OSCAR. Feuilleton. N°. 7849. Maandag 21 September. A0. 1885. §eze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. LEIDSCÏÏ DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT Voor Leiden per 3 maanden1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADYERTENTIEN: Van 16 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17£. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incas- seeren buiten de stad wordt 0.10 berekend. 7) Een verhaal naar OTTO VON LEIXNEE. (Vervolg en slot.) „Mijnheer wacht u in de werkplaats," zeide hy. Ehrhardt ging met tegenzin dat hooge ruime vertrek binnen; Oscar kwam van de ladder af, waarop hy geklommen was om aan het hoofd der Eumenide te werken. De reusachtige gestalte scheen een offer te vervolgen, de rechterhand hield een fakkel omhoog, de linker droeg een soort van gee- sel, uit slangen gevlochten, en hield tevens het kleed vast, dat de magere gestalte omsloot. Toen Ehrhardt den gruwzamen en toch zoo schoonen kop zag, die de trekken van het meis jesbeeld vertoonden, waarom zich adders kronkel den, terwijl de oogen woest naar een offer zoch ten, wendde hij ontzet de blikken af. Oscar zag het en een zeldzame glimlach kwam op zijne lippen. „Ha, het werkt," zeide hij, „het moet nog meer werken, het moet versteenen. De Medusa Rondo- nini is mjj te koud, zij schijnt zich zelf in marmer veranderd te hebben. Mijne furie zal leven." Ehrhardt had plaats genomen. „Voor wien werkt gij toch? Denkt gij dat iemand behagen in zulke beelden kan vinden" vroeg hij. „Behagen!" lachte de kunstenaar. „Ik werk voor mijzelf en uit mijzelf. Wat anderen denken kan mij niet schelen," voegde hy er bij, en ging naar de tafel, waar het hoofd zijner Medusa in kleinere vormen stond, om nog wat te veranderen. „Kom, Oscar, laten wjj naar uwe kleine werk kamer gaan. Gij kunt toch wel een oogenblik rust nemen." „Ik ben niet moede. Overigens waarom?" „Ronduit gezegd, ik ben niet gaarne in dit ver steende gekkenhuis." „Wees niet bang, de beelden worden niet levend, en zoo ook al, zij deden u toch geen kwaad. De menschen op straat zijn veel gevaarlijker die veinzen vriendschap en broeden verraad, die hui chelen liefde" en hy blikte somber naar Tonina's beeld „en bedriegen. Gekken die gelooven dat een menscli beminnen kan." „Oscar," zeide Ehrhardt na een korte poos, waarin hjj de vermagerde gestalte en het bleeke gelaat van den jongen man treurig aanschouwde, „ik zou u gaarne iets willen zeggen." De beeldhouwer knikte en werkte voort. „Gjj vergalt uw eigen leven," begon de oude met weemoedige stem. Gij spint u zelf in grillen in." „Kan ik licht zien, waar het nacht is?" zeide Oscar. „Gij kunt de zon niet van den hemel loochenen en daarom sluit gij de oogen. Dan kunt gij zeggen, er is niets dan nacht. Toch schijnt zij echter. Wat u zoo veranderd heeft, weet ik niet; gij hebt het rnjj nooit gezegd, maar een vrouw is het; die Ita- liaansche daar draagt de schuld. Maar moet gij nu om een enkel verdord blad den geheelen boom uitroeien?" „Zwijg oude," antwoordde de jonge man. „Ik wil er ook niets meer van zeggen. Maar een woord nogSlecht is het, zich zeiven zoo te kwel len, als gij doet, zwakheid, zijn smart steeds voed sel te geven dat zjj immer grooter wordt en op het eind alle andere menschelijke aandoeningen verstikt. Zonde is het tegenover God en de we reld Ehrhardt was opgestaan, medelijden en angst spraken uit zijne blikken. Zijn eenvoudig verstand kon de gedachten van den armen kranke van ziel niet volgen, hij schudde het hoofd. „Zal ik nieuwe wonden zoeken?" zeide de kun stenaar. „Ik kan alleen leven en heb de wereld niet noodig. Noem het zelfzucht, goed; zij is een pantser voor mijn hart. Ziet gij dat meisje daar, met haar waanzinnige blikken!" Oscar wees naar het beeld van Ophelia, „zjj heeft liefgehad en haar loon? Waanzin! En dat slachtoffer der va derliefde, Lear? daar dwaalt hjj rond in een storm- achtigen nacht, verstooten, alleen! Waarom heeft hy zoo liefgehad? het heeft hem het verstand gekost De kunstenaar was voor het beeld gaan staan. „Hadt gij slechts gehaat, hadt gij slechts u zei ven liefgehad, gij zoudt gelukkig gebleven zijn! Gekken zijn het allen die liefhebben!" Zijne oogen gloeiden koortsachtig de oude ging naast hem staan, legde een hand op zijn schouder, en zeide ernstig: „En gekken, allen die haten, kan ik met even veel recht zeggen! Zie die daar en laster niet!" Daarbij wees hy op het beeld van Oscar's moe der. De jonge man zag naar het vriendeiyk gelaat, en zijn blik bleef er op gevestigd. „Ja, ik weet het," zeide hij, „zy heeft my lief gehad, maar" driftig greep hij de hand van den schilder „ik herinner het mij niet meer Ehrhardt, ik heb geen hart meer, ik kan niets voelen." „Spreek toch geen dwaasheid!" antwoordde de oude. „Gy zyt ziek. Werk minder. Ga op reis en laat deze beelden thuis!" Oscar was gaan zitten en zag nog steeds naar het beeld zijner moeder; de schilder zeide hem zacht vaarwel, en verliet de kamer. Buiten wachtte hem de bediende. „Nu, wat denkt gij van den jongenheer?" vroeg hy met angstig gespannen verwachting. „Weg van hier, ware het beste, maar men kan hem niet dwingen. Wij moeten geduld hebben." Alle moeite, die Ehrhardt aanwendde, om Oscar tot een grooten reis over te halen, was vergeefs; hy wilde er niets van hooren voor zyne Eumenide gereed en in gips gegoten was. De schilder lette in zyn zorg over den jongen man niet op zijn eigen pyn in het been en kwam dagelyks; hij haalde alle herinneringen uit zyn jeugd op, deed zyn best om vroolyk te zyn, maar zyne gedwon gen vroolykheid vond geen weerklank. Oscar was kalmer dan anders, maar ook somberder en in zich zelf gekeerd. Toen het groote beeld eindelijk ge goten was, en Ehrhardt den kunstenaar weer over reizen sprak, had deze reeds lang weer een ander denkbeeld in het hoofd; hy wilde een geboeiden Prometheus maken, en was niet te bewegen om zyn plan op te geven. Op een avond besloot hy weer eens den schouwburg te bezoeken. Als altyd nam hij plaats, toen de voorstelling reeds een aan vang genomen had, en drukte zich, zonder een blik op de toeschouwers te werpen in een hoek zijner loge, en luisterde, in gedachten verzonken, naar het gezang der koren. Hy hield van muziek omdat zy zyne phantasie niet bond, en om zyne eigen gedachten bonte arabesken weefde, die tel kens weer plaats maakten voor andere. In zijn geest ziet hy den geboeiden reus, wien een gier, met scherpen snavel, in de zyde byt; de borst van den gemartelde jaagt onstuimig op en neer, de spieren zijner armen zyn gezwollen; ver geefs alle moeitemet vastgesloten lippen verdraagt hy de smart, en als soms een weeklacht aan zyne lippen ontsnapt, dan antwoordt het roofdier met een hoonend gekrysch. Oscar ontwaakt eensklaps uit zijn droomen een stem klonk hem in het oor, die hem doet be ven; zacht en vleiend is haar geluid, en toch py- nigt zy hem; hij nam het biljet Signora Nervi en Signor Yolpi van het theater San Carlo, als gasten. „YolpiOscar beefde over zyn geheele lichaam. „Wie is Signora Nervi?" Een bewonderend gemurmel ging door de zaal Oscar's adem stokt, een ontzettende angst drukt hem de borst, hoor! zilveren tonen, vol zoete welluidendheid, iedere toon vol harmonie. „Toninaroept hij uit, en het beeld van het tegenwoordige verdwijnt, en voor zijn geest treedt het verledene in de plaats, het meisje van Ti- voli, de uren in zyn gedachtenhoek en te mid den van dat alles, klinkt weer het krijschen van den gier, wanneer Yolpi's stem zich doet hooren. Het scherm valt en luide roept de menigte de Italiaansche zangeres terug, die tot bij het voet licht treedt en buigtnu kan Oscar haar ook zien o, hoe schoon is zy, en dof klinkt haar naam van zyne lippen. Terwyl het orkest de inleiding tot het tweede bedrijf speelt, woelen Oscars gedachten onstuimig door zijn geest; weer ziet hij den Prometheusi maar op dat reuzenlichaam staat nu zyn eigen hoofd; dan weer is hij in Rome en Tonina danst een Saltarella voor hem. De opera ging voort; toen de zangeres weer optrad, wilde Oscar weg, maar haar stem boeide hem aan zyne plaats, hy was niet in staat zich te bewegen; zyne oogen waren gesloten en machteloos lag hij neer, tot Volpi's stem hem opschrikte. Het lied klonk hem bekend, ja dat had hy in Rome gehoord, in zyne kamer en Tonina had, evenals nu, geantwoord met woorden vol liefde. Zy golden Annibole, en evenals toen knielde de Italiaan voor de schoone zangeres neder, en ook nu raakte Volpi's lippen de hare. Het tooneel in zijn atelier te Rome kwam Oscar weder voor den geest en weer gevoelde hy die verpletterende smart, die van dat tydstip af zijn leven tot een somberen nacht gemaakt had. Oscar sprong op, hy duizelde hij rukte de deur zyner loge open en ylde voort, naar buiten, in de vrije lucht, de straten door, zonder doel, tot hy plotseling op het marktplein stond. Helder scheen de maan op de marmeren beelden der fontein. De trillende lichtstralen schenen hun leven te geven en de kunstenaar meende dat Amphitrite hem toelachte. Hy greep naar zyn hoofd, om het klop pen zyner slapen te bedaren en ylde weer voort. Johan wachtte zyn heer aan de poort van het park op en liet hem binnen. Zonder te groeten ging Oscar voorby naar zijne werkplaats, die hy achter zich sloot. Een oogenblik stond hij stil en wierp zijn hoed af, toen dwaalde zijn koortsachtig gloeiend oog de zaal rond. Een voorbijtrekkende wolk had de maan ver duisterd, en de ruime kamer lag in schemering gehuld, waarin de beelden slechts flauw zichtbaar waren. Met moede schreden ging de kunste naar naar een stoel en zette zich neder; terwyl het in zijn hoofd koortsachtig klopte, was zyn lichaam als versteend. De blikken van den jongen man vlogen over de spookachtige gestalten, die hem omringden, zy schenen te leven, de waanzinnige Lear stond het dichtste bij en op hem bleef Oscar's oog gevestigd. Plotseling brak de maan tusschen de wolken door, een lichtstraal drong de kamer bmnen, en het was, als trad het beeld naar voren, als strekte het de hand met bevende vingers uit, als staarden de diepliggende oogen Oscar aan. Hy sprong ver schrikt op en zyn linkerhand greep krampachtig naar een yzeren hamer, die op tafel lag. „Wat wilt gy van rnjj?" riep hy met doffe stem. „Wilt gy my verschrikken? terug!" Het beeld bleef onbeweeglijk, en slechts do waanzinnig starende oogen schenen zich vast

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1885 | | pagina 1