N°. 7746. Vrijdag Mei. A". 18S5. De Jonker van Roderijcke. FEUILLETON. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Vaor Leiden per 8 maanden.f 1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADYERTENTIEN: Va» 1regel» 1.05. Iedere regel meer 0.174- Grootere letters naar plaatsruimte. Voor kat incaasee- ren buiten de stad wordt/0.10 berekend. 6) EEN VERHAAL. Vervolg en slot.) Dit loste zich dan ook weldra op uit zijn eigen zeggen. Hij had, van de plaats komende, misge tast in den gang van het achterhuis, was zóó aan de verkeerde deur gekomen, had die opengedaan en te gelijk het half in de mat gewikkeld lijk van den vermoorden koopman vinden liggen. Dat schouwspel had den jonker van schrik en ontsteltenis buiten zichzel- ven gebracht. Ook wij hoe verhard anders, waren door deze noodlottige verrassing geheel en al van ons stuk. „De verschrikte jonker, die ongetwijfeld moest be grepen hebben, dat hem deze ontdekking duur kon te staan komen, smeekte met tranen in de oogen, dat men hem toch mocht laten gaan, en bood al zijn geld aan, als men hem het huis wilde uitlaten. Hij sprak van Gods alwetendheid en een toekomend oordeel, en smeekte zoo roerend, dat mij het hart schier brak. Hij beloofde en bezwoer een eeuwige geheimhouding van deze ontmoeting, opdat men hem slechts zonder letsel mocht laten vertrekken. Matthijs en het wijf wilden van niets hooren. Het wijf was echter het onvermurwbaarst. Maar toen de beangste jonker nu eindelijk op de knieën viel en hen bezwoer, dat men hem toch geen leed zou doen en hij voor eeuwig wilde vergeten wat hij hier gezien had, toen sprak ik, die tot hiertoe bloot toeschouwer was ge weest, toch een woord voor hem ten beste. Daarop fluisterden Matthijs en het wijf in stilte iets met elkander; toen trad de waard naar den jonker toe, zeggende„Als wij u zoo laat in den avond lieten gaan, zou dit, daar gij niet verder kunt komen en dus in het dorp blijven moet, achterdocht wekken; men is ons bovendien vijandig. Morgen willen wij u vrij en vrank laten vertrekkenmaar dezen nacht moet gij bij ons blijven en niet uit dit huis gaan. Gij gaat weder naar uw slaapkamer en begeeft u te bed. Gij zijt in onze handen; als gij het minste ge rucht maakt, snijd ik u den hals af. Doch alvorens gij naar boven gaat, zult gij ons den volgenden eed zweren, dat gij nimmer zult openbaren wat u hier dezen avond is wedervaren. „De jonker zwoer, rillende van angst, den ver- schrikkelijken eed, dien Matthijs hem opdrong. Daarna geleidde Matthijs den verschrikten jonkman naar zijn slaapkamer terug, sloot de deur stevig achter hem dicht en nam den sleutel er van mee naarbeneden. De waardin voer hevig tegen hem uit, omdat hij den jonker het nachtlicht had laten behoudenen nu, terwijl hierover een zware woordenwisseling tusschen hen voorviel, vernam ik wat men over hem besloten had, daar Matthijs zich onder de ijselijkste verwen- schingen ontvallen liet: „Wij zullen ook hem den mond wel stoppen, zoodat er geen haan naar kraaien zal." Ik kwam wel hiertegen op, doch de waard en waardin verzekerden mij, wel te zullen weten, wat zij met mij aanvingen, zoo ik hun niet getrouw bleef. Ik kende hen tot alles in staat; ik was in verschei den gevallen van strafbaren aard hun medeplichtige geweest, en ook zij hadden mij menig schelmstuk helpen ten uitvoer brengendaarbij dacht ikwan neer het op een moorden aankomt, houd ik mij terug; in het kort, dit alles verhinderde mij hen te verraden; het gruwelstuk te beletten, ware toch niet in mijn vermogen geweest. „Het is zeker dat de jonker, die gemakkelijk zijn dood kon voorzien, in deze oogenblikken de bewuste regelen moet geschreven hebben. Hoe hij echter op het denkbeeld is gekomen het schrijftuig te zoeken in de tafellade, waarin het gewoonlijk stond, is mij onbekend. „Het kan omstreeks elf uren des avonds zijn ge weest, toen de waardin mij onder eenig voorwendsel naar den stal achter het huis zond. Ik voorzag wat er in mijn afwezigheid gebeuren zou, en huiverend verwijderde ik mij. Even het vertrek verlaten heb bende, keerde ik nog eens terug. „Hospes!" zeide ik, want ik las in zijne oogen wat hij voornemens was „laat toch den jonker loopenWat heeft hij ons gedaan? Hij zwoer immers...." „Ellendeling!" viel hij mij, schuimbekkende van woede, in de rede, terwijl hij met de vuist hevig op de tafel sloeg, „waarmede bemoeit gij u? Wilt gij dan, dat ze een ravenragout van u maken? Hij moet er aan, dan is hem de mond gestopt." „Tegelijk stiet het wijf mij voort, zeggende: „Ga naar den stal! Gij hebt toch geen hart in het lijf. Spraken ook wij zoo, toen wij u laatst den mantel zak hielpen zoek maken?" Ik had namelijk wei nig tijds te voren mij weten meester te maken van den mantelzak eens reizigers, dien zij mij hielpen verduisteren. „Met loome schreden begaf ik mij naar achteren, wel vermoedende wat zij in hun schild voerden. De verknochtheid, waarmede ik door het gemeenschap pelijk plegen van verscheiden misdrijven aan hen verbonden was, alsook de vrees, welke ik voedde, dat Matthijs, dien ik als een gemeenen kerel kende, mij vroeg of laat uit de voeten zou maken, deed mij zwijgen, anders had ik toen nog hun dienst verlaten. „Toen ik uit den stal terugkwam, was de tweede moord reeds volvoerd. Ik kreeg namelijk last, met Matthijs naar boven te gaan. Reeds merkte ik, dat zij het gruwelstuk gepleegd hadden, toen ik, bin nenkomende, hen beiden met een bleek, verwilderd gelaat mij zag aanstaren, en ik werd hierin beves tigd, toen ik, de trap opgaande, de deur van de slaapkamer des jonkers zag openstaan. „Dien zullen de tanden niet meer pijn doen," zeide Matthijs met een verschrikkelijken grimlach, toen wij de kamer binnentraden. Daar lag de jonker, half ontkleed, zooals hij was te bed gegaan, akelig mis vormd voor het ledikant neder. In weerwil van den ijselijken eed, welken zij hem deden afleggen, hadden zij toch niet gerust, maar uit angstvolle vrees, hij mocht vroeg of laat hen verraden, besloten hem te vermoorden. De vreeselijke Matthijs had den onge lukkige na een korte tegensparteling verwurgd. „Ik wil wel weten, dat het mij thans berouwde, den gruwzamen Matthijs en zijn vrouw ooit te heb ben gekend. Ik had mij wel is waar schuldig ge maakt aan menig schelmstuk, doch een moord had ik nooit op mijn geweten geladen. In mijn ziel ver foeide ik hen. Matthijs scheen van niets te weten. Hij rukte met woede een kerkboek aan flarden, dat opengeslagen op een stoel lag, en waaruit de arme jonker nog knielend scheen gebeden te hebben. Ik moest hem den vermoorde naar beneden helpen slee pen. Toen dit gedaan was, dwongen zij mij een groote hoeveelheid brandewijn in te zwelgen, om, gelijk zij zeiden, mijn bloohartigheid te verdrijven. „Nog dienzelfden nacht ontdeden wij ons van het lijk des koopmans, dat wij in een ijsslede naar de groote bijt op halfweg L. vervoerden en daar in den stroom deden zinken. Den volgenden nacht werd ook het lijk des jonkers, na alvorens met matwerk om wonden te zijn, door ons op gelijke wijze naar die plaats gebracht en weggeholpen. Eerst eenigen tijd daarna, toen men scherpe navorschingen begon te doen, deden wij voorzichtigheidshalve ook zijn boven- kleeding van de hand. Des jonkers gouden horloge verkocht Matthijs aan zijn neef, een waard in het land van Ravestein. Waar zij het valies van den vermoorden koopman gelaten hebben, is mij onbe kend; ik weet alleen, dat de waardin zich van den kantenvoorraad meestermaakte en dien in een kast bergde, waarvan zij alleen den sleutel had. Op deze bekentenis van den knecht uit het afgrij selijk moordhol gelastte het gerecht, dadelijk een onderzoek in te stellen naar het lijk des vermoorden koopmans, op de plaats waar men het had doen zin ken. Het werd, evenals voorheen het lichaam des jonkers, op een aanmerkelijken afstand van de aan gewezen plaats opgevischt. Waarschijnlijk had de felle stroom aldaar de lijken tot op dien afstand doen wegdrijven. Men had den knecht een flauwe hoop doen opvat ten, zooals wij straks zeiden, dat hem misschien het leven zou geschonken worden, wanneer hij tot een oprechte bekentenis kwam. Dit zette hem aan tot een omstandige ontwikkeling van het moordgeheim. Hij had echter verschrikkelijk buiten den waard ge rekend want hij werd, zoowel als de gruwzame waard en diens vrouw, ter dood veroordeeld, waar schijnlijk omdat hij evenals dezen bekend stond als een onverbeterlijke booswicht. Thans bleek het dat de veinzaard niet oprecht de waarheid had gespro ken, maar door huichelarij getracht aan de wraak der wet te ontkomen. Toen namelijk het doodvon nis tegen hem was geslagen en er een biechtvader in zijn kerker trad, werd het geweten nog eenmaal wakker, en hij verklaarde thans, aan den moord des koopmans ook de hand te hebben geleend. Het drietal monsters werd op de gerechtshoogte buiten G. ter dood gebracht. Alleen de knecht toonde nog eenig berouw, toen hij de kar beklom, waar mede men hem naar de gerechtsplaats voerde. Het wijf was het verhardste van hen drieën. De hoogte beklommen hebbende, zeide zij tot een veedief, die het eerst moest ter dood gebracht worden„Wat staat gij daar en krijt? Zijt gij een kerel en vreest gij voor het knellen van den strop?" Haar man prevelde nog een gebed en volgde haar in de eeuwigheid. Gemengd Nieuws. Naar men thans met zekerheid ver neemt, is de opening van het badseizoen te Sche- veningen bepaald op Maandag 15 Juni a. s. In de laatste dagen komen bij den waterschout te Scheveningen herhaaldelijk klachten in omtrent de vijandige houding, welke vreemde visschers, in het bijzonder die van Ostende, aan nemen tegenover de Scheveningsche zeelieden. Deze laatsten klagen er tevens over dat ze bij die ge legenheden bijna nooit de kruisers opmerken, die de Ned. Marine ter bescherming onzer visschers uitzendt. Gisteravond om halfzeven viel te Amsterdam een jongetje in de Elandsgracht. Een dertienjarige kameraad, Cornelia Van Gellekom, bedacht zich geen oogenblik, sprong den kleine na, dook en bracht hem boven water. De omstan ders brachten den moedigen knaap eene welver diende hulde. De Koninklijke Nederlandsche cir- cus „Oscar Carré", die deze maand Utrecht zou bezoeken, komt er niet, omdat hij gedurende de tentoonstelling te Antwerpen voorstellingen zal geven. Men meldt uit N i e u we d i e p d a t h e t stoomschip „Aruba" volgens telegram uit Shields averij kreeg, het binnentuig over boord geraakte en drie man van de equipage verdronken. De rechtbank te Arnhem heeft een „wonderdokter" uit Wageningen veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, wegens het onbevoegd uitoefenen der geneeskunst. De eisch was ééne maand celstraf. De veroordeelde heeft tegen dit vonnis appèl aangeteekend. Reeds vroeger heeft Sirie wegens gelijksoortig misdrijf als waarvoor hij thans is veroordeeld eene gevangen'sstraf ondergaan. Het aantal kaasmarkten ten platte- lande in Zuid-Holland en Utrecht neemt steeds toe. Bodegrave opende voor enkele jaren de rij, daarop is sinds enkele weken Woerden gevolgd. Nu komen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1885 | | pagina 1