De Lustrnmfeesten. V. 7772. Diasdwg 23 Juni. A". 1885. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Derde Blad. Openingsrede van den praeses van het L. S.-C. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maandenf 1.10. franco per poet1.40. Afzonderlijke Nommers.0.03. PRIJS DER ADVERTENTIES: Van 16 repels 1.05. Iedere regel meer 0.171. Groolere letters naar plaatsruimte. Venr liet incasset- ren builen de stad wmdt ƒ0.10 berekend. MIJNE HEEREN Reünisten en Studenten! Wederom heeft door ons land de roepstem zich doen hooren, die om de 5 jaren met steeds ver nieuwde kracht weergalmtop naar Leidenen gij allen M. H., waar gij u ook bevondt, van de verst- gelegen streken van ons land zijt gij naar het aloude Leiden voortgesneld. Onrustig verwachtet gij den tijd, waarop gij onze oude Alma Mater weer zoudt bezoeken, gij teldet de dagen, die u scheidden van het oogenblik, waarop gij weer met uw Leidsche vrienden Leid6che gesprekken zoudt voeren, waarop gij weer met Leidsche studenten, student zoudt zijn Die dag is eindelijk aangebroken en gij zijt weer in uw oude akademiestad, en juichend begroeten uw jongere broeders u, hartelijk heet ik u uit naam van het Leidsch Studentencorps welkom en maak mij zelf de tolk van ieders vreugde en opgewondenheid, nu wij u hier in deze feestzaal ontvangenHetzij gij langer of korter van deze universiteit verwijderd waart, 't zij gij in ernstige studiën uw leven hebt doorgebracht, of in 's lands vergaderzaal voor het belang van uw vaderland gewaakt hebt, hetzij gij in nederiger werkkring uw plicht hebt vervuld, in u bleef een gevoel van jeugd, van frischheid en leven, dat niet kon onderdrukt worden. Uw tegenwoordig heid alhier is er ons het beste bewijs voor. Hoe ernstig uw werkkring, hoe zwaar ook de zor gen zijn, die U mogen drukken; hoe moeielijk, hoe vervelend misschien ook uw taak is, in u bleef een jong, jolig studentje leven, een studentje, dat meest diep achter grendel en slot verborgen woont, maar dat nu te voorschijn springt, dat nu weer feest zal vieren en zijn keel zal heesch juichen. Uw baar is misschien vergrijsd, uw gang minder vlug en toch leeft in uw binnenste nog het jonge, vlugge stadentje. Hebt gij het niet bemerkt hoe, toen gij uw voet ■weer in Leidens straten zette, die student in u zich begon te bewegen, hoe hij zich langzamerhand van u meester maakte, naarmate gij verder in de u zoo bekende straten doordrongt, hoe gij ernstige raads heer, gij, indrukwekkende geleerde, gij, omzichtige medicus, op zij werd geschoven door den ouden stu dent in u, die nu eens gedurende een week naar hartelust zal huishouden, die u dwingen zal uw ernst, uw deftigheid te vergeten en die jong, vroolijk en opgewonden zijn zal. Tot die oude Leidsche studen ten voer ik nu het woord. Zijt welkom onder uw broederen Er zijn oogenblikken in het leven, dat het goed is een wijle stil te staan, en terug te zien op het verleden, vooral als men op het punt staat dat ver leden feestelijk te herdenken. Vergun mij als toove- naar op te treden en de jaren, die tusschen het heden en uw studenten-verleden liggen, weg te nemen. Evenals de reiziger, die van den top van een berg neerziet op het landschap beneden zich, alleen de licht zijde opmerkt en menige, donkere plek overziet, zoo moet ook de terugblik zijn, die gij op uw verleden slaat. Gij moet de schaduwzijden overzien om alleen op het licht te letten. Ja, er waren schaduwzijden, teleurstellingen van allerlei aard, vervlogen hoop, niet vervulde wenschen, geschokt vertrouwen, bedrogen verwachting, doch waarom die smart weder door te maken, waarom weder stil te staan bij voorbijgegane droefheid. En sommige dier tegenspoeden, sommige dier melancholieke oogenblikken gelijker u nu zoo leomisch, zoo prettig, dat gij ze gaarne nog zoudt willen doorleven. Denkt maar eens aan uw groentijd, toen gij uw eerste, wankelende, bevende schreden binnen Leiden zette, ach wat was hij wankelend, wat was hij bedeesd Evenals in een betooverd woud de boomen hun takken als lange armen zich uitstrekken naar den ongelukkigen wandelaar en overal in de boomen zich grijnzende gezichten vertoonen, zoo werd in het goedige Leiden elk buis een nijdig loerende vijandzonder dat men menschen zag, hoorde men stemmen, en bevend betradt gij de kamer, bevende staraeldet gij het „Mag ik mij eens voorstellen?" Neen, ontveinst het u niet, gij die thans Hoog Ed. Gestr., WelEerw., ZeerGel. geroemd wordt, toen kendet gij angst, en veel zoudt gij misschien geven, om nog eens dat: „Meneer, mag ik me eens voorstellen? te mogen sta melen, want dan waart gij nog aan den aanvang van uw studentenloopbaan, dan zoudt gij nog het paradijs mogen binnentreden, dat nu voor altijd voor U ge sloten is. Maar voor de herinnering is geen groentijd noodig, in gedachte kunt gij alles doormakennog eens ziet ge U daar student,jong student! Hoe fier was uw tred, hoe schitterde uw oog, en onwillekeu rig moest uw hospita lachen, wanneer zij terugdacht aan den bedeesden jongeling van gisteren. Denk aan uw eersten gang op de Sociëteit; ook dat oogenblik, nu voor u een der vroolijkste van uw leven, was toen niet zoo poëtisch. Immers hoe verlegen waart gij on der het uit alle hoeken klinkend, voor u lang niet goddelijk, Iö-Vivat, en voelt gij er u terstond thuis en ik ben overtuigd, dat bet studentje in u reeds verlangend uitziet naar het oogenblik, waarop hij Minerva binnentreden zal. En dan uw eerste iaar! Toen waart gij koning van een groot, onmetelijk rijk, het rijk uwer illuziën, geen zorgen beangstigden u. Misschien is u nu macht over velen gegeven, misschien moeten nu velen uw bevelen gehoorzamen, misschien is nu uw invloed on beperkt, en toch, zijt gij nog zoo volkomen uw eigen meester? Toen kende uw vroolijkheid, uw uitgelaten heid geen grenzen, uw rijk was onbeperkt, het keizer- Karel kondet gij uitroepen„in mijn rijk gaat de zon nooit onder 1" Want als gij 's morgens uit uw bed waart verrezen, dan stond zij reeds hoog aan den hemel, en als gij 's nachts uw legerstede opzocht, na lange gesprekken met uw vrienden, na gloeiende feesten op uw sociëteit, dan was het weer de zon, die u naar huis verlichtte. Gij meendet over alles te kunnen oordeelen, geen onderwerp ter wereld of het werd door u besproken. Denkt aan uwe dispuut-avonden, waar met vuur alle quaestiën werden behandeld. Wanneer dan uw enthou- siame ten top steeg, dan werd uw gloed door stroo men wijns gedoofd, en uw tegenstander van daareven werd uw vurigste vriend, en onvergetelijk bleven u die dispuut-avonden. Zie om u en gij zult ze vinden de namen uwer disputen. Doorgloeit u niet de oude liefde voor uw dispuut en juicht het studentje in u niet steeds luider? Doch er kwam een dag, dat de Koning onttroond werd. Ziet hem daar over zijn bureau gebukt; nu zijn de grenzen van zijn rijk stapels wetboeken, dijken van dictaatboekjes houden zijn enthousiasme in per ken: waar vroeger een vroolijke vriend zat te keu velen, staat nu een geraamte! Aan den horizont zag hij zekere enge, kronkelende trap, zeker kamertje met witte wanden en met een ruwen houten tafel: hij hoorde niet meer het rinkelen van glazen, maar in waken en Jroomen hoorde hij een nijdig, scherp belletje! Examen! Haast zou de student in uw binnenste van schrik terugdeinzen, doch geen nood! Ook deze hinderpaal werd overwonnen, 't was slechts een reculer pour mieux sauter. 's Avonds is de koning weer hersteld, en machtiger dan ooit, richtte hij zijn rijk in, bouwde liij ilfitsiën en schepte zich nieuwe hoop, nieuwe idealen. Doch Iaat ik een anJcr beeld voor uwen geest doen verrijzen. Toe« gij naar hier op weg waart, hebt gij zonder twijfel uw oude studentenkamers herkend. Treedt er weer binnen M. H., gij zult er wel veel veranderd vinden, wel zal er meer weelde heerschen, maar onze kamers zijn niet minder gezel lig, ons niet minder dierbaar dan zij u waren. Misschien voelt gij u eerst vreemd in die nieuwe omgeving, maar denk een oogenblik na, en de bekende student zal zich thuis voelen, hij zal u dwingen weer voor het bureau te gaan zitten, waarvoor gij uw bange uren voor het examen hebt gesleten, waar gij echter met toewijding aan de studie uwer lievelingsvakken hebt overgegeven. Onwillekeurig zult gij misschien uw hand uitstrekken naar een laadje, waarin eens een u dierbaar portret werd geborgen, dat soms werd voor den dag gehaald en vurig bewonderd. Daar ginds Iegerdet gij u met uw vrienden, hetzij gij zamen zoudt werken onder het genot van warmen wijn, hetzij gij samen zoudt feestvieren met uw club ja mijn club! juicht het studentje nu, dat waren ferme jongens, dat waren getrouwen, dat waren ke rels, die feestvieren kondenen al draaide dan de kamer u voor de oegen, al daverde uw huis van feestgejuich, dat uw ploerterij in bed schuddesteeds liever werd uw kamer u. Dat alles zoudt gij nu even goed terugvinden, en het studentje zou zich gemoedelijk gevoelen ook in onze kamers. Doch heeft dat woord club niet treurige gevallens bij ït opgewekt, en is er niet plotseling een scherpe scha duw op het zonnig tooneel gevoelen. Hoe menigeen, die eens uw clubgenoot was, is nu niet meer; hoe menige hand, die gij eens met vuur, met vertrouwen druktet, zal nu nooit meer in de uwe rusten. In uwe herinnering zullen zij echter blijven voortleven die oude, getrouwe makkers van uw jeugd. Gij werdt ouder. Uw vierde en uw vijfde jaar brak aan. Gij werdt wat kalmer. Uw tafel, waar ge steeds met rle meeste lankmoedigheid aan Leidsche lekkernijen u vergastte, werd rustiger en op eens ziet, daar rolt de wagen met de gepluimde paarden voor. Het uur brak aan, waarin gij voor 't laatst de Academie binnen- traadt, waarin gij voor 't laatst voor de hooge vier schaar verscheent. De deur werd achter u gesloten, en uw studententijd was voorbij. Even aarzelend als gij eens Leiden binnengetreden waart, kwaamt gij nu in de maatschappij aan. Na een laatst vrienden maal, een laatsten triomftocht over de Sociëteit, en het studentje moest achter slot en grendel; doch om de 5 jaren begint bij aan zijn deur te rameien en komt te voorschijn. Wanneer gij nog een laatsten blik op het verleden werpt, wat is dan uw algemeene indruk Frischheid en vreugde, jeugd en genot, liefde en vriendschap. Zietdaar de tooverwoorden, wier waarde gij hadt leeren begrijpen, en menigmaal, wanneer in uw verder leven de baan soms donker werd, wanneer de zorgen u omringden, wanneer de koude maatschappij, u schier deed bevriezen, dan keerdet gij in gedachten naar Leiden terug, en dan werd gij frisschcr en krachtiger, dan dacht gij aan uw vrienden, aan uw jeugd, en met nieuwen moed vattet gij den strijd weer aan. Thans zijt gij weer terug, niet in gedachte zijt gij opgegaan naar het oude Leiden, neen, zelf, vol geest drift, vol lust tot feestvieren, vol liefde om weder het verleden te doorleven, zijt gij hier gekomen. M. H. Reünisten, uwe tegenwoordigheid strekt u tot eer, zij bewijst, dat gij niet geaarzeld hebt te beken nen, dat gij niet geheel in de maatschappij zijt op gegaan, dat gij nog sympathie en liefde gevoelt voor uw oude Corps. Uw tegenwoordigheid strekt ons tot aansporing en steun, en helaas, wij moeten het be kennen, die behoeven wij! Veel is er gebleven in toestanden, nog kunnen wij met den spreker '75 uitroepen„Veranderd de Vorm, gebleven de Geest!" Gij zult hier nog vinden vriendschap en openhartigheid, liefde voor studie, lust tot feestvieren, en enthousiasme en goede trouw; maar eene zaak is onze van

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1885 | | pagina 1