TE MOOI! N°. 7796. Dinsdag 21 Juli. A0. 1885. FEUILLETON. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden1-10. Franco per post1-40. Afzonderlijke Nommers0.05. i PRIJS DER ADYERTENTIEN: Van 1—6 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17|. Grootere letters naar plaatsruimte. Vaor het incassea- ren buiten de stad wordt /0.10 berekend. 19) Naar het Fransch VAN ANDRÉ GERARD. (Vervolg.) „Mijn vriend, het is wreed om u zoo te ontvluch ten, maar ik heb geen oogenblik rust sedert die nood lottige wandeling, die mij op zulk eene verschrikke lijke en vernederende wijze mijne zwakheid heeft geopenbaard. „Ik zie slechts één middel in den tegenwoordigen toestand, om onze vriendschap te redden en dezen winter onze heerlijke muziek- en lees-avonden terug te vinden. „Ga voor een maand, voor zes weken op reis, ik smeek er u om. Ga bij uw broeder jagen, het schit terend en talrijk gezelschap dat hem in dezen tijd bezoekt, zal u afleiding bezorgen. Kalm en sterk zult ge terug komen en ge zult uw vriendinnetje kalm en sterk terug vinden. „Schrijf mij niet; dat zou nutteloos en onvoorzich tig zijn. Onze gedachten zullen elkaar wel weten te vinden zonder tusschenkomst van den postbode. Denise" 's Avonds toen het jonge meisje in het salon kwam, trad de baron op haar toe en zeide snel: Ik vind den raad goed. Morgen vroeg om ze ven uren zal ik vertrekken; ga voor uw venster staan om mij een vaarwel toe te wenken; neen, dat woord vaarwel baat ik, een tot weerziens. Zij waren in de schaduw van een venstergordijn en hij kon niet zien hoe zij bij dat woord „vaarwel" verbleekte. Dien geheelen avond werkte lady Mac Appley met bijzonderen ijver aan haar tapisseriewerk. Arme vrouwniemand bemerkte dat zij vermagerd was, niemand lette er op dat zij maar ééns van iederen schotel nam. Den volgenden morgen te zeven uren zag Denise uit haar venster Lord Mac Appley door het met dauw bedekte park vertrekken. Een postrijtuig wachtte den baron aan het hek. Weldra klonk de zweep van den koetsier en het geluid der wielen stierf weg in de verte. Denise sloot het venster. En nu, zeide zij, is alles voorbijVaarwel, my- 1 o r d, ik heb u innig liefgehad. En, geheel afgemat door hare opoffering, want ook zij ging vertrekken, snikte zij wanhopend. Veertien dagen waren sedert het vertrek van den baron verloopen. Op zekeren morgen, tegen elf uren, liet Denise aan mylady om een onderhoud vragen. Zij werd dadelijk ontvangen. Mylady, ving zij aan, ernstige omstandigheden noodzaken mij naar Frankrijk terug te keeren; die omstandigheden zijn van dien aard, dat ik niet kan wachten totdat mijne plaats bij uwe dochters is in genomen. Intusschen heeft u het recht te eischen dat ik blijf totdat de nieuwe gouvernante gekomen zal zijn; maar dit zou voor mij zeer pijnlijk zijn. Ik zal van dat recht geen gebruik maken, lieve mademoiselle, antwoordde mylady vriendelijk; na dit oogenblik zijt ge vrij.Ik betreur u zeer voor mijne kinderen. Ja, u is een van diegenen, die men be treurt. Dan kan ik van avond vertrekken, mylady? r Dezen avond, zoo ge het wenscht. Ik zal de noodige bevelen geven voor het rijtuig. Tien minuten later, toen de kamenier bij hare meesteres binnenkwam, zeide zij tot zichzelve: Wel! men zou zeggen dat mylady geweend heeft. Denise schreef toen zij in hare kamer was dezen brief „Mijn vriend, vergeef mij dat ik u misleid heb. Ik heb u aangeraden te vertrekken, omdat ik ge voelde nooit den moed te bezitten u te verlaten ter wijl gij hier zoudt wezen. En vertrekken moet ik. „Wat wij elkander ook mogen beloven, welke goede voornemens wij ook mogen koesteren, wij kunnen nooit meer zeker van ons zeiven zijlij na hetgeen is voorgevallen. Uwe vriendschap voor mij is, ik be grijp het te laat, een groote maar edele illusie ge weest. Het zal tot onze eer zijn dat wij deze proef hebben genomen. Laat ons scheiden, beste vriend, nu wij ons nog niets te verwijten hebben. Eenige gestoorde genoegens zijn niet waard dat wij er de goede en teedere herinneringen voor ruilen die wij nu behouden kunnen. „Het is niet zonder een gevoel alsof mijn hart ge scheurd wordt dat ik u uit mijn leven verwijder. Wees gedankt voor het goede en lieflijke dat gij in mijn bestaan hebt geweven, wees ook gedankt voor mijn smart, want het is uwe liefde die mij doet lijden. „Ik zeg u niet waar ik heenga, noch wat er van mij worden zal; in deze wereld zullen wij elkander nooit weerzien. Ik smeek u niet te wanhopen, gij zijt aan uwe kleine troosteres verschuldigd te trach ten om uw best te doen gelukkig te wezen. „Denk aan uw Daisy, die grooter wordt en die u met haar in een verjongd en lieflijk bestaan zal doen herleven. „Vaarwel, mijn vriend, vaarwel I Mijne oogen wor den omfloersd en ik moet dezen brief niet onleesbaar maken door mijne tranen. Gij zijt Christen; wees vol vertrouwen en geloof dat Hjj om wiens wil wij dit harde offer brengen, ons eenmaal in eene eeuwige vreugde zal vereenigen. Denise." Het uur voor het vertrek was gekomen. Denise stond op het terras van het kasteel en zag met vochtige oogen naar den donkeren hemel, waaraan geen enkele ster schitterde, het beeld van haar le ven, waarin ook alle licht scheen uitgedoofd. Ik ben gereed, mademoiselle, zeide de koetsier, een laatsten blik op zijne paarden werpende. Denise opende het portier en steeg in. Op dit oogenblik verscheen eene vrouwengestalte, gehuld in een langen mantel met een kanten capu chon over het hoofd, die haar bijna het geheele ge laat verborg, in de laan. Het rijtuig ging nog stap voets en Denise boog zich over het portier om te zien wie het was. Heb dankfluisterde eene bewogen stem in het Fransch, moge God u geleiden! Die vrouw was lady Mac Appley. XXVIII. Denise was te Parijs, in diezelfde spreekkamer van het klooster Sainte-Marie waar wij haar vijf jaren geleden voor het eerst aantroffen. Voor de oude ta fel gezeten, beschreven met zooveel namen, dacht zij aan alles wat in haar jong en droevig leven voorbij was gegaan. En hoe ver was zij niet van Schotland! Maar moedig tot het einde toe, en de nasporingen van lord Mac Appley vreezende, nam zij het besluit om eene plaats te zoeken in een der provinciale steden, ver van Parijs. Zelden betwisten gouvernan tes elkaar zulke plaatsen en daarom was zij er dan ook vrij zeker van te zullen slagen. Toen de noodige maatregelen genomen waren, ontzonk haar opeens de koortsachtige energie die haar tot nu toe gesteund had. Een onoverwinnelijke matheid, een bittere moe deloosheid overmeesterde haar bij de gedachte van nogmaals een nieuw leven onder vreemde gezichten te moeten beginnen. O! ik ben zoo moe! fluisterde zij, zoo heel moe. Tegenover haar zat een jong meisje, bezig „de kaart te leggen" aan eene lieve brunette die nieuws gierig over haar schouder stond heengebogen. Een andere maakte een hoedje op; een vierde zat, stil schreiend, tegen den muur geleund. Eene flauwe gelijkenis met Marguerite Davenel deed Denise plotseling aan die oude bekende terugdenken, en in hare herinnering hoorde zij nog de woorden die Marguerite na haar terugkomst uit Moskou tot haar gesproken had: „Het is altijd nog tijd om te sterven." Zij rilde. Neen, men had het recht niet zichzelve den dood te geven; maar hoe sterk was de verzoeking 1 Dat was het begin eener gedachte die haar dag en nacht vervolgde. Zij kon gemakkelijk haar bleek kopje schudden en zeggen: „Nooit!", het noodlottige denkbeeld drong ongemerkt verder in haren geest door. Het bcheen haar toe, alsof zij uit twee perso nen bestond, een nog sterk en berustend, vol moed om zonder omzien de donkere toekomst tegemoet te gaande andere wanhopend en verbrijzeld die zich bloedend voortsleepte en schreiend uitriep dat zij niet langer wilde lijden. Zes weken verliepen, waarin Denise al de beproe vingen van voor vijf jaren opnieuw doorstaan moest. In de bureaux zeiden de menscben tot elkaar: „Het is dat mooie meisje dat nergens blijft." Mme. Renaud, de beste van die personen, voegde er nog bij„Ik heb het u wel gezegd vóór uw ver trek naar Engeland, dat uwe „bijzondere omstandig heden" al het goede effect uwer getuigschriften zul len te niet doen. En daarbij zijt ge nog niets minder mooi geworden.Weet ge wat ik in uwe plaats zou doen? Ik ging eenige jaren als secondante in eene kostschool alleen maar den tijd om uwe jeugd voorbij te laten gaan het is een slavenle ven; in vijf of zes jaren zult gij, vooral met uw teer gestel, wel verwelkt zijn, en dan kunt gij met beter succes weer een plaats als gouvernante zoeken. Het is een harde zaak, dat weet ik en gij zult weinig kunnen overleggen van vier of vijfhonderd franken per jaar. Denk er over na, zie nog eens naar iets anders uit, en zoo ge niets vind kom dan weder hier. Ik heb een aanvraag voor eene secondante tegen Januari. Wat families aangaat, ik herhaal het u, heb ik geene waar ik u zenden kan. Laat u de plaats waarvan ik sprak niet ontgaan; het beursje dat gij uit Schotland hebt meegebracht zal in Januari niet zwaar meer zijn denk ik En zoo gebeurde het dat Denise besloot om in Januari naar B.te vertrekken, vijftig mijlen van Parijs, waar Mme, Dumière een bloeiende kostschool had. Zoo de directrices van zulke inrichtingen al soms haar best doen om het lot der arme secondantes, dat gewoonlijk afschuwelijk is, zooveel mogelijk te verzachten, Mme. Dumière scheen niets te verzuimen om den last dien hare omgeving moest torschen nog te verzwaren. Zij was vast besloten om in vijftien jaren fortuin te maken en dat moest* hoeveel het ook kostte, ge beuren. Het onvoldoende aantal dienstboden noodzaakte de secondantes om zich te bemoeien met het aanklee- den der leerlingen en zij moesten dus voor dag en dauw gekleed zijn. In den winter stonden zij om vijf uren op, en gingen zich al bibberende aan de bevro ren waschtafels wasschen, bij het schijnsel van een vetkaars. Het eerste ontbijt bestond onveranderlijk uit soep van sago met water, „de witte soep", die bijzonder veel op lijm geleek, (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1885 | | pagina 1