Vrijdag 14 Augustus. N°. 7817. A°. 1885. Dit nummer bestaat uit Twee Bladen. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Moederliefde. LEIDSCH D A (HU. A D. PRIJS DEZER COURANT: .Voor Leiden per 5 maanden1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADYERTENTIEN: Van 1—6 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17f Groolere letters naar plaatsruimte. Voor het incassee- ren builen de stad wordt 0.10 berekend. Door fal van dichters is zij bezongen. In tref- fende beelden werd die liefde verheerlijkt. Na eens werd de innige vreagde geschetst die eene moeder bezielt als zij van haar kroost is omgeven, de zor gen aangetoond die zij voor hare kinderen koestert, van het krieken des dageraads tot zij zich te slapeD leggen, neen ook in den nacht bij elke ontwaking, dan weer haar onrust gemaald als gevaar haar kleinen dreigt. Haar eigen leven offert zij op, gelijk Van Rjjswjjck bezingt, waar, in een brandend huis, een der lievelingen nog is, die zij mist, terwijl men het gekerm hoort en demand meer het durft wagen bet huis in te gaan. Zij wordt eene heldin, waar de flauwe hoop haar nog niet begeefc haar kind aan den vuurgloed te ontrukken. Met ingehouden adem staart de menigte het aan, waar de moeder haar eigen leven niet ontziet om dat van haar lieveling te redden, en een rauwen gil laat de menigte hooren, als de balken instorten en de moeder met het kind onder het pain bedelven. De liefde eener moeder is zoo groot, dat de ge wijde bladen geen juister beeld kenden om een begrip te geven van de liefde Gods als zij de roe rende woorden vermelden„Kan eene moeder haar zuigeling vergeten? Ik, de Heere, vergeet n niet", waarvan de zin en beteekenis is, dat de Heer n even min vergeet ais eene moeder haar zuigeiiDg. Beiden te scheiden de moeder van baar zuigeling, kan sleohtB opkomen in het hart van hem die geen besef heeft wat moederliefde is. En toch werd eens aan eene arme weduwe, opdat zij niet nit de diaconiefondsen ondersteuning zou erlangen, de wreede voorslag gedaan haar kindje nit te besteden eo zelve te gaan dienen. Hoe gaarne zij de armenkas niet lastig wilde vallen, toch viel haar die eisch te zwaar en wilde zij liever honger en gebrek lijden dan haar kind aan eens anders zorgen overgeven, wjjl zij kewust was dat niemand zoo goed, zoo teeder voor h&ar kindje zou zorgen als zij zelve. Getroffen door dit blijk van moederliefde wezen anderen ook dien eisch af en zoo bleven moeder en zuigeling bij elkander en kreeg zij van de diaconie ondersteu ning. Hij die dien eisch dorBt doen aan de moeder, had nooit gevoeld dat roerende: „Kan eene moeder haar zuigeling vergeten De moederliefde behaalde de zegepraal. Zij ondervond het„Ik, de Heere, vergeet u niet." Ter Haar bezong in zijn „Huibert en Klaartje" ook de groote gehechtheid van de moeder aan haar kroost, hoe armoedig zij het ook hadden, als zij weigerde een harer lievelingen aan een rijk heer af te staan, die, zoo zij slechts deed wat bij ver langde, zonde zorgen dat zij geen kommervolle dagen meer kenden. Neen, al bare kinderen waren haar lief, zij kon geen van bet negental missen liever wilde zij bedelen dan het onbezorgd te heb- ben zoo zij daarvoor één kind moest afstaan. Neemt de dood een moeder een harer lievelingen al', zij buigt het hoofd, omdat de Heer die haar het kind gaf, ook recht heeft het haar te ontnemen. [Die kracht ontleent de bedroefde moeder aan haar geloof. Dat geloof is balsem voor de moedersmarte. lis het dus geen aangename taak voor de moeder kaar kindje van dien Heer te vertellen, voor wien |:ij bet hoofd deemoedig buigt - gelijk Van der Pol liegt en die troosten kan waar meoscbeljjke troost ongenoegzaam is! Wie zou er aan durven twijfelen, dat niemand in dat gewichtig opvoedingswerk haar taak kan verbeteren, baar plaats zelfs naar waarde kan vervullen? Toch schijnt het alsof er zijn die tteenen dat zij zich die verhevene roeping niet 'ijlt en daarom die roeping door anderen willen iwvuld zien. Zouden zij wel ooit nagedacht hebben j over moederliefde? Geheel naar waarheid zegt A. Snieders Jr. o. a.„Wie zich de lessen, de liefde, de tranen zjjner moeder met aandoening herinnert, - o, dat is geen verloren mensch!" Hij dacht ook aan die verhevene roeping der moeder en verwachtte van haar bemoeiingen veel. Van g-ljjke meening was H. Conscience, als hij zegt: „Wie aan God en zijne moeder denkt, is beschermd tegen alle kwaad." Doch waartoe is bet noodig nog meer citaten aan te halen van groote mannen, die veel, ja alles hechten aan de moeder die hare verhevene roeping vervalt? De liefde der moeder is eene afschaduwing, een beeld van de liefde Gods. Wie kan dan ook beter het kind van die liefde doordringen dan de moeder zelve? Geen verwijt komt over hare lippen, waar zij ziet dat haar kind nit jengdige onbezonnenheid zonder moed willig opzet, handelde, integendeel, zij weet op liefderijke wijze hoar kind van die onbezonnenheid te overtnigen en een traan die in haar oog glin stert, treft, ja blijft onuitwischbaar, zoodat de her innering daaraan, op later leeftijd, ook het afge dwaalde kind, voor geheel wankelen behoedt. Wie kent een macht zoo groot en te gelijk zoo heerlijk als moederliefde? Maar ook, is er wel eene roeping zoo verheven als die van moeder te zijn? Zij kan op de kleine wereld, waarin zij leeft, een onbeschrijfelijk gnnstigen invloed nitoefenen. Van de moeders han onberekenbaar veel goeds voor de maatschappij nitgaan. Ja, van haar gaat werkelijk veel goeds uit. Zonder voor tegenspraak te vreezen, durven wij gerust verklaren, dat het vele goedo, dat ons verblijdt, voor het grootste deel aan de moeders is te danken. Toonen wij zoo onze volle sympathie voor de moeders, die hare taak zoo liefdevol vervullen, wij betreuren het echter dat er ook zjjn die door de omstandigheden genoodzaakt zijn een groot ge deelte des daags zich te onttrekken aan haar eigenlijken werkkring in het huisgezin en de zorg, haar van nature eigen, aan anderen te moeten over dragen. Dat achten wij een wondeplek in de maat schappij. Hulpmiddelen zijn wel de zoogenaamde crèches om die te bedekken, en hoewel wij ook niets dsn goeds kunnen zeggen van de zorgen die daar aan de kleinen worden besteed, blijven niette min die crèches getuigen van een minder verkies lijken maatschappelijken toestand, waarin de moe ders dier kleinen zijn geplaatst, daar zij zelve de zorgen aan hen niet kunnen besteden. Beter, ja gelukkiger zou het zjjn, indien de moeders zelve haar huisgezin niet behoefden te verlaten, de vaders in het onderhoud van vrouw en kroost konden voorzieD. Bij onze Vooronders bleven de moeders thnis als zij een kindje hadden, dat hare zorgen ver- eisebte. Zij plachten dan ook te zeggen, geljjk E. Bekker en A. Deken in hare „Economische Liedjes" nog getuigen „ik bljjf dichtjes bij het mjjn." Moes ten zjj er een duitje bij verdienen, zjj deden het thuis. Voor de mannen was dat ook veel genoeg lijker. Het hniselijk leven verkreeg door hare tegen woordigheid een aangename tint. Moge onze volksklasse in dat opzicht van het voorgeslacht leeren en mogen zeden onder haar niet in- heemsch worden die haar vroeger vreemd waren en, met het oog op de gewichtige taak, de edele roeping der moeier in het huisgezin, immers geen navolging verdienen. LEIBEI, 13 Augustus. Het schitterend succes, door Eduard Strauss in de residentie en in Amsterdam behaald, viel hem o^k bier ten deel. De élite onzer stad was tegenwoordig bjj de uit voering, gisteravond in Zomerzorg gehouden. Doch welk eene teleurstellingHet concert werd i de zaal gegeven. Waarom niet in den tnin? zal m nigeen gedacht hebben. Misschien omdat men "cesde voor regen. De muziektent in den tuin was echter niet „uitgebouwd"; er waren derhalve f-een voldoende voorzorgen genomen om, ingeval het weder, dat zich in den loop van den dag niet gunstig liet aanzien, verbeterde, het ooncert buiten te doen plaats hebben. Moet hier werkeljjk gedacht worden aan het uit drukkelijk verlangen van Strauss zelf om het concert in de zaal te geven? Of aan iets anders? Het bitter teleurgestelde publiek heeft, o. i., recht deze vraag voldoende beantwoord te zien. Men kwam immers niet alleen voor de muziek, neen, men wenschte ook den levenslnstigen directeur te zien en zij, die een plaatsje in de zaal of onder de veranda konden veroveren, zagen hunne wen- schen in dit opzicht bevredigd. De ongelukkige toehoorders, die, ver verwjjderd van de zaal, in den tuin zaten, hebben de uitvoe ring moeten volgen met bjjna dezelfde inspanning, welke vereischt wordt als men een concert door middel van den telefoon hoort. En dit is zeer te bejammeren. Het genot is niet volmaakt wanneer men alleen de Stranss-kapel uit de verte hoort en niets ziet van den directeur. De nummers van het programma werden, zon der overdrijving, getripleerd door de mildheid, waarmede Stranss na elk applaus weder een stukje van zjjn uitgebreid répertoire ten beste gaf. En ondanks de uitgebreidheid, die het programma nu verkreeg, was het concert toch nog vóór tienen afgeloopen. De uitvoering der dansmuziek is opwekkend, medesleepend en typisch. De directenr Iaat zich in de eerste plaats medevoeren nasr het rijk waar Terpsichore heerscht en zjjn voorbeeld werkt aanstekelijk op de toehoorders. Voor velen zal het eene Tan tal us-k welling geweest zjjn bjj deze goed gerythmeerde dansmuziek te moeten bljjven zitten. De wals, waar het meest gloed in is, bljjft onge twijfeld de bekende Donau-wals. Ook dezen gaf Strauss ten beste. De uitvoering der stnkken, die niet tot de dans muziek behooren en onzen geest opwekken tot iets verheveners, zooals het „Gebet" nit de Freischütz van Von Weber, het „Frühlingslied" van Mendels sohn, nit de bekende „Lieder ohne Worte", door Johan Stranss voor orkest gezet, de „diebische Elster" van Rossini en het „Ave Maria" van Schubert, was zeer bevredigendechter kon men er een zacht tot effect-bejag waarnemen, misplaatst evenwel, vooral bjj deze muziek, waar eenvoud juist het schoone in het helderste licht stelt. Tot leeraar in de onde talen en aanverwante vakken aan het gymnasium te Maastricht zijn voor gedragen de heeren P. V. Sormani, doctorandns aan de hoogeschool te Groningen, en H. E. Damsté, doctor in do letteren aan de hoogesohool te Leiden. Met gnnstigen nitslag is te Utrecht het examen in de Fransche taal afgelegd door den heer L. Van Oeveren te Leiden. Het is toch opmerkeljjk welk eene zonder linge reis sommige dagbladberichten of artikelen door de wereld kannen maken. Zoo kwam op den dag dat onze stadgenoot de beer R. Fruin zjjn 25-jarig hoogleeraarsambt aan de Leidsche univer siteit herdacht, in ons blad een artikel voor van de hand des heeren Bnskeu Huet, thans te Parijs woonachtig, welk artikel door verschillende Neder- Undeche bladen werd overgenonen en eindelijk ook in onze Oost arriveerde. Het „Algemeen Dbl. van Ned.-Indië" neemt het insgeljjks over. Het blad komt per mail hier aan en het Amsterdamsche „Handelsblad" neemt nn opnieuw de pittige be schouwing betreffende den uitnemenden geschied schrijver daarvan over als.... iets nieuws!

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1885 | | pagina 1