Feuilleton. N®. 7859. Vrijdag 2 October. A0. 1885. feze dgourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. CONTRASTEN. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Toor Leiden per 3 maanden1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADYERTENTIEN: Van 16 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17$. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incas- seeren buiten de stad wordt 0.10 berekend. 3) Novelle van EMIL MARRIOT. „Eines schickt sicli nicht für Alle." Goethe. ((Vervolg.) „Wees toch wat vriendelijker jegens den vriend van Eugenius, beet de weduwe hare dochter in 't oor, „gjj zijt bepaald terugstootendwat moet hij toch wel van U denken?" Melanies lippen krulden verachtelijk op. „Dat is mij volkomen onverschillig, mama. Want ik weet heel goed, dat ik dien heer nooit zou kun nen bevallen, omdat hjj tegen het huwelijk van zijn vriend is en voorgenomen heeft ons allen, en vooral mij, ongunstig te beoordeelen. Ik gedraag mij met opzet zoo stroef, dat hij niet misschien gelooft, dat ik hem zou willen bevallen, hem voor mij zou willen winnen alsof ik hem noodig had, dien zot! Als ik een doel bereiken wil, zjjn mijn eigen krachten mij genoeg, en dit doel, namelijk de vrouw van Eugenius te worden, zal ik bereiken al kwa men duizend zulke lafbekken als deze doctor mjj in den weg." „Niet zoo luid, mjjn kind," zeide mama waar schuwend. Melanie haalde de schouders op haar lievelings gebaar en sloot zich, als bij toeval, bjj Paul aan. Zij wilde deze vriend nader leoren kennen. Zjjn scherpgeteekend en toch fraai gelaat, zijne heldere oogen, die bestendig en zoo liefdeloos op haar ge vestigd waren en zijne terughouding begonnen haar eenige belangstelling voor hem in te boeze men. Hp was de eerste man die haar zoo onbe minnelijk, zoo vijandig bjjna bejegende, zjj moest toch eens zien hoe zulk een man zich van nader bij voordeed. Paul, die haar eensklaps aan zjjne zijde zag, beschouwde haar een oogenblik en wachtte of zij boginnen zou met spreken. Zij deed het. Natuurlijk leverde Eugenius de inleiding tot het gesprek. Melanie vroeg waar zjj elkander hadden leeren kennen, hoe lang hunne vriendschap al duurde, wie van hen beiden voor advocaat geschikt was? „Gjj doet mjj een formeel verhoor ondergaan, mejuffrouw," zeide Paul, nadat hjj al hare vragen tot haar genoegen beantwoord had. „Ik stel er ook belang in den besten vriend van Eugenius te leeren kennen", antwoordde Melanie: „ik doe U toch geen gevaarlijke vragen?" „Wat noemt gij gevaarlijke vragen?" her nam de jonge man. „Gewetensvragen. Als ik b. v. wilde weten wat gij denkt over het besluit van Eugenius om te huwen." Paul glimlachte bjjna onmerkbaar. „Deze vraag is niet moeieljjk te beantwoorden," zeide hjj, „ik kan niet anders, dan hem van harte geluk wen- schen met de keus, die hij gedaan heeft." „Hij is voorzichtig," dacht Melanie. „Eugenius is een voortreffelijk mensch," zeide zjj toen, „hjj heeft het beste hart ter wereld en zulke uitstekende hoedanigheden." „Waarom zegt gij mjj, dat mejuffrouw?" her nam Paul, „ik weet dat immers even goed als gij en misschien beter, want ik ken immers mijn vriend veel langer dan gjj." Dat uit de hoogte prijzen van het meisje hin derde hem, zoo spreekt eene koningin van een getrouw dienaar, maar niet eene vrouw van den man die zjj lief heeft. Melanie keek hem snel aan en bloosde. Zij raadde zjjn gedachten. Zjj sprak van iets andersvan het landleven, van reizen van het tooneel, onderwerpen die telkens weer behandeld worden en zelden belangstelling wekken. Toen Paul haar zeide, dat hij onlangs in Parijs geweest was, vroeg zij hem naar de Fransche vrouwen. „Het zijn gevaarlijke vrouwen, niet waar? Men zegt het ten minste." Op Pauls gelaat verscheen een flauwe trek van minachting. „Gevaarlijk," herhaalde hjj „die uitdrukking is wat sterk, voor mij was tot heden noch eene Fransche noch eene andere vrouw gevaarlijk." „Tot heden? moet. dat een compliment zijn?" „O, neen mejuffrouwhet is bij manier van spreken.Ik bedoel, dat ik nog nooit eene ge vaarlijke vrouw ontmoet heb." Melanie beet op haar lip. „En ik nog geen ge vaarlijk man," wilde zjj zeggen, maar zij hield het in. „Sirenen als Sidonie in den roman van Daudet en lions, als de graaf van Camors, bestaan zeker alleen in de boeken en niet in de werkelijkheid," zeide zij daarop. „Bevalt u de graaf van Camors?" vroeg Paul. „Waarom niet?" antwoordde Melanie onbevan gen, „het is een verstandig, egoïstisch man en zulke menschen gaat het gewoonlijk het best." „Gij schijnt niet tot de idealisten te behooren?" „O neen, ik ben zeer positief. Ik verfoei senti mentaliteit. Ik houd slechts van het verstand of van den wilden hartstocht.Alles wat zich daar tusschen beweegt, trekt mij weinig aan." „Dan is Eugenius juist eene tegenstelling met u," merkte Paul ondeugend aan. „Eugenius gevoelt zeer sterk," gaf Melanie snel ten antwoord; „ik geloof zelfs dat hjj vatbaar is voor grooten en waren hartstochtmuggezifterij en berekening vallen zeker niet in zjjn aardhjj geeft zich in alles aan het gevoel over en laat zich daar door leiden." „Het gevoel is meestal slechts een dwaallicht," hernam Paul, „wel hem, die slechts door het ver stand geleid wordt." „Beklaagt gij uwen vriend?" „Beklagen? Zeker niet. Hij heeft meer te hopen dan ik, terwijl ik minder teleurstellingen beleven zal dan hij per slot komt het op hetzelfde uit." „Gij hebt gelijk," zeide Melanie, „of men idea list of realist is het beteekent beide niet veel." „Wie heeft u zoo leeren denken, mejuffrouw?" vroeg Paul, haar aanziende; „hoe komt het, dat gjj op uwe jaren reeds alle illusiën, alle idealen verloren hebt? Zoo ver ik oordeelen kan, is toch uw leven kalm en effen voorbijgegaan; gij hebt het nooit van zijn leeljjke zjjde leeren kennen en gij spreekt juist als een man Van dertig of veertig jaren. „Omdat het leven mjj dikwijls, zeer dikwijls, verveeld heeft," antwoordde Melanie, „dat heeft mjj tot nadenken gebracht enten slotte ben ik nuchter geworden. Ik ben juist niet ongelukkig maar ook niet gelukkigik haak naar een af wisselend, onrustig leven en leid het rustigste en kalmste, dat men zich voorstellen kan. Als ik een man was, kon ik mjjn zin volgen, daar ik ech ter een meisje ben, moet ik zwjjgen envoor lief nemen." „Gij zijt een echt kind van onzen tijd, mejuf frouw," zeide Paul, „de ontevredenheid over de valsche positie, welke de vrouw in de maatschappij is aangewezen, vervult uwe zielgij verlangt naar emancipatie, hoewel niet naar die, waarover zooveel gebeuzeld wordtmaar naar de emanci patie van den geest, die der vrouw en het meisje toestaat vrij te denken, vrij te spreken, vrij te handelen.Gij zoudt veel gelukkiger zjjn als gij in Amerika of in Engeland leefdet; daar behoeft men geen man te zjjn om naar zjjn eigen zin te kunnen levendaar zjjn de rechten van den mensch niet zoo verminkt in de boeien der zoogenaamde welvoegeljjkheidsvormen, daar zjjn de meisjes vrij, zooals de mannen en zijn er niet slechter om eer beter daar, mejuffrouw Melanie, zoudt gjj op uwe plaats zjjn en tevreden, hoewel gjj maar een meisje zijt," besloot hij glimlachend. De twee jongelieden verstonden elkaar reeds vol komen, want beiden, echte typen der negentiende eeuw, voelden dat zjj geestverwanten waren en door elkander aangetrokken werden. „Zjj spreekt beter dan de meeste meisjes, die ik ken," dacht Paul, „het is heel aangenaam eens met haar te praten, maar dat Eugenius dit moderne koele, zelfzuchtige schepsel trouwen wil, is in alle opzichten eene groote dwaasheid zulke meisjes zjjn goed tot tjjdverdrijf voor eenige uren, maar niet voor het huweljjk, of zij moeten een man vinden, die het verstaat, de vrouw in haar, die door den rusteloos vooruitstrevenden, gistenden en twistenden tijdgeest verdrongen is, weder op te wekken, en zulk een man is de goede Eugenius niet. En alwas hjj het't is altijd nog beter zonder vrouw te bljjven." Melanie raadde van zjjn gedachtenloop alleen dit, dat hjj haar zeer aardig vond. Daardoor gestreeld, wilde zij nog meer overwinningen behalen. Zjj sprak met hem over letterkundemet Goethe was zjj zeer ingenomen, haalde over Schiller echter de schouders op zulk een idealist! De Russische romans bevielen haar zeer, van de Engelsche roemde zij alleen de Vanity-Fair; Buhver was te roman tisch. Walter Scott te langdradig, Dickens te opti mistisch. „Bij Boz," zeide zij, „gaat het net als in de spookgeschiedenissen voor kinderende boozen worden bestraft, zooals het behoort, en de braven krjjgen slechts een hapje suiker tot belooning, dat maakt zjjn romans onwaar. Vindt gjj dat ook niet?" Paul stemde in alles toe wat zjj zeide. Hij luis terde met genoegen naar haar, want zjj wist zoo aardig en opwekkend te praten. „Met welk volk dweept gjj," vroeg zjj hem on deranderen. „Met geen enkel" antwoordde hjj. „Ik dweep met de Amerikanen," zeide Melanie, „die hebben een Republiek en voeden de meisjes op als redelijke menschen en niet als marionnetten." Onder deze gesprekken waren zij weder bjj de huisdeur aangekomen. Toen zjj naar de weduwe en Eugenius om ke ken bemerkten zij, dat de eerste er verlegen en ontevreden uitzag, en de jonge man zeer ernstig en stil was. „Wat is er te doen?" vroeg Melanie aan hare moeder. „Uit u wjjs worden mag een ander," antwoordde deze, „ik kan het niet. Eerst hebt gjj den doctor ter nauwernood aangekeken en nu komt gjj een uurlang niet van zjjne zjjde en praat zoo druk en onophoudeljjk met hem, als gjj met Eugenius nog nooit gedaan hebtmaar, zie nu ook zjjn ge zicht eens! Hoe zult gjj hem nu weer spoedig in zijn humeur krjjgen?" „Ach mama, zeide Melanie, met een achteloos schouder ophalen, Eugenius is even dwaas als ver velend." (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1885 | | pagina 1