N°. 7847. Yrijdao X@ ®epteml>er. A0. 1885.
Feestrede
i§eze jouraat wordt dagelijksmet uitzondering
van §on- en feestdagen, uitgegeven.
LEIDSCÏÏ Jg|DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommere0.03.
van den h.eer J. A. VAN DIJK.
Welkom, hartelijk welkom heet ik U allen,
waarde Feestgenooten, die door uwe tegenwoordig
heid aan deze plaats uwe ingenomenheid toont
inet het Genootschap Mathesis Scientiarum
Genitrix, het Genootschap, eene Leidsche in
stelling bij uitnemendheid, gedragen door de liefde
en de zorg der Leidsche Burgerij, gekweekt en
gekoesterd binnen Leidens muren!
Het is mij een voorrecht U het welkom te
mogen toeroepen in dit plechtig oogenblik, nu wij
den mijlpaal aanschouwen, aan het einde der eerste
eeuw opgericht! Honderd jaren onafgebroken te
mogen leven en werken, welk een voorrecht voor
ons Genootschap! Welke heerlijke gewaarwordingen
vervullen ons, als wij dankbaar het goede erken
nen, dat de kloeke stichters, wier plaats wij thans
innemen, hebben gewrocht; als wij, Oud-bestuur
ders en Bestuurders, met eerbiedigen schroom ons
afvragen, wat wij voor het Genootschap hebben
verricht, en antwoord trachten te geven op de
vraag, of wij hun werk hunner waardig hebben
voortgezet; wanneer gij Leden met zelfvoldoening
terugziet op den steun, dien gij gedurende meer
of minder jaren aan het Genootschap hebt ver
leend; wanneer gij, Onderwijzers en Oud-onderwij
zers het genot smaakt," dat gij met vrucht in het
Genootschap gearbeid hebtwanneer gij Leerlingen
en Oud-leerlingen U te binnen brengt hoeveel nut
tige en leerrijke uren gij in de school van het
Genootschap hebt gesleten.
Wü gevoelen behoefte om meer van het Genoot
schap te weten dan eigen ervaring ons geven kan.
Wij willen het geschiedboek openslaan en verne
men, hoe het Genootschap geworden is wat het
is; wij willen, al weten wij het reeds, in onze
feestelijke stemming elkander herhalen, wat het
Genootschap bedoelt en wat het doet.
Vergunt mij U hierin voor te gaan.
De nieuwe geest van humaniteit en gelijk recht
voor allen, die in de tweede helft der achttiende
eeuw ook in Nederland de edelsten in beweging
bracht, openbaarde zich in het stichten van Ge
nootschappen voor de wetenschap, de lagere volks
klasse en het opkomend geslacht. Ik noem slechts
de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, en het
Genootschap Mathesis Scientiarum Genitrix.
Evenals de Maatschappij t. N. v. 't A. was ook
het Genootschap op zeer kleine schaal begonnen.
Gelijk de fiere plant zich uit eene nauw merkbare
kiem ontwikkelt, zoo ontstonden ook deze beide
Vereenigingen, passende in haren tijd, uit geringe
maar edele beginselen. Ligt in deze bijzonderheid
de verklaring van beider levensvatbaarheid? In
1784 was de M. t. N. v. 't A. gesticht, slechts
een jaar later, op den 17den September 1785, ver-
eenigden zich eenige verdienstelijke Leidsche Bur
gers en Studenten laat ik als eene eerbiedige
hulde aan hunne nagedachtenis hunne namen uit
spreken
Pieter Van Campen, Landmeter, Onderwijzer,
Voorzitter.
Arnoldus Van Gennep, Student in de Rechten,
Onder-Voorzitter
J. Reinier, Student in de Godgeleerdheid, Secre
taris tot 7 Dec. 1885.
Pieter Rijk, Metselaar, Onderwijzer, Kassier.
A. De Bruine De Neve, Student in de Genees
kunde, Adjunct-Secretaris en Boekhouder.
Bartholomeus Van den Broeck, Kunstbeeldhou
wer, Onderwijzer later ook Secretaris.
vereenigden zich deze Leidsche Burgers en Stu
denten om ten nutte der minvermogende jeugd, en
zoo ten nutte van het Vaderland, werkzaam te
wezen en het Genootschap der beschouwende en
werkdadige Wiskunde te stichten onder de spreuk
M. S. G.
Eenige dagen daarna, op den 21sten September
vinden wij in een eenvoudig burgerhuis aan de
Oostzijde van de Heerengracht, de woning van den
mede-oprichter, den heer Pieter Rijk, de bestuur
ders, tevens verzorgers van de school, bijeen, om
PRIJS DER AD "VERTE NTIEN
Van 16 regels ƒ1.05. Iedere regel meer 0.171.
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incas-
seeren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
aan hunne denkbeelden een vasten vorm te geven,
en wetten en reglementen te ontwerpen. Onder
hetzelfde gastvrije dak wordt ook de school ge
opend.
Men kan het zich niet eenvoudiger voorstellen;
maar ook niet degelijker. Deze mannen van de
daad wachten niot op anderen of op het betere,
maar grijpen dadelijk het goede aan, gebruiken
het en zullen zoo het betere voorbereiden en tot
stand brengen. De onbaatzuchtige Rjjk heeft met
zooveel geestdrift aan de stichting deelgenomen,
dat hy geheel belangeloos zijne woning be
schikbaar stelt voor de vergaderingen van Be
stuurders en Leeraren en tevens voor het geven
der lessen. Twee jaren heeft het Genootschap van
zijne belangeloosheid gebruik gemaakt; in 1787
verhuisde het naar het gebouw, dat zich van de
Lokhorststraat tot de Pieterskerkgracht uitstrekt,
waar het nu 98 jaren eiken avond de leergierige
jeugd verzamelt en onderwijst.
Van Mei 1787 tot het eind van den curcus 1864
werden de vergaderingen gehouden en de lessen
gegeven in het oude gebouw. Toen kwam er ver
andering. De Gemeente moest eene H. B. S. bou
wen op de plaats waar toen onze school stond.
Vereenigd met dat van eenige andere panden zou
het terrein groot genoeg wezen om in de behoef
ten van het M. O. te voorzien. Ik zeg met opzet
M. O. en niet H. B. S. Immers de school van het
Genootschap behoort tot dezen tak van onderwijs
en voor haar werd bij het opmaken van het plan
even goed gezorgd als voor hare meer bevoorrechte
zuster. Wjj kunnen niet genoeg de ondervonden
kieschheid en mildheid prijzen. Meer dan ons was
ontnomen kregen wij terug: uitstekende leerka
mers, ruime teekenzalen, doelmatige kabinetten,
zelfs een boetseerkamer, maar, helaas! ons tehuis
kon men ons ook met den besten wil niet terug
geven.
Alzoo waren het Genootschap en de School ge
sticht.
Met welk doel?
Bij de eerste kennismaking met de leidende ge
dachte der oprichters stelde ik mij voor, dat zij
de verdediging t os vaderlands op het oog hadden.
Immers het Genootschap stelde zich ten doel
jongelieden bekwaam te maken voor den zeedienst
of voor den krijgsdienst te land. By nader onder
zoek evenwel blijkt dat de dienst slechts mid
del moest wezen om het eigenlijke doel, vermeer
dering van de welvaart der lagere klasse, te
bereiken. Men redeneerde aldus: Ieder lid dei-
Maatschappij is verplicht niet alleen voor zich-
zelven, maar ook voor de gemeenschap te zorgen.
Het heil des volks kan, naar het oordeel van
het Genootschap, niet beter bevorderd worden
dan door de leden der Maatschappij in bekwaam
heid te doen toenemen, welke bekwaamheid
ieder ingezeten voor zich zeiven en tevens het
geheele Vaderland ten goede komt. Kunde en be
kwaamheid zijn noodzakelijk, zonder deze „kan de
ingezeten, die in een staat van armoede of soberheid
verkeert, niet daaruit opgeheven worden." De voor
spoed van minvermogenden moest de vracht zijn
van de maatregelen, die het Genootschap in het
vertrouwen, dat kennis macht is, had te beramen
en uit te voeren. Ware er meer kennis onder de
bevolking verbreid, dan zouden b. v. in de zee
vaart niet zooveel groote, onnoemelijke schatten
verloren gaan, die door bedrevenheid, zoowel in het
beschouwende als in het beoefenende der kunst
hadden kunnen behouden blijven. Ware er meer
kennis onder de landgenooten aangekweekt, dan
zouden groote rijkdommen in den boezem van het
volk bewaard blijven, die nu besteed moesten wor
den om bij onverhoopte aanvallen onzer naburen
van andere mogendheden krijgslieden af te smeeken."
De natie had het recht niet aan buitenlanders de
voordeelige militaire ambten te misgunnen, zoolang
zij niet tot de eigenlijke kunst van oorlogvoeren
opgeleid was.
De zucht om de dringende behoefte aan bekwame
zeelieden en officieren te vervullen, daardoor de
algemeene welvaart te bevorderen was dus de
drijfveer der oprichting. De beoefening der Wis
kunde kwam er bij en stond er mede in verband.
Wat zou men minder mogen verwachten van een
Genootschap, dat tot zinspreuk had gekozen:
„Mathesis Scientiarum Genitrix?" Maar
de beoefening der Wiskunde was geenszins d
hoofdzaak. Yan den aanvang af had het Genoot
schap meer een philanthropisch dan een weten
schappelijk karakter. Dit karakter openbaart zich
in de school, die heden met het Genootschap haren
honderdsten verjaardag viert. Wie zou het haar
aanzeggen, dat zy oorspronkelijk was bestemd om
krjjgs- en zeevaartkunde te onderwijzen, voorname
lijk aan minvermogende jongelingen, van wier schran
derheid, braafheid, moed en bogeerte om het
vaderland te land of ter zee te dienen, de beste
verwachtingen gekoesterd mochten worden.
Het onderwijs, dat de minvermogende jongen
zoude ontvangen, wordt ongeveer aldus beschreven.
Kan hij lezen en schrijven, dan wordt hij door
een der Bestierderen allereerst in de Rekenkunde
onderwezen, vervolgens in de Teekenkunst, daarna
in de gronden der Meetkunde en de Beginselen der
Stelkunst, om, zoo hij zich voor den zeedienst
tracht te bekwamen, voort te gaan met het onder
wijs in de kennis en het gebruik der Spherische
Driehoeken, in de Aardrijkskunde, in de Hemel-
loopkunde en eindelijk in de kennis der groote
Vaart, of, zoo hij tot den krijgsdienst genegen is),
onderwezen te worden in de Burgerlijke Bouw
kunde, de Landmeetkunde, de gronden der Werk
tuigkunde en de Yestingbouwkunde. Een eigenaardig
leerplan met bijzondere gebreken, maar ook met
groote deugden!
Het was zeker eene zware taak, die men op
zich nam. De oprichters gevoelden het en stelden
vast dat die taak steeds uit liefde tot den naaste
en zonder het minste eigenbelang d. w. z. zonder
geldelijke belooning volbracht moest worden.
Zij waren te practisch om niet in te zien, dat
zulke gewichtige diensten belangeloos te bewijzen
zelfopoffering en zelfverloochening vordert en dat
de omstandigheden de beste medewerkers zouden
kunnen verplichten om zich te onttrekken. Daarom
waren zij overtuigd dat na de stichting van de
school ook gezorgd moest worden voor haren voort-
durenden bloei, en dat de toekomst verzekerd moest
worden door de aankweeking van bestuurders en
onderwijzers. Vandaar dat men uitzag naar jonge
lieden, die, hetzij door den aanzienlijken stand,
waartoe zij behoorden, hetzij door hun talent of
hunne naarstigheid in aanmerking konden komen
om tot bestuurders of tot onderwijzers in zeevaart
of krijgskunde opgeleid en bekwaam gemaakt te
worden om hunne voorgangers op te volgen en
in hunnen geest voort te werken.
Hieruit wordt de eenigszins zonderlinge inrich
ting van het Genootschap, althans ten deele ver
klaard. Het bestond uit Beschermheeren, Honoraire
Leden, Ordinaire Leden, Begunstigers, Aankweeke-
lingen van eer uit de Studenten, Aankweekelingen
van eer uit den Burgerstand, Weezen toegelaten
tot het onderwijs en Begunstigde Aankweekelingen.
Beschermheeren werden gekozen uit de aanzien
lijkste en kundigste lieden, die het Genootschap
eer en luister konden bijzetten.
In den rang der gewone en buitengewone leden
werden zoodanige wiskunstenaars in ons vaderland
aangenomen, „die gelieven mede te wei-ken tot be
vordering van den luister der wiskunde en verwe
zenlijking van het oogmerk der Maatschappij," be
vordering van de welvaart, vooral der lagere klasse.
Nog konden in dezen rang personen opgenomen
worden, die, buiten Leiden woonachtig, in de stad
hunner inwoning gelijke scholen zouden oprichten.
De Begunstigers behoefden de Wiskunde niet te
beoefenen; zij hadden de Bestuurders slechts te
steunen met middelen dit woord middelen is
hier teekenachtig.
De Aankweekelingen van eer uit de studeerende
jeugd waren studenten, van wier lust en vorderin
gen in een of ander gedeelte der wiskunde loffelijk
getuigenis hunner meesters aan het Genootschap
gegeven werd. Zy moesten onderwezen worden tot
het geven van onderwijs in die takken der kunst,
namelijk de kunst van het zee- en krijgswezen, die
het oogmerk des Genootschaps kunnen doen berei
ken. Wjj hebben hier te denken aan eene paeda-
gogische, misschien meer eene technische vorming
als leeraar. Zeker een merkwaardig verschijnsel,
dat, in verband met zooveel andere uit dien tijd,
het bewijs levert dat de behoefte aan onderwijzers
vorming levendig gevoeld werd. De Studenten, die
dit onderwijs genoten, behoefden zich evenwel niet