Dit nummer bestaat uit Twee Bladen.
(§ezs fëourant wordt dagelijksmet uitzondering
van <§on- en feestdagen, uitgegeven.
Feestplannen.
Leiden, 10 September.
N°. 7841. "Vrijdag- 11 September. A°. 1885.
PRIJS DEZER COURANT
Voor Leiden per 3 maandenƒ1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Van 16 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17{.
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incas-
seeren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
Het denkbeeld, om van den 31sten Augustus,
den geboortedag der Kroonprinses, een eenparigon
nationalen feestdag te maken, is dit jaar nog niet
tot uitvoering gekomen. Misschien is de tijd, ver-
loopen tusschen de eerste besprekingen en den dag
zelf, door velen wel wat kort geacht tot behoorlijke
voorbereiding, en heeft dit hier en elders de leiders
der openbare meening weerhouden aan het plan de
noodige aandacht te schenken.
Intusschen, in sommige gemeenten is reeds iets
gedaan, en zooals wij van onderscheiden kanten
vernamen, met voortreffelijken uitslag. Opmerkelijk
is het dat algemeen de keuze is gevallen op een
kinderfeest. "Wij gelooven dat, in de eerste
jaren, terwijl het lieftallig Koningskind onder de
oogen der natie, zoo innig gehecht aan het Oranje
huis, opgroeit van kind tot meisje en van meisje
tot jonkvrouw, haar geboortefeest niet beter, niet
meer gepast kan worden gevierd, dan door onze
kinderen, zonder het onderscheid van rang en stand
der ouders maar eenigszins te doen gelden, in eene
vrooljjke stemming bijeen te brengen en gemeen
schappelijke vreugde te doen smaken. Of dan in
later jaren deze kinderfeesten, naarmate het geliefde
voorwerp der algemeene hulde den kinderleeftijd
ziet voorbijgaan, zich tot nationale vreugdedagen
zullen ontwikkelen, waarop het gansche vaderland,
van Oost tot West en yau -N-OSf-cL-tot -Zuid, een
stemmig uitdrukking geeft aan het gevoel van
liefde voor de draagster onzer meest gewaardeerde
nationale herinneringen en innigste verwachtin
gen, ziedaar eene vraag welker beantwoording
aan de toekomst kan worden overgelaten.
Daarmede is voor het oogenblik de quaestie van
een nationalen feestdag nog geenszins van de baan.
Men heeft beweerd dat er aan zulk een dag
behoefte is, en voegde er dan dadelijk bij dat de
rijkdom onzer geschiedenis aan grootsche herinne
ringen ons niet verlegen zou laten bij de keuze.
Mogelijk is het wel de moeilijkheid des overvoeds,
die ons hierbij parten heeft gespeeld, want,
voor zooverre ons geheugen reikt, is het nog
niemand gelukt een historisch onderwerp aan te
geven, dat nog diep genoeg naklinkt in het ge
moed om de stoffe te leveren voor eene algemeene
feestviering. Nederland staat in dit opzicht niet
alleen. In Frankrijk heeft men sinds eenige jaren
de herinnering aan de Bastille-bestorming opge
rakeld, en dit op zich zelf weinig glorieuze feit
als grondslag voor een nationaal feest gekozen,
meest wellicht omdat het toevallig in het zomer
seizoen valt; en nog is kunst en vliegwerk noodig
om er de geestdrift voor op te schroeven.
Duitschland heeft nu zijn Sédan-dag, welke ook al
door officieele opwekkingsmiddelen uit den slaap moet
gehouden worden, ondanks zijn nog zoo jeugdigen
leeftijd; terwijl in België de feesten ter eere van
de „afwerping van het Nederlandsche juk" meer
lieden de schouders doen ophalen dan in nationaal-
feestelijko stemming brengen.
En al maakte ons volk met zjjn gemis aan een
algemeenen historischen feestdag een uitzondering,
dan nog ware daarvoor eene verklaring te vinden. Tot
vóór 179-5 hebben de gewichtigste feiten in kleine
kringen plaats gehaddoordien de gewesten en de ge
meenten eene hooge mate van zelfstandig bestaan be
zaten, regelde elk dier afzonderlijke republiekjes meest
zjjn eigen lotgevallen en had het zijn eigen geschiedenis
van wel en wee. Gebeurtenissen van hooge beteekenis
ontwikkelden zich bij bepaalde groepen onzer natie,
en, deelden al de landgenooten in de gevolgen, het
belangrijk feit zelf werd meer als plaatselijk op
gevat, zoodat er sterke aandrang toe noodig is om,
ook buiten het eigenlijk tooneel van eene geschied
kundige handeling, de herinnering daaraan zóó leven
dig te maken dat zij de stof wordt voor een natio
nalen vierdag.
Opmerking verdient het nog dat twee van onze
drie Rijks-academiesteden zulk een plaatselyken
historischen gedenkdag hebben. Groningen de jaar-
lyksche herinnering aan het aftrekken der Mun-
stersche troepen, na het vruchteloos beleg in 1672,
Leiden die aan het „Ontzet."
Gaan we echter eene vergelijking maken tus
schen de wijze waarop de 28ste Augustus te Gro
ningen jaarlijks gevierd wordt, en hetgeen de 3de
October in onze woonplaats te zien en te genieten
geeft, dan vinden we al bijzonder weinig reden om
dankbaar en voldaan te z\jn. Daarginds den ge-
heelen dag afwisseling van vermakelijkhedenhier
doch we behoeven niet te vertellen wat ieder weet
dat er ternauwernood eene schaduw is overgebleven
van hetgeen een feest genoemd mag worden. Wjj
Leidenaars, wij behoeven niet te zoeken naar een
onderwerp van openbaar vreugdebetoonwe hebben
slechts den alouden Octoberdag in eere te houden,
in aanzien te herstellen.
Twee jaar geleden meenden we dat er van her-
leving in deze sprake was. De kinderen der hoogste
klassen van onze lagere scholen voor on- en min
vermogenden zijn toen onthaald geworden, dat
was althans iets; en hoewel we meenen dat een
feestdag niet uitsluitend kan zjjn voor een bepaal
den stand, maar dat allen in de gelegenheid gesteld
moeten worden er genot van te hebben, we
hoopten dat dit begin tot latere uitbreiding aanleiding
zou geven. In '84 was de onthulling van het monu
ment op de Ruïne eene buitengewone omstandigheid,
die ons gemeentelijk feest het gewenschte alge
meene karakter gaf; en al konden we niet ver
wachten dat elk jaar de viering zulk een omvang
zou verkrijgen, iets zou er, meenden we, toch
wel van overblijven, althans de overtuiging dat het
goed zou zijn ieder jaar één dag in gezamenlijke
feestvreugde door te brengen.
Helaas, nog geen maand scheidt ons meer van
den bewusten dag, en alles zwijgt nog. Niets doet
vermoeden dat de stoot, die er opnieuw aan ge
geven is, nog zal nawerken.
Nu is er, dit jaar, eenige reden voor beperking,
omdat we pas in Juni de maskerade gehad hebben,
die eenigermate ook de herinnering aan de bevrij
ding onzer stad levendig houdt. Toegegevenmaar
indien er niet de hand aan wordt gelegd door allen
die er belang in stellen, dan vreezen we dat de
derde-October-viering weer tot hare vroegere onbe
duidendheid zal terugzinken.
Dat moet niet zijn. Daartoe is de herinnering
aan de gezegende uitredding uit bang gevaar ons
te dierbaar. Laat ons dus waken dat er leven
in blijft, dat Groningen ons in dit opzicht de loef
niet bljjft afsteken.
Doch dan moeten we ook niet alles van het
Gemeentebestuur willen hebben. De burgers zelf
moeten het feest onder hunne bescherming en leiding
nemenzij moeten van hunne belangstelling getui
genis afleggen door het vormen eener commissie,
die gelden inzamelt, plannen ontwerpt en een
feestdag organiseert die voor alle standen iets te
genieten geeft. En indien daarna de medewerking
van het Gemeentebestuur wordt ingeroepen, ver
trouwen we dat het aan krachtigen steun niet zal
ontbreken.
Klagen, dat de 3de October zoo saai afloopt,
kunnen we allen en is reeds meer dan genoeg
gedaan. Mocht er eens beproefd worden welke
resultaten het op zal leveren als de burgerij zelve
de handen uit de mouwen steekt! Een feest toch,
dat men zich zelf en anderen bereid heeft, is dubbel
aantrekkelijk, en de organisatie van zulk een jaardag
is werkelijk eene taak, die de moeite van het aan
vaarden kan loonen.
Het indertijd ingediende voorstel van den heer
Donner, strekkende tot vermindering van het onder
wijzend personeel aan de scholen 3de en 4de klasse,
werd, met de daarbij behoorende toelichting, door
B. en Ws. in handen gesteld van de plaatselijke
schoolcommissie, met verzoek hen daaromtrent te
willen dienen van advies. Tevens hebben zjj aan
de commissie medegedeeld dat, vermits het aantal
onderwijzers aan voormelde scholen in direct ver
band staat met de klassenverdeeling in twaalf half-
jaarlijksche cursussen, h. i. niet tot vermindering
van het onderwijzend personeel zou kunnen worden
overgegaan dan met gelijktijdige verandering van
het alhier bestaande klassenstelsel en dat zjj, voor
het geval de commissie genegen mocht wezen het
voorstel te ondersteunen, gaarne haar advies zouden
ontvangen omtrent de eventueel in de klassenver
deeling te brengen wijzigingen.
In het thans overgelegde, door de schoolcom
missie naar aanleiding van dit verzoek uitgebrachte
rapport, wordt in de eerste plaats betoogd dat de
wet op het lager onderwijs alleen een minimum
voor het aantal onderwijzers in verband met het
aantal leerlingen op elke school heeft vastgesteld
en dat alzoo de aanstelling van meerdere onder
wijzers dan het getal in art. 24 der wet bedoeld
in geenen deele in strijd is met de wetvervolgens
wordt aangetoond dat eene vermindering van het
aantal onderwijzers, bij de betrekkelijke verordening
voorgeschreven, niet zou kunnen geschieden dan
met belangrijke benadeeling van het gehalte van
het onderwijs.
Met deze beschouwingen van de schoolcommissie
kunnen B. en Ws. zich in allen deele vereenigen.
Wat het eerste punt betreft, is het h. i. voor
geen tegenspraak vatbaar dat de wet alleen een
minimum van het aantal onderwijzers heeft willen
vaststellen. Art. 24 spreekt dan ook in de eerste alinea
van ten minste zooveel onderwijzers en in de
tweede alinea van: wordt een onderwijzer meer
vereischt. Bovendien volgt zulks ten duidelijkste
uit de geschiedenis der vaststelling van de wijziging
van art. 24.
In de Kamerzitting van 28 Mei 1884 werd dit door
den minister van binnenlandsche zaken dan ook
met zoovele woorden erkend. „De toevloed van
onderwijzers toch", zoo sprak ZE. in die zitting,
„naar plaatsen welke meer aantrekkelijkheden be
zitten, meer traktement geven en ook meer onder
wijzers aanstellen dan waartoe zjj verplicht zijn
iets wat zij natuur ljjk mogen doen
wordt gedurig grooter, terwijl de meer afgelegen
gemeenten geen onderwijzers kunnen verkrijgen."
Wat het tweede punt betreft, blijkt uit het rap
port der schoolcommissie en de daarbij overgelegde
bijlage dat inderdaad aan eene vermindering van
het onderwijzend personeel niet te denken valt,
terwijl integendeel eenige uitbreiding ontegenzeglijk
zou strekken in het belang van het onderwijs.
Verscheidene klassen toch tellen reeds meer dan
50 leerlingen, terwjjl op twee scholen de beide
hoogste klassen (11 en 12) en op twee scholen de
9de en 10de klasse reeds zjjn gecombineerd.
Eene verdere vermindering van het onderwijzend
personeel komt B. en Ws. alzoo met de school
commissie niet raadzaam voor, zoodat zjj den ge
meenteraad in overweging geven het voorstel van
den heer Donner te verwerpen.
- Ter vervulling der vacature, ontstaan door
het overlijden van den heer T. W. Belterman, aan
de school der 3de klasse No. 2, wordt de volgende
voordracht aangeboden, ter benoeming van een
LEIDSCH ?|8Ü DAGBLAD.