Feuilleton.
De ontmoeting op liet eiland Marken.
N°. 7875.
Woensdao; 21 October.
A0. 1885.
feze (Qourant wordt dagelijks, met uitzondering
ran <gon- en feestdagen, uitgegeven.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maandenf 1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijko Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Van 16 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17J.
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het inoas-
seeren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
EEN VERHAAL.
Bijna drie jaren waren er verloopen, sedert ik,
de lioogeschool verlaten hebbende, op mijne eerste
standplaats mijne bediening als predikant aanvaard
had. Het was een klein, afgelegen, doch overigens
niet onbevallig dorp in het Maas-en-Waalsche, niet
ver van eerstgenoemde rivier en de grenzen van
Staats-Brabant verwijderd. Ofschoon mijne gemeente
mij tamelijk wel beviel, en ik aan de luchtgesteld
heid van Gelderland boven die van elke andere
provincie de voorkeur gaf, vereenigden zich echter
na verloop van bovengemelden tijd onderscheiden
omstandigheden, die het mij zeer wenschelijk maak
ten mij naar elders verplaatst te zien. Ik leefde
hier, tusschen de rivieren opgesloten, in onop
houdelijke vrees voor overstroomingen, waaraan
het ongelukkige land tusschen Maas en Waal wel
inzonderheid blootstaat, en die, ofschoon op zich-
zelve reeds erg genoeg, echter voor iemand, die
niet in Gelderland te huis behoort, gelijk met mij
het geval was, een nog veel verschrikkelijker voor
komen hebben dan voor de inboorlingen zelve.
Doch hetgeen mij wel bovenal aanspoorde om
eenige moeite in het werk te stellen tot het ver
krijgen van eene andere standplaats, was het vol
gende. De hemel had mij eene brave vrouw, en
aan mijne vrouw gedurende de drie jaren van ons
huwelijk drie gezonde kinderen geschonken. Daar
nu het niet zeer ruime inkomen, dat mijn ambt
mij opleverde, geenszins in dezelfde evenredigheid
vermeerderde als mijn huisgezin, en ik van mijzelf
geen middelen bezat, kan men licht begrijpen dat
een voordeeliger beroep mjj niet onwelkom kon
zijn.
Dit volgde dan ook spoedig. Door het vertrek
van den predikant naar elders was het eiland
Marken, naar men weet, niet ver van de Noord-
Hollandsche kust gelegen, vacant geworden, en
onder de hand werd dit beroep mjj aangeboden.
Geheel onbekend zoowel met het inkomen van
den predikant aldaar, als met vele andere omstan
digheden, die bij het doen eener keuze bij mij in
aanmerking kwamen, besloot ik in persoon een
reisje naar Marken te ondernemen om op de plaats
zelve de noodige inlichtingen te erlangen. Het
was op het einde van den zomer en wel, naar ik
meen, in de eerste dagen van September dat ik
dit voornemen ten uitvoer bracht. Ik begaf mij
dus over Utrecht en Amsterdam naar Monniken
dam, die kleine en vervallen stad in Noord-Holland,
aan de Zuiderzee gelegen, van waar ik naar Mar
ken moest oversteken. Er waaide een halve storm
uit het noordwesten, toen ik op een vroegen mor
gen aan boord ging van het schip dat geregeld
tusschen de Noord-Hollandsche kust en het eiland
vaart en mij dan ook binnen zeer korten tijd be
houden op de plaats mijner bestemming aan wal zette.
Ik wil wel bekennen, dat het eerste gezicht
van het oord, dat misschien binnenkort mijne woon
plaats zou worden, mij juist niet uitermate beviel.
Zoowel de lage, vlakke grond van het eiland,
waarop geen boom of struik zichtbaar was, en
die thans nog bovendien door den aanhoudenden
regen van twee of drie dagen bijna geheel on
bruikbaar was geworden, als de onaanzienlijke en
naar het scheen, zelfs armoedige woningen der
visschers waren niet zeer geschikt om mij een
gunstig denkbeeld van Marken in te boezemen.
Aan den anderen kant echter waren er slechts
weinige oogenblikken verloopen, toen ik reeds
meer dan eenmaal in de gelegenheid was geweest,
de vriendelijkheid en welwillendheid der eilanders
op te merken, en ik was spoedig overtuigd dat de
vereerende schildering, die men mij van het ka
rakter dezer eenvoudige lieden gegeven had, in de
meeste opzichten volkomen met de waarheid
overeenkomstig was.
Reeds in de eerste oogenblikken van mijn ver
blijf op Marken bekwam ik al de inlichtingen, die
ik begeerde, en zij waren van dien aard, dat ik
geene zwarigheid maakte, het op mjj uitgebrachte
beroep te aanvaarden. Het tractement was voor-
deelig genoeg, en het eerlijke karakter der bewo
ners werkte niet weinig mede om mij eenige min
der aangename omstandigheden, die aan het verblijf
op een afgelegen en ook niet zeer bekoorlijk eiland
onafscheidelijk verbonden zijn, over het hoofd te
doen zien. De pastorie was een vrij goed, doch
eenigszins vervallen gebouw, evenals de overige
woningen op eene kleine hoogte opgericht ter be
veiliging voor de overstroomingen, die gedurende
den winter het grootste gedeelte van Marken on
der water zetten. Dewijl men juist bezig was met
eenige verbeteringen aan dit gebouw te maken,
kon ik daar niet goed den nacht doorbrengen. De eenige
herberg die op het eiland gevonden werd, had een
niet zeer gunstig voorkomen en scheen weinig ge
schikt om een vreemdeling huisvesting te verlee-
nen. Doch de verlegenheid, welke hieruit voor mij
ontstond, werd door de vriendelijke gastvrijheid
van den schoolmeester, die afwezig geweest was
en eerst een paar uren na mijne komst op het
eiland terugkwam, uit den weg geruimd, daar hij
mij een soort van zolderkamertje in zijne woning
aanbood, waarvan ik zoolang ik verkoos, gebruik
zou kunnen maken.
Deze eenvoudige, doch hupsche man, die reeds
vrij bejaard en voor die tijden geenszins van kun
digheden ontbloot was, vergezelde mjj nu den gan-
schen dag om mjj op al de bijzonderheden van
het eiland, die juist niet meer talrijk waren, op
merkzaam te maken. In zijn gezelschap bezocht
ik verscheidene visscherswoningen, welker bouw
orde en inrichting voor een vreemdeling veel zon
derlings opleveren. Zij zjjn grootendeels van hout
en bestaan voornamelijk uit een hoog en ruim
vertrek, dat een somber voorkomen heeft, dewjjl
de zolder en wanden geheel zwart «ijn van den
rook, die bjj gebrek aan schoorsteenen, welke men,
zeer weinige huizen uitgezonderd, nergens op het
eiland aantreft, zich in breede wolken door het
vertrek verspreidt. In het midden bevindt zich de
vuurhaard, waarboven gewoonlijk de netten en
het overige vischtuig te drogen hangen. De zonder
linge kleeding der vrouwen vooral op feestdagen
en bij plechtige gelegenheden, is bekend. Zp komt,
naar men wil het meest met de aloude Holland-
sche kleederdracht overeen.
Tegen den middag bezocht ik met mjjn getrou
wen leidsman den bekenden vuurtoren of vuur
baak, die in het jaar 1700, onder het opzicht van
den Amsterdamschen burgemeester Witsen, aan
de oostelijke zijde van Marken ten dienste der
zeevarenden gesticht werd. Wjj wandelden van de
zoogenaamde Kerkbuurt, waar de kerk, de pastorie
en de meeste huizen van het dorp gevonden wor
den, derwaarts langs een glibberigen weg over
het wei- of hooiland, dat met eene menigte slooten
of kleine kanalen doorsneden was. Na den vuur
toren, die slechts weinige schreden van zee ver
wijderd is, te hebben beklommen, hadden wjj een
uitgestrekt gezicht over de Zuiderzee aan den
eenen, en op de Hollandsche kusten aan den an
deren kant. De lucht echter was niet zeer helder,
en dit veroorzaakte, dat wjj dit vergezicht niet in
al zjjne uitgestrektheid genieten konden. Ook werd
de zee meer en meer onstuimig, en een bejaarde
visscher, die zich onder weg bjj ons gevoegd had,
voorspelde ons, dat er een zware storm en waar
schijnlijk ook onweder ophanden was. Wij gingen
dus weder naar beneden en keerden naar de wo
ning van mjjn leidsman terug.
Toen wij ons een paar schreden van den vuur
toren verwijderd hadden, viel mjj eene kleine ver
vallen woning in het oog, die ik te voren niet op
gemerkt had, niet ver van onzen weg, aan onze
linkerzijde op een soort van dijk gebouwd. De ge
heel afgezonderde ligging van dit huis nabjj het
strand want ruim een half uur in den omtrek
waren geen andere woningen zichtbaar maakte
mjjne opmerkzaamheid reeds eenigermate gaande;
maar meer nog de bewoner der hut zelf, die voor
de deur zat en zich scheen te vermaken met de
donkere wolken te beschouwen, welke zich boven de
zee samenpakten. Zijne kleeding, in alle opzichten
van die der overige eilanders verschillende, gaf
hem het voorkomen van een fatsoenlijk burgerman
van dien tijd, doch droeg alle kenteekenen van
sedert lang geheel verwaarloosd te zijn. Hetgeen
echter mijne opmerkzaamheid inzonderheid tot zich
trok, was de gespannen aandacht, waarmede hij
zjjne oogen op den hemel gevestigd hield, terwijl
hjj, zonder iets om zich heen gewaar te worden,
in de diepste overpeinzingen verzonken scheen. En
ofschoon wij hem op slechts korten afstand en
vrij luid sprekende voorbij gingen, scheen hij ech
ter volstrekt geen bewustzijn van onze tegenwoor
digheid te hebben en er kwam niet de minste
verandering in zijne onbeweeglijke houding. Dewijl
wij zeer langzaam voortgingen, had ik overvloedig
de gelegenheid hem met eenige nauwkeurigheid
gade te slaan. Het was een man, nog in het best
van zjjn leven, en zijne gelaatstrekken, ofschoon
op dit oogenbik alleen afgetrokkenheid teekenende,
mochten waarlijk schoon heeten.
Ik kon niet nalaten mijn metgezel op dezen
persoon opmerkzaam te maken en bij hem te on
derzoeken, wie het zijn mocht die mijne oplettend
heid zoo had gaande gemaakt.
„Wie hij is?" gaf mij de eerlijke schoolmeester
ten antwoord; „ja, dominé, dat kan ik u niet
zeggen en er is niemand op het geheele eiland die
u daaromtrent eenige inlichtingen zal kunnen ge
ven. Het is een zeer zonderling wezen, dit weten
wij allendoch welke moeite wij ook gedaan heb
ben om iets naders van hem te weten te komen,
dat heeft ons nooit willen gelukken."
„Hij behoort dus niet op dit eiland tehuis?"
vroeg ik.
„Neen, waarlijk niet," was het antwoord; „de
goede hemel weet, van waar hij hier beland is.
Yoor meer dan een jaar laat zien, het moet
reeds bijna twee jaren geleden zijn, want het was
in het begin van het najaar verscheen hjj voor
het eerst op het eiland en bleef korten tjjd hier
vertoeven. Vervolgens verwijderde hij zich weder,
doch keerde reeds na verloop van een paar dagen te
rug en scheen nu van plan te zijn, zich bij voort
during hier te blijven ophouden. Hjj bouwde zich
althans, na alvorens daartoe de toestemming ver
kregen te hebben, met behulp van een paar tim
merlieden gindsche woning. Onze schout had hem
te dien einde eene andere plaats aangeboden, die
meer in de nabuurschap der overige woningen van
het eiland was, doch hjj had dit aanbod van,de
hand gewezen en aan dezen afgelegen hoek de
voorkeur gegeven. Ook scheen hjj geenszins het
voornemen te hebben, zich met iemand hoegenaamd
in eenige nadere verkeering in te laten, maar
veeleer geheel afgezonderd hier te willen leven.
Hjj sloot zich terstond in zjjne woning op, zonder zich
in het minst om den schout, den secretaris of den pre
dikant te bekommeren en werd in het dorp, gelijk wjj
de buurt rondom de kerk gewoon zjjn te noemen, bijna
nooit gezien." (Wordt vervolrjd.)