LEIDSCH DAGBLAD. N°. 7769. Vrijdag 19 Juni. A0. 1885. FEUILLETON. TE MOOI! PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIES: Van 16 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17£. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incassee- ren buiten de stad wordt 0.10 berekend. 9) Naar het Fransch VAN AND RÉ GERARD. {Vervolg.) En waarmee? Het geld van de twee eerste maan den had zij gebruikt om de kleine schulden vóór haar vertrek gemaakt af te doen, en om dat avond toiletje te koopen, dat slechts had gediend om haar te toonen op welken afstand men eene arme gouver nante in de wereld houdt. Er bleef haar dus niets over dan de honderd franken van de laatste maand en daarvan moest eerst de reis betaald worden. Zij zou derde klasse nemen, dat kon haar niet schelen; maar die drie honderd franken schadeloosstelling aan te raken, dat nooit, dan nog liever hongerlijden. Zij schreide niet: haar gekrenkte trots droogde in hare vermoeide oogen de tranen naarmate zij op welden. Zij had slechts één oogenblik van zwakheid. Toen zij in de leerkamer een boek, dat daar vergeten was, ging halen, vond zij er een schrift van Martine dat zij 's avonds had willen corrigeeren. Het kind had onder haar opstel geschreven „Ik ben bang dat het heel slecht is, lieve made moiselle; maar ik heb toch erg mijn best gedaan en o ik heb u hartelijk lief." Bij het zien van deze kinderhand snikte de arme Denise. Zij, de arme zwervelinge, hield zoo heel veel van kinderen. Te midden van hare smart was het scheiden van Martine nog haar bitterst verdriet. Kwart voor achten kwam een bediende haar kof fer halen; hij dacht, na hetgeen mevrouws kamenier hem verteld had, dat de gouvernante vacantie kreeg voor familiezaken. Een uur later was Denise op weg naar Parijs. Toen mijnheer De Trécoeur aan het ontbijt bene den kwam, had Martine hem het vertrek van made moiselle reeds verteld. Opeens hoorde hij in het groote salon, dat naast de eetkamer was, de gravin met fijne ironie de bekende aria uit de opera Mig non zingen Elle ne croyait pas, dans sa candeur naï ve. De graaf drukte driftig met de hand op een li keurstelletje van Sèvres-porselein en verbrijzelde het. Nooit meer, want Martine werd naar een kost school gezonden, hoorde men den naam van Denise Resve op het kasteel Saint-Hubert. XII. Voor den waren Parijzenaar begint wat men la campagne noemt, bij de vestingwerken en ein digt bij Perpignanhet platteland bestaat voor hem niet. Ofschoon Parijzenaar, deel ik deze dwaling niet; ik heb het genoegen gehad in Saint-Béat te wonen, twintig mijlen van de hoofdstad gelegen, somber en eenzaam, omgeven door uitgestrekte vlakten van een eentonig groen. Saint-Béat telt tien- a twaafduizend inwoners, er bij gerekend de- vreemdelingen en het garnizoen, welks officieren door de heau-monde van het plaatsje op een afstand worden gehouden, als verdacht van al te gaarne op kosten van anderen te leven. Deze heau-monde is verdeeld in verschillende categorieën, waarvan de meest merkwaardige vrouwelijke elemen ten leden zijn van liefdadigheidskransjes, een zeer benijde waardigheid, die niet bepaald de liefdadigheid dier dames vermeerdert, maar die heel goed staat. De betrekkingen tusschen families die tot eenzelfde coterie behooren, zijn alleraangenaamst en, als me vrouw N. er genoegen in vindt om haar photo- graphiealbum een menagerie te noemen, moet men daaruit toch niet afleiden dat de inwoners van Saint- Béat niet welwillend met elkaar omgaan. In de coterie, waarvan de leden van vijf-en-twintig tot vijftienduizend franken inkomen hebben, gaat die welwillendheid zelfs zoover, dat men elkander alle mogelijke deugden toekent. Eerst in de coterie, die maar achtduizend franken te verteren heeft, begin nen de groote gebreken, en de ondeugden worden bewaard voor de luidjes van vijfduizend franken. Saint-Béat bezit een oude, zeer fraaie kerk, een stad huis zooals andere steden en zeer schoone wande lingen, beplant met zware linden, waar de inwoners in de zomeravonden pantoffelparade houden. Het was April, het regende hard, en er woei een scherpe koude Noordenwind. In een donkere, nauwe straat liepen twee vrou wen met behoedzaamheid op de ongelijke en glibbe rige steenen. Eensklaps bleef de oudste, die men aan hare muts en haar hoezélaar als dienstbode herkende, staan en zeide tot hare gezellin, een jong meisje van veertien jaren: Lieve deugd 1 juffrouw Léocadie, hebt ge uw nieuwe schoenen aangetrokken? en dat in zulk vuil weerl daar zal uwe mama u een standje over maken Ik hoop dat mama mij niet zien zal, Katherina, antwoordde met een angstige stem het meisje dat met den schoonen naam van Léocadie was aangespro ken. Zij heeft mij gisteren vijf stuivers gegeven om knoopjes te koopen voor mijn daagsche laarsjes en. En dat kwartje hebt ge aan dien armen jon gen gegeven? Hij zeide dat hij honger had! Zij zeggen altijd dat zij honger hebbenHet is door de politie verboden. Honger te hebben? Neen, maar het te zeggen. O, wij zullen standjes hebben van avond! "Vijf stuivers weggegooid, nieuwe laarsjes aangetrokkenik dacht van morgen al, toen ik een spin vond, dat er iets gebeuren zou. Vijf minuten later hielden zij stil voor een groot huis. Katherina opende de deur, zeggende Ga gauw naar boven om uw schoenen uit te trekken, jonge juffrouw. Op hetzelfde oogenblik verscheen aan het einde van de gang een gele, magere vrouw. Daar zit zij in den val, mompelde Katherina, en gauw wipte zij de keuken binnen. Ik waarschuw je, Katerina, riep de saffraan- kleurige dame, dat ik de helft van de kolen die gij in uw fornuis had gestopt, er uit genomen heb; als ge met die verspilling doorgaat, dan houd ik vijf franken van uw loon af. Een onverstaanbaar gebrom kwam als antwoord uit de keuken. Gedurende dezen tijd wierp het jonge meisje, in het midden van den gang staande gehouden door hare moeder, smeekende blikken op de trap, alsof deze tot haar had kunnen komen en haar op de tweede verdieping brengen. De dame had nog wel niets gezegd, maar de schoenen moest zij gezien hebben; daarvan was de dochter zeker: zij zag alles. Mevrouw Duvernay keek het bevende meisje tien seconden lang strak aan en gelastte haar toen naar boven te gaan, waarheen zij haar volgde. Mevrouw Duvernay behoorde, daar zij twee-en- twintig duizend franken inkomen had, tot de eerste coterie van Saint-Béat. Zij deed niet heel veel aan liefdadigheid: vijf-en-twintig franken met de Vasten, dat was alles. Ik heb genoeg armen in mijn eigen huis, zeide zij altijd. Eene oude nicht van zestig jaren, die haar twaalf honderd franken kostgeld betaalde en haar tweede man, dien zij getrouwd had zonder dat hij iets be zat, maar toen hij op het punt stond van een prach tige erfenis te krijgen, die echter nooit gekomen was, waren hare „armen." De oude oom, van wien men erven moest, was onverwacht getrouwd en had de onaardigheid zoover gedreven, van twee kinderen te krijgen. Toen was hij gestorven, beladen met ver- wenschingen van mevrouw Duvernay. Van haar eerste huwelijk met een notaris had zij haar inkomen overgehouden en eene dochter van zes tien jaren, Coralie genaamd, „de rijke", zooals Ka therina haar noemde. Léocadie, het kind uit haar tweede huwelijk, was „de arme." Hare moeder had besloten dat zij, zoodra zij een-en-twintig zou wezen, den sluier zou aannemen, vooreerst omdat het heel fatsoenlijk is een priester of eene non in de familie te hebben en ten andere omdat Léocadie, daar zij zonder fortuin was, niet anders dan een middelma tig huwelijk zou kunnen doen, hetgeen voor Coralie, die minstens een bankier moest trouwen, zeer ver nederend zou zijn. XIII. Léocadie was bezig, met rood geweende oogen, hare nieuwe laarsjes voor oude satijnen pantoffels van hare moeder te verruilen, toen Katherina haar toeriep dat het eten klaar was. Mevrouw Duvernay was het eerst in de eetkamer; zij stond met gefronste wenkbrauwen naar den schapenbout te kijken en dacht: de bout heeft niet het volle gewicht; van morgen heb ik hem niet kunnen nawegen en Katherina heeft het natuurlijk niet gedaan. Alle keukenmeiden zijn in goede ver standhouding met de slagers, dat is bekend. En toch moet het vleesch morgen ook nog voor het déjeuner dienst doen. Ieder moet dan maar wat minder heb ben. Coralie en ik, wij nemen onze twee sneedjes wat dunner. Ik snijd er een voor mijn man, die zoo dik zal lijken als twee.Een man, die niets uit voert en die eet!En Léocadie en nicht Aglaé dat komt er niet op aan, een aanstaande non be hoeft niet veel te eten en op den leeftijd van Aglaé heeft men geen honger meer. Gedurende deze alleenspraak van zijne lieve we derhelft is de heer Duvernay binnengetreden, een klein kaal mannetje, bleek en mager, met een be scheiden voorkomen zijn stuivers-krantje lezende. Hij ontzegt zich niets. Daarop verschijnt nicht Aglaé, een oude, melancholieke juffrouw, een beetje gebrekkig en leelijk. Zij is gekleed in een armoedige japon van zwart merinos vol stopsels. Zij gaat schuw en vreesachtig zitten, zich afvragende of zij van mid dag haar diner goed verteren zal. Het arme schepsel denkt dat hare maagpijnen, veroorzaakt door een altijddurenden honger, het ge volg zijn van eene slechte spijsvertering en zij be waart iederen morgen de helft van haar stukje suiker dat zij bij hare koffie krijgt, om dat aan het diner op te eten en zoodoende de maagpijnen te voorko men. Van hare vijftienhonderd franken geeft nicht Aglaé er twaalfhonderd aan mevrouw Duvernay en blijven haar dus driehonderd over voor kleeding, vuur, licht en bewassching. Nicht Aglaé heeft in haar leven drie ongelukkige liefdes gehad, de eerste voor een hond dien men haar ontnomen heeft, de tweede voor een kat die men heeft vergiftigd en de derde voor een kleine vonde linge, die op vijftienjarigen leeftijd naar Parijs weg- geloopen is, het beste gedeelte van de kleederen harer weldoenster met al de kostbaarheden en vierhonderd franken medenemende. Sedert dit ongeluk is al haar liefde gewijd aan een portret van den graaf van Chambord, dat zij met uit papier geknipte leliën omringt. {Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1885 | | pagina 1