TE MOOI!
Maandag 1 Juni.
N°. 7753.
A°. 1885.
FEUILLETON.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
T*or Leiden per 8 maanden.1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIES:
Van 14 regel» 1.0». Iedere regel meer 0.171
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor ket incassee-
ren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
3)
Naar het Fransch
VAN
ANDRÉ GERARD.
Vervolg.)
Op achttienjarigen leeftijd stond Denise geheel al
leen op de wereld, van alles verstoken. Maar opge
voed in de leerschool van het ongeluk, ouder gewor
den door het lijden van de laatste dagen, was zij
vol moed en veerkracht. Den morgen na hare moe
ders begrafenis droogde zij hare tranen, verstikte de
snikken die uit haar hart opwelden en betrok een
zolderkamertje van het huis. Daar bracht men haar
ijzeren ledikantje, een tafel, twee stoelen en hare
boeken; het overige werd verkocht. Het bracht acht
honderd franken op. Denise betaalde aan de Kerk de
eenvoudige begrafenis, ging vervolgens naar den dok
ter, die het geld niet durfde weigeren, uit vrees haar
te kwetsen, en naar den apotheker.
Honderd franken gaf zij aan de Deroilles terug,
die dezen haar geleend hadden, en toen begon zij te
werken. Des daags studeerde zij en om den anderen
nacht borduurde zij bij een kaars. Zoo kon zij leven
en haar examen doen na vier maanden.
De goede priester slaagde er ondanks al zijn moeite
niet in om het tabaksbureautje voor Denise te be
houden.
Zij is jong antwoordde men; zij moet maar
werken.
En als zij ziek wordt?
Dan zijn er hospitalen.
Eindelijk kreeg hij toch van een zijner vrienden
tweehonderd franken voor Denise Resve.
Hij klom de zes verdiepingen op en klopte aan.
Ilij vond haar in het armoedig verblijf, waarin
men juist even rechtop kon staan, bezig met voor
een stuiver meik warm te maken voor haar ontbijt.
Alles was netjes en zindelijk om haar heen. Een
reseda vroolijkte het kamertje op. Naast haar bed
hingen twee miniatuurportretjes, waarvan zij de gou
den lijstjes verkocht had, hare ouders voorstellende
op het tijdstip van hun huwelijk. Daaronder hing de
ridderorde van den commandant; op de tafel, tus-
schen de boeken, de schriften en het borduurwerk,
stond een madonnabeeldje. Welke slechte gedachten
konden dit kind bereiken in de schaduw van het
eerekruis en van de Heilige Maagd?
Men zou haar in hare rouwkleederen, waarin hare
schoonheid nog meer uitkwam, met hare zware blonde
vlechten, met hare diepe blauwe oogen, hare slanke
figuur, hare bewegingen vol bevalligheid, haar bijna
trotsche houding voor eene verbannen prinses kunnen
houden.
Denise was niettegenstaande haar moed, haar deugd
en haar trots, een dier gevoelige, zenuwachtige na
turen, die wegkrimpen onder een ruw woord en zoo
geschikt zijn om veel te lijden. Een vroegtijdige on
dervinding van het leven geeft haar een soort van
braveerenden heldenmoed, leert haar om onder een
masker van onverschilligheid haar gevoelige ziel te
verbergen, maar och, hoe dikwijls trekken zij zich
niet bevende en angstig in haar schulp terug
Toen zij den abbé Maurel zag binnenkomen, ont
snapte aan Denise een kreet van blijde verrassing.
Mijn goede vader, zeide ze, klimt gij zoo hoog
voor mij
Het kostte hem moeite haar toe te lachen. Hij
werd treurig bij het gezicht van hare schoonheid.
Ja, zeide hij, ik ben het; mijn oude beenen
kunnen mij nog tot hiertoe dragen, maar vijf trap
pen hooger en ik had het moeten opgeven. Maar
kom, mijn kind, laat ons eens wat samen praten.
Ziehier, om te beginnen, tweehonderd franken, die
tk van morgen voor u ontvangen heb.
Ik schaam mij ze aan te nemen, lispelde Denise.
Dat moet ge niet, beste kind, het is geen aal
moes. Maar nu iets andersuw bestaan onder dit
dak is treurig en romantisch.
Het jonge meisje zag hem ongeduldig aan.
Ja ik weet wel, dat de harde noodzakelijkheid
het heeft gewild. Maar ge hebt uw examens gedaan
en het komt er nu maar op aan een plaats als on
derwijzeres te zoeken die u veroorlooft iets over te
leggen om zoodoende te zorgen voor de onzekere
toekomst.
Mijn goede vrienden Deroille hebben al over
mij gesproken bij de families waar zij les geven.
Dat hebben zij mij gezegd. Ik heb echter een
bijzondere inrichting ontdekt, die nog maar kort
geleden is opgericht, waar men tegen twintig fran
ken per week jonge meisjes opneemt die eene be
trekking zoeken als gouvernante. Daar hoort men
van allerhande plaatsen spreken, wat de eene niet
past, is geschikt voor de andere en men heeft er
de adressen van alle bureaux van plaatsing. Wat
meer is, het is een goed tehuis, met stevige deuren,
hier zijt ge niet beter beschut dan een vogeltje in
zijn nest.
Denise maakte een beweging van kinderlijke onbe
zorgdheid en wees op het beeld der Heilige Maagd.
Ja, zij waakt over u, doch stevige sloten heb
ben ook hunne verdienste.
Maar om op ons gesprek terug te komen, twee
honderd franken vertegenwoordigen tien weken in
het klooster Sainte-Marie.
En dan heb ik nog achttien franken voor dat
altaarkleed.
Nu, zij ruïneert zich niet, de juffrouw
van uw borduurwinkel. Het kleed is prachtig! Altijd
die speculatie op de ellende. Die achttien franken
zullen uw zakgeld zijn: voor omnibussen, postzegels
en kerkgeld. Wij zijn nu in het midden van Septem
ber, de tweehonderd franken duren tot het einde
van November. Tegen dien tijd zult ge wel iets ge
vonden hebben. De directrice, aan wie ik u heb
aanbevolen, heeft mij gezegd dat van October tot
Januari de beste tijd was voor aanvragen.
Ziezoo, dat is een afgedane zaak, morgenavond zal
ik iemand zenden voor uw goed.
Mijn goede vrienden Deroille en mijn kleine
leerling, zuchtte Denise.
O, van tijd tot tijd kunt ge ze komen bezoe
ken en bovendien, Jan gaat nu naar school.
V.
Op dien December-avond dat wij Denise Resve te
rugvinden, was zij sinds veertien dagen geheel zon
der geld. Nu zij niet meer geregeld kon doorwerken,
had de borduurwinkel haar alle klandisie ontnomen.
De Abbé Maurel, die ook niet zeer rijk was, had de
veertig franken voor de laatste veertien dagen en de
Deroille's hadden haar zes franken voor de loopende
week geleend.
Het is onmogelijk om den angst te schilderen die
het arme kind bezielde als zij zich eiken morgen
weer ging aanmelden bij de families haar opgegeven
door de bureaux.
Zij kwam in een aristocratische woning en wachtte
met kloppend hart in een klein salon op het oogen-
blik dat de deftige livereiknecht zich verwaardigen
zou haar aan te dienen. Eindelijk ging de deur open
een voorname dame, gekleed in blauw of rose ca-
chemire, gleed over het dikke tapijt, boog onmerk
baar met het hoofd en vroeg
U is juffrouw Resve?
Ja, mevrouw.
U kan onderwijs geven in die en die taal, mu
ziek, teekenen en een beetje Latijn voor mijn zoontje?
Dit alles werd op een nonchalante manier gevraagd,
blijkbaar om maar iets te zeggen. De dame, het
meisje van het hoofd tot de voeten opnemende, dacht
bij zichzelve: Ik neem haar niet! zij is veel te mooi
gedistingeerd! zij is van te hoogen stand... Wan
neer de kamenier van mijn dochtertjes ziek wordt
of uitgaat, durf ik haar nooit vragen mijn kinderen
te kappen.
Dan stond zij met een beminnelijken glimlach op
en zeide:
U heeft een uitstekende opvoeding gehad, me
juffrouw.
Morgen zal ik mijn antwoord aan het bureau zen
den. Adieu.
Zij zal mij niet nemen, zuchtte Denise, terwijl
zij hoog blozende de loge van den concierge voorbij
ging. Deze mompelde bij zichzelven
Nu, mevrouw de gravin zal niet zoo dom zijn
om dat mooie meisje in huis te nemen, met mijn
heer.
En het arme kind, terwijl ze de deur dichttrok,
hoorde hem lachen.
Met de oogen vol tranen ging zij verder onder
een plasregen, met angst bedenkende dat hare schoe
nen en kleederen geducht moesten slijten door deze
onophoudelijke tochten en dat zij zes-en-veertig fran
ken aan den abbé Maurel en aan de Deroilles schul
dig was.
Eindelijk, op dien December-avond, toen Isabelle
Gilbert haar voorstelde de plaats aan te nemen waar
zij zelve niet heen kon gaan en waar men het on-
noodig vond de persoon vooruit te zien, „zoo maar
de getuigschriften goed waren en onderteekend door
een geestelijke," toen geloofde Denise dat zij aan het
einde van haar verdriet was gekomen en zij dankte
God vóór zij insliep.
Den volgenden morgen om halfeen was zij in het
bureau van Mme Renaud, waar behalve Denise nog
een tiental meisjes in de wachtkamer bijeen waren.
Zij zagen er bijna allen ongerust en vermoeid uit.
De versleten en modderige laarsjes, de aan al de
toppen herstelde handschoenen, de keelbanden der
hoedjes, die door al het los- en toestrikken geheel
verfrommeld waren al die dingen spraken duide
lijk. Onder het tiental waren vier echter élégant ge
kleed; dezen droegen oude japonnen van zwarte zijde,
mantels gegarneerd met phantasie-bont, frissche hoed
jes en lange handschoenen.
Men zou de karakters eenigszins hebben kunnen
opmaken uit de verschillende houdingen dier jonge
dames; sommigen vroolijk, bijna glimlachend, beke
ken kalm de photographie-albumsdat waren de
berustende zielenzij gingen regelrecht op haar doel
af, het oog naar boven gericht, weinig van de we
reld die zij minachtten verwachtende. Anderen leun
den met gekruiste armen in haar stoel, met sombere
gezichten, ongeduldig over het lange wachtenzij
beklaagden zich over den wind, den regen, de om
nibussen, „waar men met allerlei volk samen zit,"
keken in den spiegel, en zuchtten:
Wat een bestaan
Dezulken houden zich staande op haar moeilijk pad
enkel en alleen doordien ze een afkeer hebben van
onfatsoenlijkheid.
Bij het venster stonden drie jonge meisjes druk
te praten.
De eene liet een brief zien dien zij ontvangen had
van zekeren heer die haar een fraai gemeubileerd
appartement aanbood.
Gij begrijpt zeide zij dat ik hem niet eens
geantwoord heb.
Maar haar schitterende oogen bewezen dat zij te
weinig de beleediging voelde en gestreeld was door
het compliment aan haar uiterlijk.
(Wordt vervolgd