te verbinden om in het vervolg aan minvermogende jongelingen onderricht te geven. Deze schoone taak mochten zij niet anders dan volkomen vrijwillig aanvaarden. Eene zoo verstandige en vrijzinnige bepaling kan niet nalaten een aller'gunstigsten in druk op ons te maken. Wanneer een docent zich niet tot zjjne leerlingen en tot het onderwijs aangetrokken gevoelt, dan kan men hem niet spoe dig en niet ver genoeg van hen verwijderen! De Aankweekelingen van eer uit den Burger stand waren jongelieden, die eenmaal öf als be stuurder öf als onderwijzer zouden moeten optreden. De begunstigde Aankweekelingen waren de jon gelieden voor wie het Genootschap eigenlijk was gesticht; weezen en kinderen van minvermogende burgers binnen Leiden. Zjj moesten voor de zee vaart of de krijgskunde bekwaam gemaakt worden en, „opdat de luiheid geene toevlucht tot dit Ge nootschap vinden moge," wordt niemand aangeno men, dan die een of ander handwerk beoefent en zich verbindt het gedurende zijnen leertijd te blijven beoefenen. Ook wanneer iemand aangenomen is en zijn handwerk niet behoorlijk waarneemt, zoo zal hy ook niet langer onderwezen worden. Het klinkt wel vreemd dat het Bestuur eener school zoo be vreesd is voor gebrek aan voldoende bezigheid en voor het binnensluipen der luiheid. Vermoedelijk hebben wij hier meer te denken aan eene wen- schelijke vereeniging van handenarbeid en onderwijs. De Weezen, toegelaten tot de lessen des Genoot - schaps, zijn de schranderste knapen uit de Gere formeerde Nederduitsche en Waalsche weeshuizen. Zjj worden in Reken- Wis- Bouw- Werktuig- en Teekenkunde onderwezen. In deze kleine afdeeling lag eigenlijk de kern van het Genootschap, zooals later blijken zal. Gelijktijdig met de verplaatsing naar de Pieters kerkgracht had de uitgave van de wetten plaats. Het Genootschap werd bekend, het wist zich ver- mogende-beschermheeren te verwerven, als: Van Kinsbergen, Zoutman, Johan Meerman, Tollius, Fagel en Byland. Koning Willem I werd als erf stadhouder reeds in 1788, dus op zestienjarigen leeftijd, beschermheer van het Genootschap. Meer malen woonde hij de algemeene vergaderingen bjj en toonde tot de omwenteling van 1795 zijne groote belangstelling en warme toegenegenheid. Na eene ballingschap van negentien jaren in het Vaderland teruggekeerd, knoopte de Souvereine Vorst do betrekking met het Genootschap weder aan. Hij aanvaardde opnieuw het Beschermheer schap, en verzocht eene nauwkeurige beschrij ving van hetgene het Genootschap in de negen tien jaren zijner afwezigheid wedervaren was. Meermalen liet hjj zich door Bestuursleden omtrent het Genootschap inlichten, ontving hen zelfs ten paleize, schonk betrekkelijk aanzienlijke sommen aan de kas, en bleef tot aan zjjn dood een belang stellend vriend. Hulde brengen wij aan de nage dachtenis van den edelen Vorst, die van de schoonste burgerdeugd het navolgenswaardig voorbeeld gaf! Het is U bekend, dat Willem II in dezelfde betrek king tot het Genootschap heeft gestaan, en dat onze geëerbiedigde Koning, Willem III, slechts wei nige dagen, nadat hjj den troon bestegen had, eene deputatie uit het Bestuur in eene plechtige audiëntie ontvangen en het aangeboden beschermheerschap, evenals zyn doorluchtige vader en grootvader, aan vaard heeft. Het is voor ons Genootschap een groot voorrecht, zooveel toegenegenheid van het Huis van Oranjo ondervonden te hebben. Wanneer op dezen gedenkwaardigen dag, op dit eeuwfeest, de edelste aandoeningen in ons gemoed opwellen en de fijnste snaren des gevoels trillen, dan smeeken wij in onze feestelijke, dankbare stemming Gods besten zegen af voor den Koning, die ons regeert, en roepen wij uit volle borst: „Leve onze Beschermheer! Leve de Koning!" [Daverend en langdurig applaus.] Kort na de oprichting hadden de Bestuurders zich de machtige bescherming van de Regeering der stad verworven. Niet zonder strijd hadden zij het besluit genomen, om de vier Burgemeesters van Leiden tot de aanvaarding van het Bescherm heerschap uit te noodigen. De minderheid vreesde dat de zelfstandigheid van het Genootschap zoude lijden, wellicht te gronde gaan, onder den invloed van het plaatselijk gezag. De meerderheid deelde niet in die vrees en de uitkomst heeft haar volkomen in het gelijk gesteld. Het bleek na eenig onderzoek, dat de meerderheid der vier Burgemeesters het niet raadzaam vond, den titel aan te nemenzjj wilden liever steunen, waar de school hunne hulp noodig had. Tegenwoordig zijn Burgemeesters en Wethou ders van Leiden evenmin Beschermheeren als hunne voorgangers; maar al mist ook ons Dagelijksch Bestuur den titel, het bezit al de uitnemende hoe danigheden, die men in de uitnemendste Bescherm heeren zou kunnen wenschen. Dat zij nog jaren aan het hoofd onzer gemeente mogen staan! Ook het Bestuur der Provincie heeft ons zijne bescherming verleend. De Commissaris des Konings, altijd even welwillend om ons te raden en te hel pen, de Gedeputeerde Staten, waaronder twee leden van het Genootschap, altijd bereid om ons by te staan, om onze belangen by de Provinciale Staten te bepleiten, hebben ons krachtig gesteund en ons geholpen om van de Provincie een aanzienlijk sub sidie te verkrijgen. Dit subsidie is niet alleen voordee- lig, maar ook eervol voor het Genootschap. Immers het steunt op de erkenning, dat het Genootschap niet uitsluitend voor Leiden, maar ook voor zooveel andere gemeenten eene heilzame instelling is. Het is merkwaardig dat steeds jongens van buiten, van Leiderdorp, van Zoeterwoude, van Hazerswoude, van Koudekerk, van Alfen, van Voorschoten, van Oegstgeest, van Valkenburg, van Rynsburg, van Katwijk, van Noordwijkerhout, van Sassenheim zich niet ontzien om menigen winteravond door weer en wind een langen vermoeienden weg af te leggen, ten einde het genot te hebben van de lessen, die in onze school gegeven worden. Hulde brengen wij aan het verlicht Bestuur der Provincie, dat ons heeft in staat gesteld om de deuren onzer school wijd open te blijven zetten en het goede zaad van kennis en deugd in alle richtingen om ons heen te strooien. Ook de Hooge Regeering heeft zich niet onbe tuigd gelaten. Van 1819 af heeft zy ons met milde hand de bronzen en zilveren medailles geschonken, toegezegd bij K. B. van 13 April 1817. Wanneer wjj verzekeren dat deze medailles den leerlust van menig jongeling hebben opgewekt en hem tot volhardend streven naar volmaking in de kunst hebben uitgelokt, dan mogen wjj met ingenomen heid en dankbaarheid van de ondersteuning der Hooge Overheid gewagen. Hulde en dank brengen wij aan zooveel edele medeburgers, bekende en onbekende beschermers, die voortdurend de bewijzen leveren, dat zy onze school een goed hart toedragen. Ik veroorloof mij twee namen te noemen. J. Kneppelhout, hoewel sedert lang niet meer in ons midden, schenkt ons jaarlijks eene vorstelijke gift. Van het overleden lid den heer Weymar ontvingen wij een legaat van duizend gulden. Moge het voorbeeld van deze edele menschenvrienden navolging vinden! Had het Genootschap reeds kort na zjjne op richting zijne voorstanders en beschermers, het had ook zjjne tegenstanders en vjjanden, o. a. in 1788 den Leidschen hoogleeraar Damen, die het Genootschap schadelijk niet alleen voor de Aca demie, maar, wat meer is, voor de bevordering van grondige kennis en wetenschap onder de stu- deerende jeugd vond en het zelfs niet twijfelachtig achtte dat men met de opleiding van de aankwee kelingen van eer uit de Studenten op zjjn gebied was gekomen. Wat kan vroeg lijj het resultaat van het onderwjjs wezen, dat maar eenigszins in overeen stemming is met den weidschen omslag? Opleiding tot don krijgsdienst en de zeevaart, onderwijs in wis- en werktuigkunde aan timmerlieden, metse laars enz. enz., alles heel fraai in de voorstelling; maar in de werkelijkheid? Om voor de landmacht of zeedienst geschikt te worden, heeft men meer noodig dan onderwijs uit boeken en onderwijs van lieden, die zelf niet de minste practische er varing hebben verkregen. Een stadspeiler, een tim merman of metselaar kan men noch het werpen van bommen, noch het besturen van een schip toevertrouwen. Hier in Leiden is niet de minste gelegenheid om slechts eenige ervaring op te doen, en het geheele voorgeven is maar om den men- schen zand in de oogen te strooien. Het onderwjjs aan handwerkslieden gegeven, kan hier wordt het oordeel zachter nog wel eenige waarde hebben. Misschien komt er van tjjd tot tjjd nog wel een enkel middelmatig architect of molenmaker uit de leerlingen te voorschijn. Hij weet bij ondervinding dat de meeste jongens niet den minsten aanleg hebben om wiskunde te leeren en wat de verheffing onzer minvermogende jongelingen betreft, de ervaring leert, dat van degenen, die in de Fundatiën van de Vrouwe van Renswoude te Utrecht, Delft en Den Haag onder zooveel gunstiger omstandigheden opgeleid worden, slechts enkelen terecht komen. De vruchten dier opvoeding zjjn uiterst schraal en, voor zooverre zij nog iets beteekenen, in vreemden grond geteeld. Al dergeljjke instellingen zullen volgens hem van weinig belang blijven, zoolang het Gouvernement niet medewerkt. Laat in alle vakken strenge exa mens gevorderd, de ambten niet naar gunst, maar naar verdiensten uitgedeeld, behoorlijke scholen op publiek gezag gesticht worden, en men zal ras bespeuren, dat dit in zes jaren meer algemeen nut zal verspreiden dan alle genootschappen, hoe voor treffelijk ook, in twintig jaren kunnen doen. Door een trouwen vriend van het Genootschap is bewerkt dat de bezwaren des Hoogleeraars groo- tendeels konden vervallen en zoo werd de vrede geteekend. De strjjd was nuttig geweest. De toe gebrachte slagen mogen pijn gedaan hebben, ze hebben eene heilzame uitwerking gehad. Het Ge nootschap kreeg een allernuttigsten werkkring te midden van aanstaande ambachtslieden. In de uitgave der wetten van 1802 is geen sprake meer van opleiding voor het leger of de vloot; de aankweekelingen van eer uit de studee- rende jeugd zjjn verdwenen. De Vereeniging is nu voor allen wat zij eerst alleen voor de weezen was, eon Genootschap der Beschouwende en Werkda- dige Wis-, Bouw-, Natuur-, Reken- en Teekenkunde. Het strekt ten algemeener. nutte der jongelingschap in deze stad en ter verdere beoefening van kunst minnaren. De leden teekenden naar het gekleed modelbjj deze oefeningen werden de verst g0. vorderde leerlingen toegelaten. De methode voor het handteekenen, van 1785 tot 1853 door Van den Broeck gevolgd, was die der oude school het onderwjjs bepaalde zich tot het menscheljjk lichaam en afgietsels van antieken. Ofschoon het bouw. kundig teekenonderwys slechts over zeer gebrek- kige hulpmiddelen beschikken kon, legde het toch een goeden grondslag, waarop in de practijk kon worden voortgebouwd. Niet meer worden uitslui- tend Gereformeerde, maar ook Roomsch-Katholieke en Luthersche weezen toegelaten. De schoolbevol king bestaat uit ten hoogste 20 Weezen, 30 Min- vermogende Kinderen en 50 aankweekelingen van eerAllen zijn van gelijken rang. Zjj worden alleen naar hunne kundigheden in klassen verdeeld en den meer vermogenden wordt bijzonder aanbevolen hun minder bevoorrechte medeleerlingen niet met minachting te bejegenen. Deze regeling van het onderwijs bleef onveran derd tot het jaar 1846, in welk jaar aan de be staande vakken nog handelsonderwijs werd toe gevoegd, dat, hoe breed ook opgezet, niet aan de verwachting voldeed en in 1861 weder werd afge schaft. Inmiddels ondervond de school den invloed van de beweging in het openbaar onderwjjs gebracht door de wet van 1857 en van het degeljjk onstel selmatig onderricht in de Natuur- en Werktuig kunde van Dr. Bosscha. Zoo werd de school voor bereid om te voldoen aan de eischen, die de wet van 2 Mei 1863 stellen zoude. Deze wet had den allergewichtigsten invloed op de school. Het Bestuur richtte bjj de bestaande Afdeelingen of Scho len nog eene Burgeravondschool op, in de meening dat zonder deze niet aan den eisch der wet voldaan zoude zjjn. De Burgeravondschool heeft hier, evenmin als elders, gebloeid. De burgerij had geene sympathie voor eene school, waar in twee jaren, en wel in enkele avonduren, zooveel of liever zoo velerlei - geleerd moest worden. De Burger-avondschool van 1863 ging den weg van de Krjjgs- en Zeevaartschool van 1785. Wij hebben haar opgelost in onze goede oude school van Mathesis, nu een school met zes klassen. Wjj gelooven zonder grootspraak te mogen verzekeren, dat wij met hare herschepping in eene Middelbare School voor de theoretische vorming van Ambachts lieden een stap in de goede richting hebben gedaan. Ik mag aannemen dat het leerplan onzer school U niet onbekend is. Toch bracht de heer Van Dijk het in hoofdtrekken in herinnering. Men is tevreden met de verworven sympathie van de gemiddeld 200 leerlingen por jaar. Wat zeker een allerverblijdendst verschijnsel heeten mag, is de sterkte der hoogere klassen. Door de oprichting van eene Practische Ambacht school in onze Gemeente zal hoe langer hoe meer de juiste verhouding van practische en theoretische vorming aan de orde komen. Het is voor de Ge meenschap van het hoogste belang, dat een deel harer leden tot bekwame, vlijtige, verstandelijk maar vooral zedeljjk ontwikkelde ambachtslieden gevormd wordt. Met bescheidenheid en betamelijken trots, ver volgde spr., mogen wij in herinnering brengen, hoeveel uitstekende mannen in de scholen van het Genootschap gevormd zjjn, hoevelen hier in Leiden hun stand tot oer hebben verstrekt, hoevelen in de verschillende oorden des Vaderlands, in de Over- zeesche Bezittingen en in het buitenland eene eer volle plaats hebben gevonden, voornamelijk door hetgene zjj in de scholen van het Genootschap heb ben geleerd. Ik behoef geen namen te noemen. Waar zou ik beginnen, waar zou ik eindigen? Ieder uwer denkt hier aan de verdienstelijke Oud- leerlingen, die hij kent of gekent heeft. Werkelijk wjj behoeven niet verre te zoeken of tot het ver- ledene op te klimmen. De aanzienlijke schaar van Oud-leerlingen in ons midden aanwezig, vermeldt de daden van het Genootschap duidelijker dan ik het vermag. Nogmaals dank ik U, Oud-leerlingen! dat gij op dezen feestdag herwaarts zjjt opgekomen. Wat het onderwjjs van Mathesis U geschonken heeft, dat hebt gij aan de vuurproef van het wer kelijke leven onderworpen, en had het die vuur proef niet met glans doorstaan, uw hart zou niet, gelijk nu, gloeien van liefde en erkentelijkheid. Streelende zelfvoldoening voor onze voorgangers en voor ons. Uwe hulde is de edelste hulde, Uw lof de zoetste lof! Na de plannen der stichters en de latere denk beelden te hebben nagegaan en hoe in den loop der tijden veel is veranderd, kwam spr. tot de gevolgtrekking dat, ofschoon nog verre van het ideaal verwijderd, men toch de verzekering kan geven dat men op den goeden weg is. De geest, ver volgde hjj, die in onze school heerscht, de bekwaam heid en de toewijding onzer onderwijzers, de braaf heid wel te onderscheiden van Jan-Saliegeest - en de noeste vljjt onzer leerlingen geven ons het recht om dit te verzekeren. Ik mag zeggen dat er in onze school hard gewerkt, met inspanning en goed gewerkt wordt, ieder doet het naar de mate zjjner krachten. Wjj schromen niet die krachten te vergelijken en te meten. Wjj schromen niet onze leerlingen tot den wedstrijd aan te vuren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1885 | | pagina 2