Dinsdag-avond j. 1.
Smidsknechts.
TE KOOP
ADYERTENTIËN.
besch. niets genoten. Op de vraag van den President
of besch. iets had aan te merken, antwoordt zij met
den zakdoek voor de mond: „Edel Achtbare, ik heb
hem al het noodige gegeven." Laat dat „Edel Achtbare"
maar weg, doet de President haar opmerken „het
noodige" heb je hem zeker gegeven. De besch. kan
nu niet meer zeggen wat zij vroeger beweerd
heeft of zij aan get. een deel van het begrafenis-
geld van Arend heeft gegeven. Op de vragen van
mr. Vaillant, advocaat der besch., verklaart getuige
dat zijne tante hem in het militaire-hospitaal vaak
broodjes met worst stuurde, die hem en zijne kame
raden ziek of zieker maakten en deden braken.
De tweede getuige, Abraham Beij, was 18 jaren
buurman van besch. Hij kende haar als eene wispel
turige vrouw, die spoedig weer goed werd en die hij
nooit bepaald dronken heeft gezien.
Na eenige onaangenaamheden met haar te hebben
gehad, vond hij een paar dagen later zijne kippen
vergeven. Meermalen heeft hij gedacht bij zich zelf
dat zij erg onverschillig was over den dood van hare
betrekkingen. Er was na den dood nooit rouw in
het huis, maar men vierde feest, at en dronk jenever,
zij en haar man. Besch. ontkent dit pertinent. Er
was nooit feest in haar huis en nooit waren er par
tijen Zondagsavonds bij haar gevierd. Zij zegt dit op
duidelijker toon. Zij hondt vol dat haar neef Arend
bloed opgaf wat get. ontkende. Zoo ook ontkent zij
tot get. te hebben gesproken over de geesten van
de .overledenen die haar voor de oogcn zweefden.
De 3de get. Elias Abraham Vogelenzang, die bij
het overlijden van Arend tegenwoordig was, weet
niet precies meer wat de besch. zeide omtrent het
aanstaand uiteinde van Arend. Zijne vrouw was in
1879 eens ziek geworden na het gebruik van rijst
door besch. haar toegezonden, volgens dr. Kist was
zijne vrouw lijdende aan borstziekte.
Ook de 4de get., Theodorus Plasmeijer, geeft inlich
tingen omtrent de ziekteverschijnselen van Arend
en de houding van besch. die hem eens zou hebben
gezegd: dat zij Arend met haar eigen bloed zou heb
ben willen helpen.
Hierop volgen verscheidene getuigen die bij de ter
aardebestelling tegenwoordig waren van Arend De
Hees, de kist maakten of bij de opgraving van het
lijk aanwezig waren.
Bij het ondervragen van besch., na eiken get., geett
zij blijk zeer goed te weten wat zij zegt. De president
doet dan ook opmerken dat de deskundigen volkomen
juist hebben geconstateerd dat zij bij de pinken is en
alles doet om de getuigenissen te verflauwen en te
verzwakken.
De behandeling van deze treurige zaak werd nu
en dan door enkele incidenten opgevroolijkt. Zoo
wilde een zenuwachtige getuige even spoedig weer
weggaan als hij opgekomen was, terstond na
den eed te hebben afgelegd. Een ander vroeg, toen
de president vergunning gaf aan verschillende getui
gen om te vertrekken, tot groote hilariteit van het
publiek, het woord.
De getuigenisssen van verschillende getuigen had
den betrekking op de opgraving, overbrenging en
het onderzoek van lijken van slachtoffers.
Zoo werd Prof. T. Zaaijer gehoord als getuige
en deskundige, die met dr. De Koning de lijken had
geschouwd. Deze gaf ook eenige inlichtingen omtrent
het arsenicum dat scheikundig werd aangetoond bij
het chemisch onderzoek en verklaarde dat dit ver
gift in een hoeveelheid van 150 a 200 milligram
gebruikt den dood veroorzaakt. De hoofdsymptomen
bij de slachtoffers opgemerkt, stemden overeen met
die van arsenicumsvergiftiging in 't algemeen.
Nadat de zitting voor een half uur was geschorst,
werden door dr. de Koning, evenals prof. Zaayer,
onder cede bevestigd de verklaringen der deskundigen
in de akte van beschuldiging opgenomen, omtrent het
onderzoek en de bevinding van lijken.
Daarna wordt op verzoek van den Proc. Gen. eerst
gehoord de get. De Ruiter, drogist te Leiden, bij
wien de besch. het arsenikhoudend poeder kocht onder
den naam van operment, dat het echter niet was.
Het poeder werd in den regel bij eene hoeveelheid
van 50 gram a 5 of 6 cents verkocht aan verwers,
witters en andere personen, tegen wandgedierte. Het
werd vermengd met kalk afgeleverd. Getuige, perti
nent hierover gehoord, kan zich geen geval herinne
ren dat het poeder onvermengd werd afgeleverd. Ook
zijne bedienden mochten het alleen gemengd met kalk
afleveren. Het was geen zwavelarsenik, maar 1 deel
zwavel met 4 deelen arsenicum. Het werd altijd door
hem zelf bereid. Hij herinnert zich de besch. in zijn
winkel gezien te hebben. Besch. erkent ook in zijn
winkel te zijn geweest vóór St-Nicolaas 1883, maar
niet in 1881, wat zij vroeger heeft verklaard. Get.
herinnert zich wel eene vrouw weggezonden te hebben
die geen kalk bij zich bad om er het poeder in te
vermengen, maar herinnert zich niet of besch. die
vrouw was.
Bij het verhoor van Prof. Van der Burg, die het
chemisch onderzoek instelde, wordt nader bevestigd
dat enkel arsenikvergiftiging kon worden geconsta
teerd. De professor toont de arsenikvlekken op het
porselein en op den arsenikspiegel aan het Hof aan.
Het resultaat waartoe get. komt is, dat alle vier de
slachtoffers zijn gestorven ten gevolge van arsenicum
vergiftiging. Get. verklaart ook dat het verkochte
poeder geen chemische verbinding van zwavel en arse
nicum maar een slecht bereid mengsel is dat, in de
hoeveelheid waarin het verkocht werd, den dood van
wel 100 personen kon veroorzaken.
De Pr esident betuigt Prof. Van der Burgh, na afloop
van he„ verhoor, dank voor de gewichtige diensten
door zijn onderzoek aan de ju~titie bewezen.
Vervolgens komen getuige Onderwater, agenten en
boden van begrafenismaatschappiji n verklaringen geven
omtrent de betaalde verzekeringsgeldenlaan besch.,
voor den door haar verzekerden Arend De Hees,
waarvoor zij de wekelijksche contributiën betaalde,
evenals voor de slachtoffers Hendrik Frankhuizen en
diens vrouw en tal van andere familieleden. De
president deed haar opmerken dat zij, volstrekt geen
rijke vrouw, dit deed en dat zij 45 en 54 na
het overlijden van twee broeders De Hees heeft
ontvangen.
Verder blijkt nog uit de verklaring van get. Artzt
van Asperen, directeur van een Utrechtsch begrafe
nisfonds dat na overlijden van Arend van Hees f 50
is uitbetaald.
Na afloop van de verklaringen rakende het over
lijden van Arend de Hees. ondervraagt de President
de beschuldigde. Op zijne vraag of zij bekent in Oct.
1881 met het doel om hem te dooden Arend de
Hees het vergiftigd poeder te hebben toegediend,
aarzelt bescb. eerst te antwoorden. Niet met het doel
stamelt zij eindelijk. Ik was suf. Ik kan het niet
zeggen. Toen de president herinnerde dat wat zij
gezegd had waar bleef als zij geen rechtmatige gron
den opgaf, verklaart zij eindelijk dat wat zij gezegd
heeft in de instructie zoo gebleven is, waardoor zij
dus erkent schuldig te zi,n aan den dood van Arend
de Hees, met het doel om het geld uit de begrafenis
fondsen te genieten.
Op de vraag van den president verklaart besch.
ook Suzanna Aben, het 5-jarig kindje, vergift te heb
ben toegediend. Zij beweert geen doel daarbij te
hebben gehad, zij was beschonken toen zij het ge
daan had. De president doet opmerken dat de rech
ter dit zal beoordeelen, maar dat zij wel moest we
ten dat 25 maanden te voren Arend De Hees door
hetzelfde vergift door haar was gedood, en dat zij
niets gedaan heeft om het kind te redden. Zij zeide
ook nu dat zij geen dokter wist te wonen.
Het verhoor van de ouders Aben, die hun twee
kindertjes verloren, is vrij merkwaardig. Daaruit
blijkt dat het vergiftigde kind Suzanna in vier fondsen
verzekerd was, waaruit de ouders f 80 na den dood
ontvingen, dat de ouders herhaaldelijk voor en na
den dood van Suzanna ziek zijn geworden van spijzen
en kolfie door besch. bereiddat besch. toen Suzanna
dood was, zeide: „wat ben ik blij dat ik het kind
nog zoo goed gedaan heb," dat zij niet den dokter
heeft willen gaan halen. Ook blijkt uit beider ver
klaringen dat zij op 8 December, toen zij Hendrik
Frankhuizen en diens vrouw vergiftigde, bij hen is
geweest en toen niet beschonken was. Besch. houdt
daarentegen vol dat zij toen wel dronken was. De
advocaat van besch. doet aan deze getuigen verklaren
dat half November 1883 vrouw Aben dikwijls
ongesteld was in buik en ingewanden en dat ten hun
nen huize eene geheele familie van 7 personen ziek
werd na het gebruik van spijzen door besch. bereid.
Zelf dronk bescb. niet van de koffie, maar zeide: „ik
kom aanstonds terug," wat zij echter niet deed. Ook
den 9den Dec. heeft zij soep toegediend aan vrouw
Lepelaer die daarvan ongesteld is geworden.
Verschillende getuigen die bij de Abens aan huis
kwamen bevestigen deze verklaringen met bijvoeging
dat zij besch. nooit dronken gezien hebben.
Thans zijn de verhooren genaderd tot de vergifti
ging van het huisgezin Frankhuizen. Vrouw Zitman,
de buurvrouw van deze, bevestigt volkomen haar ver
klaringen, dat zij den avond van den 8sten December
besch. in de woning naar boven heeft hooren gaan,
dat besch. de Frankhuizen tijdens hun ziekte heeft
verpleegd en dat zij bij de lijken van de vrouw en
het kind aan get., die bevreesd was alleen te blijven,
heeft toegevoegd„ik zou best bij lijken kunnen slapen,
wil ik bij de Frankhuizens er nog een paar halen?
Ik kom straks voor jou ook een kopje koffiezetten."
Besch. ondervraagd bekent de vergiftiging, maar be
weert ze dronken te hebben gepleegd en niet nuch
ter. De president doet opmerken dat die bewering
volkomen strijdt met al de getuigenverklaringen.
De moeder van den overleden Frankhuizen verklaart
nog dat besch. met lachende tronie aan tafel zat,
terwijl Frankhuizen met de grootste benauwdheden
kampte en weigerde den dokter te balen, waarom
deze smeekte, omdat de dokter altijd zoo over ver
giftiging maalde dat men er bang van werd en die
toch straks moest komen om „Mie te keuren", nk
het lijk van de vergiftigde vrouw Frankhuizen. Hendrik
Frankhuizen was het tide kind dat deze getuige
verloor. Ook erkent zij op de vraag van advocaat
Vaillant dat eene vrouw Kuiters ongesteld is gewor-
den na het gebruik van een bittertje door besch.
geschonken. Deze verklaringen worden bevestigd door
zusters van den overleden Frankhuizen en andere
personen die bij de ziekte en het overlijden wareri.
De besch. beweert wel zelf den dokter te hebben
gehaald bij de Frankhuizens, wat den president doet
zeggen dat hieruit op nieuw blijkt hoe zij met de
waarheid speelt en huichelt zooals zij deed als zij de
zieken liet kermen met den uitroep: „ik kan je niet
helpen, je moet God bidden."
Vrouw Catharine Rebecca Van der Linden, verklaart
o. a. dat besch. haar mededeelende het geval bij de
Frankhuizens zeide; „hot is om te lachen; ze liggen
samen tg braken en spuwen elkaar haast in de keel."
Op de vraag van advocaat Vaillant verklaart deze
get. dat in 1879 Marie Mark, vrouw van Lambert
Van der Linden en in 1881 Lambert Van der Linden
en diens zoon gestorven zijn, de beide laatsten tijdens
zij waren in de kost bij besch. Ook dat een kindje
van get. een brandvlek had aan de lippen tijdens het
een oogenblik aan de zorgen van bescb. was toever
trouwd.
Bij het verhoor van dr. D. J. Braakenburg, den
dokter die bij vrouw Frankhuizen geroepen, een re
cept schreef en den volgenden dag bij haar komende
niets opmerkelijks vond, doet de president opmerken
dat deze geneesheer de aanleiding van den dood be
schouwde als diarrhae catheralis en de onmiddellijke
oorzaak paralysis pulmonis, zonder de vrouw te heb
ben onderzocht, terwijl de president dacht dat men
zulke opgaven voor het openbaar gezag niet dan na
onderzoek deed of als men onvoldoende ervaring
had; zich onthield.
Door getuigen Steijger en Van der Worm wordt
geconstateerd dat besch. de contributie betaald heeft
voor Hendrik Frankhuizen en diens vrouw verzekerd bij
de Uitkeeringssocieteit „de Nederlanden" te Rotterdam;
terwijl de agent van politie Loekenbach verklaarde
dat bij haar arrestatie in den zak van besch. werct
gevonden het papier voor de uitbetaling der verze
kering van Hendrik Frankhuizen.
De laatste getuige J. Ouwerkerk verklaart o. a. nog
dat besch. spottenderwijs over het geval Frankhuizen
sprak en bij sterfgevallen in de familie zelfs eens zeide
tot zijn schoonvader„nu is het uw beurt Bert," zijnde
zijn schoonvader kort daarna onder verschijnselen van
braken enz. overleden.
Het getuigenverhoor is afgelcopen.
Morgen te 10 uren voortzetting.
Ondertrouwd
P. H. VAN DER TOGT
en
B. VAN DER SCHAFT.
delft^' 1 23 ap"' 1885-
Algemeene kennisgeving.
Ondertrouwd
Dr. C. P. BURGER Dzn.
en
A. J. C. VAN KETWICH.
Leiden, 23 April 1885.
Receptie: 3 Mei a. 8.
Heden ontving ik de treurige tijding dat mijn
geliefde Zoon,Dr. JOHANNES CORNELIS ZAAL
BERG, Predikant te Paramaribo, den twaalfden
April jl.f aan Boord van de Mailboot Prins Willem I,
kalm is overleden.
P. J. ZAALBERG, Emeritus-Predikant.
Leiden, 22 April 1885.
Eenige kennisgeving.
Heden stierf onze lieve MARIE, drie jaren oud.
H. G. v. d. SANDE BAKHUYZEN.
G. v. d. SANDE BAKHUYZEN.
Leiden, 22 April 1885. v. Vollenhoven.
Tot diepe droefheid van mij, mijne Dochter en
Kleinkinderen, overleed heden, na een smartelijk
doch geduldig lijden, mijn hartelijk geliefde Echt
genoot W. MARTIJN, in den ouderdom van ruin»
83 jaren.
Uit aller naam
Wed. W. MARTIJN, geb. Voerhuis.
Leiden, 22 April 1885.
(Haven 7.)
Bezoeken kunnen niet afgewacht voorden.
Heden overleed ten mijnen huize, na een smar
telijk lijden van bijna 2 jaren, onze geliefde Vader,
Behuwd- en Grootvader de Heer JAN TELLINGEN,
in den ouderdom van ruim 70 jaren.
Leiden, Uit aller naam:
23 April 1885. C. J. NOEST.
medegeloopen, van af De Vinkeen bastaard
Hazewindhond. Tegen vergoeding der adver-
tentiekosten, en juiBte opgave der bestaande ken-
toekenen terug te bekomen Haarl.straat N°. 84.
Twee $ralds kunnen dadelijk geplaatst worden,
bij C. TIELKEMEYER, Hooigracht.
gevraagd een Aquariana* Aanbiedingen ondec
de letters H B aan het Bureel van clit Blad»