfelde er in 't geheel
niet aan, of deze Smits moest een mensch van
eene zeer zonderling en juist niet zeer beminnelijk
karakter zjjn. Echter vond ik geen redenen om
een even ongunstige meening nopens hem te koes
teren, als dit het geval was met mijn leidsman,
den schoolmeester, die, geheel verbitterd over de
onvriendelijke behandeling, welke de vorige pre
dikant van den vreemdeling ondervonden had, hem
alleen om die reden uit een zoo ongunstig oogpunt
beschouwde. Daarenboven kwam het mjj ook vrjj
waarschijnlijk voor, dat mijn waardige ambtgenoot,
mjjn voorganger by deze gemeente, wiens blakende
ijver om alle ongeloovigen en afgedwaalden te be-
keeren en op het rechte pad terug te brengen,
mij niet onbekend was, deze zaak niet met ge
noegzame voorzichtigheid behandeld had. In Smits
meende ik een persoon te zien, die öf van nature
en door opvoeding gehoel onverschillig was op het
stuk van godsdienst, öf door geleden teleurstellin
gen en misschien ook wel misdadige handelingen
verhard was geworden tegen de indrukken van
den reinsten godsdienst. Zulk een mensch behoorde
men naar mjjn oordeel langzamerhand en door
zachtheid van zyne dwalingen, indien hjj wellicht
verkeerde begrippen van godsdienst mocht hebben
opgevat, terug te brengen, en zijn hart moest al
lengs voor het vertrouwen' op zjjn goddeljjken
Maker weder geopend worden.
Nu bleek het my echter duidelijk uit het ver
haal van myn leidsman, dat de eerwaarde Trim
plerus geenszins op deze wijze was te werk ge
gaan, maar dat hij, door al to hevigen ambtsijver
vervoerd, woorden gesproken had, welke het hart
van den ongelukkige, dien hjj met zichzelf en met
God weder wenschte te verzoenen, noodzakelijk
meer en meer hadden moeten verbitteren. Ik
droeg echter wel zorg, dat ik mjjne denkbeelden
ten dezen opzichte voor mjjn vriend den school
meester verborgen hieldwant deze waardige man,
die in al zjjne gesprekken eene onbepaalde hoog
achting voor den ijverigen Trimplerus toonde te
bezitten, zou mijne aanmerkingen op de handel
wijze van dezen laatste zonder twjjfel niet met
goede ooren aangehoord hebben, en mijne openhar
tigheid zou mij dus reeds terstond van de achting
van zulk een voornaam lid mijner toekomstige
gemeente hebben beroofd. Wij spraken nog eeni
gen tjjd over den zonderlingen vreemdeling, tot
dat wij, de woning van mijn leidsman bereikt
hebbende, ons aan een eenvoudig middagmaal
plaatsten.
De voorspelling van den ouden visscher, van
wien ik hierboven gewag maakte, dat er een he
vige storm ophanden was, werd niet lang vóór
het vallen van den avond werkeljjk vervuld. De
wind, die den ganschen dag vrij sterk geweest
was, begon nu op eenmaal met verdubbelde he
vigheid op te steken en bracht het doffe geluid
van den donder bij tusschenpoozen tot ons over.
Wjj bevonden ons voor de deur der school, om
de ontzettende kracht van den stormwind en de
vreeselijke vaart, waarmede de wolken door het
luchtruim vlogen, meer van nabjj waar te nemen.
Er lieerschte eene sombere schemering rondom ons
want de zon was onder en de maan, die reeds
aan het afnemen was, nog niet op, of misschien
achter de zwarte donderwolken, die den hemel
overdekten, verscholen. Nu werd ik in de verte
een flauw licht gewaar, dat ons langzaam scheen
te naderen.
„Het is de wachter van de vuurbaak," zeide de
schoolmeester, bespeurende dat ik mijne blikken
naar die zjjde gewend had, van waar het licht ons
naderde; „hjj zal, denk ik, geen zeer aangenamen
nacht op zjjn eenzaam torentje doorbrengen."
„Men moet echter van daar een ontzettend,
maar schoon gezicht hebben op de onstuimige zee
en de uitwerkselen van den storm in al haar uit
gestrektheid kunnen gadeslaan, en ik zou waarljjk
wel lust gevoelen, hem te vergezellen en hem ge
durende eenige oogenblikken in zjjne eenzaamheid
gezelschap te houden."
„Maar, dominé, waar denkt gjj aan?" sprak de
schoolmeester, terwijl hij myne woorden vol ver
wondering aangehoord had; „het is een heele
wandeling, eer gjj den vuurtoren bereikt hebt, en
dan moet gjj ook weder terug, en dat zoo geheel
alleen, op een zoo ontijdig uur en terwijl er zulk
een vreeseljjke storm waait."
„Nu, mijn vriend," gaf ik hem ten antwoord,
„ik ben wel meermalen in zulk onstuimig weder
geweest en daarenboven voor eene kleinigheid niet
licht vervaard. Ook zal de storm toch wel niet
den geheelen nacht zoo hevig woeden. Ik kan dus
op den toren het tjjdstip afwachten, dat hjj een
weinig bedaard is, eer ik de wandeling horwaarts
weder onderneem."
„Ook kunnen wjj spoedig eene geduchte regenbui
te gemoet zien," ging de bezorgde oude voort,
toen hij zag, dat ik wezenlijk het plan gevormd
had, den wachter van de vuurbaak naar zjjn een
zamen post te vergezellen, „en gjj kunt door en
door nat zjjn, eer gij het doel uwer wandeling
halverwege genaderd zyt."
Op deze wjjze ging hjj nog eenigen tjjd voort,
ten einde mjj van besluit te doen veranderen, en
eindelijk bespeurende, dat al zjjne welgemeende
pogingen vruchteloos waren, spoedde hjj zich naar
zijn woonvertrek om van daar een dikken mantel
te halen, dien hjj my over de schouders wierp,
ten einde mjj op deze wjjze voor de nachtelijke
koude te behoeden.
Intusschen was de persoon ons genaderd, wiens
bezigheid het was, gedurende den nacht het vuur
op den toren te onderhouden, dat tot een baken
verstrekt voor de zeevarenden, die zich op het
aloude meer van Flevo bevinden. Het was een
klein, uitgedroogd kereltje van ten minste zeven
tig jaren, wiens lange sneeuwwitte haren ontzag
inboezemden, en wiens vermagerd, bruinachtig
gelaat niet onduidelijk te kennon gaf, dat hjj me-
nigen nachteljjken storm doorgestaan had en niet
tegenstaande zjjn vergevorderden ouderdom bereid
was, nog aan vele dergelijke het hoofd te bieden.
(Wordt vervolgd.)