Feuilleton. N°. 7887. Maandaa: October. A0. 1885. feze Qourant wordt dagelijks, met uitzondering van §on- en feestdagen, uitgegeven. CONTEA8TEN. LEIBSCÏÏ DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden1.10. Franco per post1-40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 1G rcgelB ƒ1.05. Iedere regel meer 0.17^. Grootere lettere naar plaatsruimte. Voor het inc&a- eeeren buiten de stad wordt 0.10 berekend. Novelle van EMIL MARRIOT. „Eines schicht sicli nicht fïir Alle." Goethe. Vervolg.) „Zijt gij daarom boos op my?" vroeg Paul na een poos. ,0, neen," antwoordde zij lachend, „van uw standpunt hebt gij volkomen gelyk. Gy meent het goed met uw vriendgij wilt niet dat hy den in uwe oogen zeer dwazen stap, om mij te hu wen. i „Wel, mejuffrouw." „Wees openhartig, bid ik u, gy wilt hem dus van dezen dommen streek terughouden. Goed. Maar waarom gelooft gij zoo vast en zeker, dat hy aan mijne zijde ongelukkig moet worden Zou het dan volstrekt niet mogelijk zyn, dat gy hierin eenigs- zins dwaaldet?" Zij zag hem met een bekoorlijken coquetten glimlach en schitterende oogen in het gelaat, doch Paul bleef volkomen ongevoelig. „Ik ben een koel, nuchter mensch, mejuffrouw," antwoordde hy, „te oud om nog eens, met wat het ook zij, te gaan dwepen. Wie dus meent my te t kunnen overreden, door een beroep op myn gevoel, zal niet gemakkelijk het gewenschte doel bereiken, want ik ben gewoon, bij al myne besluiten, mee- 1 ningen en bedoelingen, het verstand en alleen het verstand te raadplegen. Een huwelijk uit liefde heeft echter niets met het verstand te maken. Het wordt gesloten in een roes, en het ontwaken daaruit heeft gewoonlijk bittere ontgoocheling, he vig en vruchteloos berouw ten gevolge. Voor zulk een lot wil ik myn vriend behoeden. Vergeef mij deze openhartige taal, mejuffrouw, en bedenk, dat gij zelf mij uitgedaagd hebt tot een strijd met open vizier. Eugenius bemint u, omdat hy het niet laten kan, omdat de liefde geen reden behoeft, omdat zij niet uit onzen wil voortkomt, maar wij door eene onzichtbare macht daartoe genoodzaakt I worden. Maar noch uw karakter, noch uwe hoe danigheden passen voor hem. Hij is week, vol liefde en bovendien trotsch, en gij, mejuffrouw, met uw geest van verzet tegen eiken meester, moet ét' een man hebben, waaraan gij u vrijwillig onderwerpt, öf een slaaf, die het als het hoogste genot beschouwt van u een kus te ontvangen en [ootmoedig het hoofd buigt, als gij hem met voe ten treedt. Ik beken u, dat ik zulk een man ver achtelijk vind en Eugenius, dat kan ik gerust zeggen is in de verte niet voor zulk een rol [geschikt. Hy is echter, helaas! ook niet de man om u te beheerschen. Uw huwelijk zou een oorlog zonder wapenstilstand zijn. Eugenius zou bloeden uit duizend wonden, die gij hem geslagen hadt; gü zoudt hem overal te ruw aanpakken en zelve ontevreden, morrend, onvoldaan uwen echtgenoot ongelukkig maken. Ik geloof wel, mejuffrouw, dat gij het na deze bekentenis zeer verklaarbaar zult i vinden, waarom ik tegen uwe vereeniging met mijn vriend ben." „Gij verdedigt uwe zaak met veel vernuft," her nam Melanie, „maar zeg my nog één ding, doctor: gy in het algemeen tegen het huwelijk of hechts in het speciale geval van uw vriend zulk een verbitterd tegenstander'? „Antwoord mij in ernst," herhaalde zy met [eene beweging van ongeduld. „Zulk een debat zou ons te ver voeren," gaf i l'aul ten antwoord, „mijne algemeene beschouwin gen hebben niets te maken met ons bepaald ge- valik heb ook reeds te veel gesproken, me juffrouw Hij maakte eene buiging tot afscheid. Nu voegde ook de weduwe zich by hen, „Gy neemt dus afscheid als mijne onverzoenlijke tegenparty?" vroeg Melanie hem. „Gy zijt wreed, mejuffrouw," hernam hij, „wat moet ik op deze vraag antwoorden? Gy zelf kunt daarop een beter antwoord geven dan ik. „Ik ben u integendeel dankbaar voor uwe open hartigheid," zeide Melanie, hem de hand gevende, die hij aan zijne lippen bracht, „aldus een open, oerlijken, rusteloozen stryd, nietwaar?" „Als ik geslagen word, wees dan grootmoedig jegens my," zeide Paul glimlachend. „Uw dienaar, mevrouw mejuffrouw." Hy nam zyn hoed af. „Mag ik de groeten aan Eugenius overbrengen Melanie lachte. „Als uw plan de campagne het toelaat, doe het dan," antwoordde zij vroolijk. Toenhy echter weg was verdween alle vroo- lijkheid uit haar gelaat. Hare lippen sloten styf op elkander, hare wenkbrauwen trokken samen. „Gy zyt myn vijand," dacht zy, hem met don kere blikken naziende, „maar gy kunt my dan slechts gevaarlijk worden, als Eugenius mij niet meer liefheeft.Heeft hy my nog lief, dan zal ik zegepralen, al had ik met duizend vijanden te doen." V. Zeer nederig vraag ik den verliefden van bei derlei geslacht om vergiffenis, maar ik kan niet nalaten het uit te spreken, dat ik hen in de meeste gevallen zeer dwaas vind. „Het is een razen, zweren, jagen En wederkeerig kwellen, plagen," zingt Heine reeds, hoewel hij zelf het zeker niet beter gemaakt heeft. Want de dichters worden het gemakkelijkst door deze wyd verspreide ziekte aangetast, daar de volheid der liefde, die zij in hunne borst dragen, hen benauwt. Zij moeten een voorwerp hebben om te beminnen. Een verliefd mensch is nog prikkelbaarder dan een zieke; iedere kleinigheid, die van het geliefde voorwerp komt, kan hen in de meest grenzelooze vervoering bren gen en wat door een onpartijdige nauwelijks be merkt wordt, schijnt in zijn oog öf bovenmatig verrukkend öf voorbeeldeloos krenkend. Hy kent geen normalen toestand, maar zweeft altyd in de uitersten; dat vloeit uit de liefde zelf voort, die wel eene schoone en aangename ziekte, maar toch eene ziekte ismaar waarom spreek ik nog van hetgeen ieder mensch evengoed als my, en misschien beter, bekend is, want de schry- ver is zich niet bewust ooit aan de bedoelde kwaal geleden te hebben. Hoe kwelde zich deze jonge dwaas, onze Euge nius, en geheel zonder grond want dat Melanie, hoewel zij noch sentimenteel, noch weekhartig was, toch met hare geheele ziel hem aanhing, is ons reeds bekend. lederen dag begon hy tien brie ven, die alle verschillend luidden, en zijne telkens afwisselende maar hem altijd ongelukkig makende stemming getrouw weergaven, en eiken dag ver scheurde hij ze ook. lederen dag nam hij zich voor, haar een bezoek te brengen, en toch bleef hy in de staddan weer besloot hij haar te vergeten, zyn liefde te onderdrukkenen dat voornemen gelukte hem het minst van alle. Welk eene schoone toekomst had hij zich voor gespiegeld! Een bescheiden, net tehuis, waar zyne jonge vrouw heerschte en bestuurde: als hjj thuis komt, hoe vriendelijk en met welk ongeduld wordt hij ontvangen.Melanie had reeds naar hem verlangd, meende dat zyne afwezigheid wel wat lang duurde.En nu niets van dat alles. En toch wat werd hy tot haar getrokken Wat kwelde hy zich, nu hij van haar verwijderd was. Hij moest haar wederzien, hij kon dezen pijnlijken toestand niet langer uithouden. Toen het donker werd, re3d hy in het geheim, zonder zyn ongevoeligen, onbehaaglyken vriend iets te zeggen, naar het dorp, waar Melanie woonde, zocht het huis op en stond met luid kloppend hart voor de deur, bespiedde de verlichte, open staande vensters en sidderde over het geheele lichaam, toen daarboven eene gestalte zichtbaar werd. „Wat ze wel doen zou," dacht hy, „of ze nog een klein beetje aan my denkt? Och, zy treurt zeker volstrekt niet om mijlachte zij daar niet! Neen, het was haar broeder. Die lieve jon gen Hoe lang is het nu al, dat ik hem niet ge zien heb. Hij zal wel gegroeid zyn." (In twee we- - ken! maar de liefde rekent anders: de scheiding van Melanie kwam hem voor, reeds een jaar te duren.) Nu trad Melanie aan het venster, ging met beide armen in het kozyn liggen en keek in de duis ternis naar buiten. Karei verscheen naast haar. Hij trachtte haar in de kamer te trekken, maar zy weerde hem af. Karei verdween weder. Het voorovergebogen meisje was alleen. Hare gedachten verwijlden by den man beneden, dien zij niet bemerkte en die al hare bewegingen met bevende opgewondenheid volgde. Hare gedachten waren by hem haars ondanks, want het hoogmoedige meisje wilde niet aan hem denken, wilde hem vergeten en kon het toch evenmin als de man, die haar trachtte te vergeten. By alles, wat zy deed, vervolgde haar den geheelen dag, bij het ontwaken en by het in slapen, zyn beeld zy mocht doen, denken, ver richten wat zy wildedit beeld kon zij niet ontloopen. Hoe eenzaam gevoelde zij zich, hoe troosteloos! Al weende zij ook niet meer voor het oog harer moeder, al zei ze ook met een lichtvaardig schou derophalen „ik denk al lang niet meer aan hem zy kon toch zich zelve niet bedriegende vrouw in haar, die Paul door den materieelen geest des tyds verdrongen en verstikt had gewaand, was met verdubbelde kracht in haar ontwaaktzy wist maar al te goed, dat de liefde van den man, dien zy zoo lichtzinnig behandeld had, van hooge, on berekenbare waarde voor haar was zy gevoelde en vreesde haar eigen geluk verbeurd te hebben, was beurtelings boos op zich zelve en gevoelde dan weder medelijden met zich zelve, met het dwaze meisje, dat immers zoo streng gestraft was geworden. Zooals altyd, was liet ook nu haar liefste droom eene jonge vrouw te zijn; een eigen, klein gebied' te hebben; zelfstandig, mondig te zyn; te mogen heerschen, bevelen, handelen; zy had reeds ge meend het gewenschte paradijs te betreden, en nu stond zij er buiten en de poort was gesloten achwie weet voor hoe lang misschien voor altijd. Haar moeder had haar dikwjjls gezegd: „beha gen zult gij wel; maar boeien, duurzaam, eeuwig boeien, dat verstaat gij niet." Worclt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1885 | | pagina 1