HET FEEST VAN LEIDENS ONTZET. Een grootsch, een nationaal fee3t werd gisteren in onze sleutelstad gevierd. Eene der roemrijkste ge beurtenissen van onze schoone historie werd er op waardige wijze herdacht door de vereeuwiging van een der edelste figuren, waarop 't dankbare Neder land met fierheid kan bogen. Dichte drommen van vreemdelingen werden op elk uur van den dag door alle middelen van vervoer, spoor- en tramwegen, stoombooten en rijtuigen aan gebracht. Iedereen had logés; overal was 'tfeest: op straat en in huis; jong en oud, rijk en arm, - iedereen had zich met de kleuren der oranje-natio nale of stedelijke vlag getooid. De alom met vlaggen en groen versierde straten leverden, ondanks het minder uitlokkend weder, een vroolijken, recht feeste- lijken aanblik op. Eene prettige stemming heerschte onder de bevolking. Van de Hollandsche Spoorwegmaatschappij kwa men hier in het geheel 102 treinen aan. Behalve de reeds in een vorig nommer vermelde, waren nog op vele plaatsen grootere of kleinere decoratiën aangebracht; overal zag men portretten of busteB van Van der Werf, chassinetten met toe passelijke voorstellingen; schilderijen van groote kunstwaarde zelfszoo o. a. was bij den kunsthan delaar Sala nog de bekende groote schilderij van den Delftschen schilder Haaxman geëxposeerd, de aankomst van de brood- en haringvloot voorstel lende; de Bree8traat was aan beide zijden met guir- landers van groen en bloemen behangen, nog vele andere buurten, - vooral die der minder gegoeden, - waren op karakteristieke wijze versierd, enz. enz. In de Diefsteeg bij den heer De Kat bevond zich eene groote afbeelding van eene der geslagen noodmunten, met het bekende „Pugno Pro Patria" en omgeven door groen en lampions. In sommige koffiehuizen werd den bezoekers haring en wittebrood aangeboden. Ten einde de armen ook in de algemeene vreugde te doen dee- len werd door de diaconieën der Hervormde en Luthersche kerkgenootschappen eene uitdeeling van dit oud-Hollandsch voedsel gehouden. Maar ook de vereeniging „Uit Liefde" liet zich niet onbetuigd. Door haar werden in de Stadswaag 's ochtends 1800 brooden en een dubbel getal haringen aan de be- hoeftigen verstrekt. Te halfacht kondigden klokgelui en kanonge bulder de opening van het feest in de fraai ver sierde stad aan en om acht uren werd eene uit voering op den toren van het raadhuis gegeven door het muziekcorps der schutterij. Vervolgens hadden in vele kerken dank- en bedestonden plaats. In de Pieterskerk waren o. a. tegenwoordig de burgemeester, in ambtsgewaad, en de wethouders, zoomede de officieren der dd. schutterij. Op het exercitie-veld achter „Zomerzorg" kwamen de deelnemers aan den optocht der werkliodon- vereenigingen samen; daar werd de stoet gevormd. In den tuin van Zomerzorg was het een aardig zitje om al de toebereidselen gade te slaan. De kostumes, waaraan alle onnoodige weelde ontbrak, muntten uit door een verscheidenheid, die in dit geval te grooter kon zijn nu ook vrouwen aan den optocht deelnamen. Het plan voor don stoet was ontworpen door dr. W. Pieyte en P. Du Rieu Jr., jur. cand., die met dit ontwerp zeer ge. lukkig zijn geweest en een eigenaardig geheel hebben weten samen te stellen. Het denkbeeld om juist aan de werklieden eene eereplaats te geven bij de geheele feestviering, verdient voorzeker toejuiching. De studenten zouden bij den optocht de eerewacht gevormd hebben, doch daar zij zich ten getale van 200 aanmeldden en deze uitbreiding van het aantal deelnemers te groot werd geoordeeld, kwam dit plan niet tot uitvoering. Te 12 uren stond op het Schuttersveld de ge kostumeerde optocht gereed, bestaande uit 236 per sonen, die begeleid van drie muziekcorpsen door Leidens straten trok. Toen de optocht van het terrein achter Zomerzorg naar de Ruïne vertrok en door de op den singel opgeslagen eerepoort moest gaan, scheen de wagen der afdeeling Ambachtsschool te hoog te zijn, al thans de schoorsteen van den wagen stiet tegen het boveneind der eerepoort, kraakte den boog stuk en weldra viel de geheele poort tegen den grond, waaronder ook enkele personen kwamen, doch zonder verdere ongelukken kon men den stoet vervolgen. Alleen hadden de bewoners van den singel, die de eerepoort hadden opgericht, eenige schade. Op de Ruïne werd de stoet ontvangen met een feestlied van Richard Hol door Loidens Mannenkoor- Op de daarvoor bestemde tribune hadden o. a. plaats genomeu de ministers van buitenlandscho zaken, oorlog en marine, de Commissaris des Konings in Z.-Holland, eene commissie uit het college van Gedeputeerde Staten der provincie Zuid-Holland en de griffier der Staten, de leden van den Gemeen teraad en van de feest-commissie, curatoren der Universiteit, hoogleeraren en andere genoodigden met dames. Voorts was er een oud-Leidenaar afstammeling van Van der Werf, de heer N. J. Van den Worm, oud-burgemeester van Schiermonnikoog. Naar men zegt was de minister Van der Does er ook in qualitoit van atstammeling. Het spreekgestoelte was een kleine tribune, waarop de hooge autoriteiten plaats namen, vlak tegenover het beeld. Daarachter stonden de historische groe pen van den optocht. Vriendelijk Bcheen de zon tus8chen de regenzwangere wolken. Toen de plech tigheid begon, kregen die wolken soms de overhand en voor regen bleef men niet bewaard. De feestredo van dr. M. De Vries, voorzitter van de commissie tot oprichting van het gedenkteeken, maakte blijkbaar op veie aanwezigen een diepen indruk. De redenaar gaf in het eerste gedeelte een kort overzicht der geschiedenis van Leidens beleg en ontzet, waarin hij vooral in het licht stelde, hoe zeer dat ontzet aan de zaak der vrijheid bevorder lijk was geweest. Luidde het steeds „van Alkmaar de Victorie!'* men mocht er bijvoegen: „van Leiden de vrijheid!" Op een gegeven teeken had de onthulling van het monument plaats, die gevolgd werd door de uitvoering der kinder-cantate van J. N. W. C. A. Ruygrok, door ongeveer 1000 kinderen, met bege leiding van muziek der schutterij. De kleinen zongen zeer goed. De muziek was ern stig en liefelijk en de opwekkende kracht der vader landsliefde sprak uit de tonen, waarin telkens weder het motief van het Wien Neërlandsch Bloed zich hooren liet. De onthulling geschiedde door middel van electri- citeit; er was eene geleiding aangebracht, zoodat de snoeren, die het kleed tegenhielden, door ver branding werden weggenomen. Binnen vijf of zes tellens was het omhulsel verdwenen. Veel geestdrift heerschte bij het vallen van het doek; met de banieren, waarmedo de vertegenwoor digers der corporatiën om het beeld 6tonden, werd gewuifd. 'tWas een schoon en treffend oogenblik, hoewel juist toen de regen begon neer te vallen en menige parapluio onder het zingen werd opge stoken. Na afloop daarvan zette de feestredenaar zijne rede ongeveer als volgt voort: Met blijde tonen hebben wij het welkom ge- heeteD, het kuostwerk, dat voortaan onze stad zal versieren. Nog staat het eenzaam op deze wijde vlakte, wier droevige naam en droevige toestand, ach! te lang en te droevig getuigt van de ontzet tende verwoesting, die haar eenmaal onder asch en puin bedolf. Doch weldra het is ons toege- zegd zullen wij dit open veld in een fraaien lusthof herschapen zien, en ons gedenkteeken, van liefelijke bloemperken en lommerrijk geboomte om geven, zal prijken in al zijnen luister. Reeds bij den eersten aanblik heeft het onze oogen bekoord. Het roept ons in grootsche tafereelon het gansche beleg en ontzet voor den geest: de trouw onzer vaderen, hun moed en volharding, hunne redding en hunnen dank. Het is eene waardige hulde aan onzen Van der Werf, eene hulde tevens aan de wakkere bondgenooten, die met hem de stad hebben behouden. En het verkondigt aan landgenoot en vreemdeling de groote gedachten, door Leidens be vrijding opgewekt in het hart der onverbasterde zonen van het vrije Nederland. Na eene beschrijving van de verschillende op- sehriften en voorstellingen, wierp hij een blik op het beeld zelf en ging voort: Aanschouwt hem, stad- en landgenooten, en brengt hem eerbiedig uwen groet. Daar staat hij in kalme en ernstige houding, blootshoofds, met de Oranje sjerp omgord, met den burgemeesterlijken tabbaard omhangen, de linkerhand aan het gevest van den degen geslagen, onwrikbaar als de rotssteen aan den voet, en met afgewenden rechterarm, met gebalde vuist, met stroeven blik, voegt hij aan de vijanden van buiten en van binnen het fiere antwoord toe: Nooit! Nooit! Zoo staat dan ons gedenkteeken daar, als eene zinrijke, een welsprekende hulde aan Leidens bur gerij en haar achtbaar hoofd. Doch het mag zich niet uitsluitend bepalen bij Leiden alleen. Neen, arduin en brons moeten getuigen, dat Leidens be houd het behoud van Holland geweest is. Zij moeten verkondigen, dat die gezegende 3de October een dag der dagen is geworden in de geschiedenis der manschheid, die nimmer vergete, wat zij te danken heeft aan de bevestiging van Nederlands vrijheid. Eindelijk stond spr. nog eenige oogenblikken stil bij de geschiedenis van de wording van dit beeld. Arbeid, moeite en zorg had het der commissie ge kost; teleurstelling en tegenspoed waren haar niet gespaard. Onder hen, wier verscheiden hij betreurde, noemde hij in de eerste plaats met weemoed den naam van den doorluchtigen eere-voorzitter, 's Ko nings beminden zoon, nu onlangs aan Oraüje en Nederland door een te vroegen dood ontrukt. Dat men den geliefden kroonprins dus hier niet mocht begroeten, was ook eene smartelijke teleurstelling voor de heeren Koelman en Vogel, wier kunst vaardige hand dit gedenkteeken schiep. Toch vierden zij heden een schoonen triomf, die met dit gewrocht, zoo echt Nederlandsch in ontworp en uitvoering, beiden den alouden roem van Nederland waardig hadden gehandhaafd. Met een woord van warmen dank aan hen en aan allen die do oprichting van dit gedenkteeken hebben bevorderd, ook aan ben, die dit feest hebben opge luisterd door toonspel en zang, en eene ernstige op wekking vooral aan het opkomend geslacht, om, met den blik op dit beeld, al hunne krachten en gaven aan het vaderland te wijden en waar de vrij heid op het spel staat geen offer te ontzien, - droeg hij het nu voltooide kunstwerk in vollen en altijd- durenden eigendom aan de stad Leiden over, en eindigde onder luid gejuich der breede schare met deze woorden: „Lang zij het getuige van Leidens welvaren. Lang zie vader Van der Werf, die eenmaal in deze veste al die bittere ellende doorleefde, nu in ods midden wedergekeerd, van zijn verheven standpunt met welgevallen neder op het geluk en den voor spoed der Leidsche burgerij. Geene schooner kroon voor hem dan dat wij, nog na drie eeuwen, hier bij zijn standbeeld blijde mogen uitroepen: Leve LeidenLeve do VrijheidLeve en bloeie het vrije Nederland!" Onder levendige toejuiching werd dat monument voor de gemeente aanvaard bij monde van den burge meester, den heer L. M. De Laat De Kanter, die ongeveer het volgende zeide: „Meer dan ooit, mijnheer de Voorzitter der com missie voor de oprichting van het gedenkteeken van Leidens ontzet, gevoel ik heden het groote voorrecht, het hoofd van Leidens burgerij te zijn, nu ik in haren naam het kunstwerk mag aan vaarden, zoo even door U aan de gemeente aan geboden. Wees verzekerd dat het vertrouwen waar mede het onder onze hoede wordt gesteld, niet zal worden beschaamd. Hoog inderdaad waardeeren wij het voorrecht, zulk eene herinnering aan zulke voorouders te mogen bezitten; die herinnering zal ons een spoorslag zijn om hunner waardig te leven en te dienen. Met u zijn we overtuigd dat het ons gemakkelijk zal vallen dit zegeteeken van Leidens roem te be schouwen, wij stellen ten volle vertrouwen in de liefde van Leidens ingezetenen en ten bewijze daar van hebben wij de plaats zoodanig aangewezen, dat elkeen het vrij en onbelemmerd kan naderen. Ruim drie eeuwen zijn verloopen sedert de heug lijke tijding „Leiden is ontzet" door Nederland en Europa klonk; maar nog steeds blijft de 3de October voor Leidens burgerij een dag van dankbaarheid eene feestelijke herinnering gewijd. Waar de inge zetenen op zoo treffende wijze de geschiedenis der plaats hunner inwoning in eere houden, kan hier veilig de zorg voor het gedenkteeken dier geschie denis worden toevertrouwd. Op hen rekenen wij dan ook in de eerste plaats. Grooten dank zijn wij verschuldigd aan u, hoog- geachten voorzitter en leden der commissie, voor den onverdroten ijver en de volharding waarmede gij dit werk hebt tot stand gebracht. Dank aan u allen die door hunne milde gaven - dank vooral aan de velen die door het offeren van hun penningske, de voltooiing van het monument mogelijk hebben gemaakt. Dank aan de kunstenaars die op zoo schoone en treffende wijze het denkbeeld hebben verwezenlijkt, dank aan de leden dor Regeering van land en ge west, die door hunne tegenwoordigheid aan het feest luister bijzetten, dank eindelijk aan allen, aan wier krachtige medewerking wij het welslagen er van verschuldigd zijn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1884 | | pagina 2