N°. 7847. Bit nummer bestaat uit Twee Bladen. Trijdag 18 September. A0. 1885. §eze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering van gon- en feestdagen, uitgegeven. HET EEUWFEEST Mathesis Scientiarum Genitrix. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden1.10. Franco per poet1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADVERTBNTIEN: Van 16 regels 1.05. Iedere regel meer/ 0.17}. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het inoas- seeren buiten de stad wordt 0.10 berekend. VAN HET GENOOTSCHAP Nog ruischen ons als het ware de feestklanken in de ooren van het onlangs met zooveel luister gevierde lustrum onzer roemruchte hoogeschool en zien we nog de toen zoo kwistig aangebrachte versieringen, welke onze academiestad een zoo ge heel ander aanzien gaven, of wederom staan we voor een gewichtig feit, wel waardig herdacht te wor den, zij het dan ook met minder uiterlyken praal. Thans geen sierlijke opschik van Leidens stra ten zooals toen, thans geen toevloed van de duizen den vreemdelingen, naar de sleutelstad gestroomd om getuige en tevens deelgenoot te zijn van wat er toen werd aangeboden en te genieten gegeven. Thans slechts eene eenvoudige, maar daarom niet minder gewaardeerd wordende tooi met het ge liefde vaderlandsche dundoek van zoo menige straat of gracht. Bijna allerwege zelfs is de driekleur ontplooid, zoowel van de kleine woning als van de hooge torenspits, trots de hevige onweersbuien en stortregens welke zich ook na die van heden nacht nog bij herhaling in den morgen deden gelden. En niet ten onrechte vlagde men, want het fe^st, dat Leiden thans weer viert, is zijner en der btfrgerij waardig. Het is een feest, gevierd wordende na een honderdjarigen strijd des vredes, ten goede gekomen aan zoo velen, die thans nog met -dankbaarheid aan hunne jeugd terugdenken, toen iy op de school banken gezeten waren, maar nu pfuttige leden zijn geworden der maatschappij, waarin zij de een in meerdere, de andere in mindere mate, eervolle be trekkingen bekleeden. Dat in de eerste plaats daarom eenige oudleer lingen het 100-jarig bestaan van zulk eene inrich ting niet onopgemerkt 4enschten te laten, is be grijpelijk en evenzoo is het dat deze hunne oproe ping tot de andere, ovLral in den lande verspreide, zelfs in ons Indië vertoevende, zoo ruim beantwoord zagen, al konden niet, allen door hunne persoonlijke tegenwoordigheid vain hunne belangstelling en er kentelijkheid blijk gfeven. Toch was hun getal niet onaanzienlijk, dat 2-ich, zoo van hier als van elders met opvolgende treinen aangekomen, hedenmorgen na elf uren verenigde op Zomerzorg. Terwijl aldaa^- de stafmuziek van het vierde regi ment infanterir0; onder directie van den heer Grent- zius, in den t tuin eene uitvoering gaf, hadden er tusschen de O er reünie opgekomenen, na eene wie weet hoe jarenlange scheiding, ontmoetingen plaats, die zich wel l^ten gevoelen, maar niet bescliryven. Men zag er r^eds vergrijsden, hen die nog in de kracht van h^ur leven zijn, ook hen die zich nog eene toekomst^ moeten vormen, te midden waarvan zich ook de tegenwoordige leerlingen van het Genootschap bewogen of gezeten warennu eens in de zaal, dafa jn den tuin, al naar het zonnetje scheen of de rèj^en stroomde. Zomerzorg zeuf was voor deze gelegenheid van bijzondere versierselen voorzien. Reeds de ingang vormde, door dei aangebrachte vlaggentropee, een waardig begin, cf)at door de menigvuldige vlaggen en wimpels in jden tuin, maar vooral aan de muziektent en dfcn vijver, werd voortgezet, om in de zaal te eindigen. Groen, bloemen, kleurryk dundoek en voorstellingen of attributen op het feest betrekkelijk, waren w smaakvol aangebracht. Den tuin inkomende, weiVd men van een draperie het „welkom" toegeroepen^ en aan een portiek van tuf steen werd op een schild „hulde aan het voorge slacht" gebracht. In de zaal had, namens de commissie der oud leerlingen, om over twaalven bij monde van haren voorzitter, den heer A. Montagne Jz., de begroeting der aanwezigen plaats, in het bijzonder der vroegere leerlingen. Dezen werd tevens medegedeeld dat in een dei- zittingen van hunne commissie besloten was een Fonds to stichten, nader omschreven in de oorkonde, welke in de Stadszaal zou worden bekend gemaakt. In een Mengelwerk nog der vorigo eouw waren namen gevonden van de eerste aankweekelingen van het Genootschap, welke later beroemd werden, ook door hun hoogleeraarsambt aan de Leidscho hoogeschool. Ook by hunne nakomelingen werd en met succes om bijdragen aangeklopt, terwijl de deelneming daaraan nog steeds openstaat. En als men aanstonds in optocht door de stad trekt, dan hoopte spreker dat het dan niet als een be grafenisstoet zou zijn, maar dat de deelnemers ook niet meer zouden doen als toen ze jongens waren ten tijde dat Sara Lut en andere eigenaardige spe cialiteiten, die zooveel te lijden hadden, nog leef den. (Hilariteit) Hoezees voor de 'woning van den wethouder De Fremery, als een hulde aan diens grootvader, en voor dvs om den hoek der Galgstraat, waar een maal Van den Broeck woonde, mogen echter niet ontbreken Weldra werden nu ook aanstalten gemaakt om zich en corps naar de Stadszaal te begeven, waar het Bestuur vergaderd was. De optocht, voorafge gaan en vergezeld van een escort huzaren, werd aldus samengesteld1°. het muziekcorps der schut- tery, 2'. de oude banier van het Genootschap, 3". de commissie der oud-leerlingen, 4°. de oud-leer lingen zelf in rijen van vier, 5°. het muziekcorps der infanterie, 6°. de tegenwoordige leerlingen, 7°. de besturen der aanverwante vereenigingen met hunne banieren, als de Leidsche afdeeling der Maatschappy voor Bouwkunde, de werkmansver- eeniging „Nut en Genoegen," de Timmerlieden- en Modelmakersvereeniging. Overal langs den gisteren reeds door ons opge geven weg, stond een menigte toeschouwers langs beide zyden geschaard. Voor de bovengenoemde woningen werden tevens fanfares aangeheven. Het was een ware feesttocht, tot men eindelyk om bij halftwee zyn intocht deed In de Stadszaal. Allereerst trof daar de aandacht de wyze waarop ook hier aan de groote zaal een eigenaardig en by zonder feestelyk aanzien was gegeven. De wan den, anders geheel wit, waren nu bedekt met zoo genoemde „grouwtjes", d. w. z. in wit en zwart uit gevoerde voorstellingen, in dit geval van wat op het onderwys van het Genootschap betrekking heeft. Door de hoofddeur de zaal binnenkomende, ziet men rechts in de eerste plaats de Wiskunde (voor gesteld door een zittend denkend beeld), dan de Werk tuigkunde (verpersoonlijkt in James Watt, den uitvin der van den stoom en de eerste stoomwerktuigen), vervolgens de Geschiedenis (een vrouwenbeeld met een geschiedrol in de hand), de Natuurkunde (voor gesteld door verschillende op dit gebied betrekking hebbende werktuigen en instrumenten), het Hand- teekenen (een vrouwenfiguur, met den arm over den borst als symbool der oprechtheid en beschermende de opvoeding der kunst, terwyl zy is gezeten op een zetel, verlicht door twee brandende toortsen als zinnebeeld dat deze tevens ook het onderwys zelfs in de verre toekomst verlichten); dan aan de overzyde de Bouwkunde (ook eene maagd, doch deze met een waterpas en bybehoorende attributen), de Scheikunde (voorgesteld door tal van instumenten en het portret van Lavoisier), de Aardrykskunde (een jong meisje, dat in dit vak al reeds onderwijs geeft), de Technologie (met schilden welke haar tot in hare onderdeelen voor stelt) en de Taalkunde (een vrouwenfiguur met een woordenboek in de hand.) Al deze grouwtjes zijn getemperd geel gedrapeerd. Twee kleinere aan de achterzijde der zaal vormen, het eene een paneel vulling of tropee, voorstellende het perspectief en de beschrijvende meetkunde, en het andere de boet seerkunst. De uitvoering van dit keurige en kostbare werk was toevertrouwd aan den heer T. W. Ouwerkerk, kunstschilder en president van de Handteekensectie, met den heer P. J. Niesten, insgelijks kunstschil der alhier. Voor het overige was de zaal van weerszyden aan de uitspringende balustrade gedrapeerd met paars (de kleuren der bouwkunde); in de geheeld rondte der zaal waren guirlandes van levend sparre- groen aangebracht en boven aan de pilasters be vonden zich 28 wapens, zoo van Leiden, de omlig gende gemeenten als van de provinciën. Boven de zes aan de zijcorridors uitkomende deu ren leest men op even zoovele cartouches de namen der zes oprichters van het Genootschap, terwijl bovendien boven den hoofdingang het portret prykt van den voornaamsten hunner: Van den Broeck, geschilderd door wijlen den heer J. L. Cornet, in leven directeur van het Prentenkabinet en teven» ook leeraar van het Genootschap. In de vier hoeken zijn evenzoovele groote spie gels met groen aangebracht, de beide naast het tooneel gekroond door twee schilden, vermeldend© de jaren 1785 en 1885. De zinspreuk van het Genootschap vormt boven dat tooneel als een opkomende zon, welke hare lichtstralen uitspreidt evenals het Genootschap zyn licht heeft verspreid, zóó dat twee engelen met bazuinen den roem er van verkondigen. Hoezeer de heeren Van Ewyk en Groen, onder wier leiding deze versieringen werden aangebracht, voor hunne taak berekend zijn, hebben zij hier op nieuw op schitterende wijze bewezen. Op het tooneel bevindt zich het spreekgestoelte, geflankeerd door twee rijen zetels, bestemd voor bestuurderen en de hooge gasten, onder welke de Commissaris des Konings, de heer Fock, leden van Gedeputeerde Staten dezer provincie en het Gemeentebestuur. Op den achtergrond de vaandels. Van den minister Heenvskerk was bericht ont vangen dat hij tot zijn leedwezen verhinderd was te komen. In de zaal zelve bevonden zich, by het binnen komen van de deelnemers aan den optocht, bereids vele aanwezigen, zoowel dames als heeren, ver tegenwoordigers van verschillende instellingen, leden van den Gemeenteraad en van het Leidsche Stu dentencorps. Toen allen gezeten waren, hetzy beneden, hetzy op de gaandery, hield de heer J. A. Van Dyk, voorzitter van het bestuur des Genootschaps, het eerste gedeelte zyner Feestrede tot het allen toe roepen van een hartelyk welkom, waarna hy het woord gaf aan den heer Montagne, die, namens de oud-leerlingen sprekende, in herinnering bracht wat tot de oprichting van het Genootschap had aanleiding gegeven. De keuze van woordvoerder was op hem gevallen omdat hij een der oudste leer lingen is, nl. van 1816. Verder ging hy de geschiedenis der instelling na, zoowel het verleden, het heden als hare toekomst, bijzonderheden welke men terugvindt in de eigen- lyke Feestrede, welke wij zoo gelukkig zijn zoo goed als in haar geheel onzen lezers in het tweede blad van dit nommer mede te deelen en welke byzon- derheden we hier dus niet behoeven te herhalen. De oud-leerlingen komen echter niet hier alleen in optocht, ze komen niet met leege handenmaar als een bewijs van dankbaarheid voor het genoten

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1885 | | pagina 1