LEIDSCH
DAGBLAD.
N°. 7282.
Maandag 12 November.
A0. 1883.
Eerste Blad.
PRIJS DEZER COUR AST:
▼oor Leiden per 3 maanden1.10.
Franc per post1.40.
Afzonderlijke Hommers.0 0.05.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIES:
Van 10 regels 1.05. Iedere regel meer 0.174.
Groolere letters naar plaatsruimte. Voor het incaisee-
ren builen de stad wordt 0.10 berekend.
Dit nomnier bestaat uit DRIE BliABEN'.
Yerkeerde zuinigheid.
De internationale koloniale on uitvoerhandel-ten
toonstelling behoort alweder tot de geschiedenis.
Niemand zal dat betreuren. Man kann auch des
Gaten za viel baben, en daarom zou het jammer
zijn geweest, indien de expositie van wel wat al te
langen naam er ook eene van al te langen duur
ware geworden. Aan teekenen, die op de wensche-
lijkheid der sluiting wezen, ontbrak het dan ook
niet: het sterk verminderend aantal bezoekers, de
aandraag der exposanten om tot de „cloture" over
te gaan, het ongunstige najaarsweer, de aftocht van
inlanders uit "West en Oo9t, en zooveel meer, dat
zich nog veel sterker zou hebben doen gevoeleD,
had niet nog in het laatst der dagen het bezoek
van het Belgisch koninklijk echtpaar en van den
kroonprins van Portugal er groot olijke toe bijge
dragen om den reads merkelijk tanen don luister
der tentoonstelling weer ietwat te verhoogen.
Al behoort echter de ontegenzeglijk groctsche
onderneming nog ternauwernood tot het verledene,
zij gaf reeds aanleiding tot tal van dikwijls aeer
oiteenloopende oordeelvellingen, ofschoon allen hot
hierover ongetwijfeld wel eens zullen zijn, dat de
uitslag wat het aantal bezoekers zoowel uit het
binnen- als uit het buitenland betreft, inderdaad
schitterend mag heeten en zells de stoutste ver
wachtingen nog verre heeft overtroffen. Zoo heel
stout trouwens waren die verwachtingen aanvan
kelijk in geenen deele; men denke slechts aan do
eerste dagen na de opening, toen het terrein nog
voor een groot deel woest was en ledig, toen de
restaurants van verschillende nationaliteit elkaar
de enkelo bezoekers schier schenen te betwisten -
en men zal toestemmen dat do einduitslag alle
reden tot tevredenheid geeft.
Een andere vraag is het, of wij, Nederlanders,
ook in andere opzichten met onverdeelde voldoe
ning op den vreedzamen internationalen wedstrijd
mogen terugzien, en er valt zeker veel te zeggen
voor de meening van heD, die dog steeds van oor
deel zijn dat men beter had gedaan zich te blijven
bepalen tot het aanvankelijke plan, bestaande in
het houden eener louter koloniale internationale
tentoonstelling, zonder uitvoerhandel- of zelfs zonder
kunst-aanhangsel. Men had dan een juweel van
het zuiverste water, een schoon afgerond geheel -
want dat was de koloniale afdeeling - te zien ge-
gegeven, juist berekend voor de krachten van een
kleine natie, waar deze zich op internationaal terrein
wil bewegen, terwijl er bij den omvang, dien de
expositie later heeft aangenomen, van volledigheid
of afronding geen sprake meer kon zijn.
En aan die vraag paart zich eene tweede: Had-
tien wij, Nederlanders, na den laatsten internatio
nalen wedstrijd te Parijs, waar wij nog in zoo monig
opzicht te kort schoten, zulke reuzenschreden ge
daan op het gebied van nijverheid en kunst, dat
wij het recht hadden andere natiën op te roepen
om zich daar met ons te meten?
Op die vraag werd door een bevoegd beoordeelaor,
den heer A. C. Kru&eman, in zijn toespraak bii de
opening van de nieuwe teebenschool voor kunstnij
verheid te Haarlem^ op 19 Sept. jl., het volgende
antwoord gegeven: „Te midden van al dien ver-
bazenden handenarbeid, die kuDstwerkeD, die schit
tering van vaardigheid en talent, dat streven naar
het hoogste en schoonste, dat willen en worstelen,
rijst weder do vraagkmmen w ij tevreden zijn
onder waarlijk véél goeds, met het niettemin niet
te ontkennen ietwat burgerkoopmansachtige van
®igen bodem Neen, zeker neen, als wij ons meten
tUeen in dat groote gebouw, waar de natiën staan
op rijen en de menigte zich verdringt, om, met
uatuurlyk voorliefde, te zoeken naar het wapenschild
van eigon vaderland."
Maar tevens wijst de schrijver - genoemde toe
spraak is sinds onder den titel „Nijverheidsoploi-
ding" in druk verschenen - op de van zooveel
roemrjjks getuigende retrospectieve tentoonstelling
van oud-Holland, om tot navolging van het voor
geslacht op te wekken, toen „het ganscho volk
zelf als tot kunstenaar was geboren." Tot berei
king van dat doel hoopt de schrijver, dat in tal
van steden verzamelingen worden aangelegd, nog
kloiner misschien dan die te Haarlom, maar van de
beste grondvormen en daardoor even doelmatig, en
dat er scholen worden gesticht in den geest als
die der Ned. Maatsch. van Nijverheid.
Intusschen, aan de oprichting van dergelijke in
stellingen, hoe gewen8cht ook, zijn voor menige
stad, ook in financieel opzicht, zoovele bezwaren
verbonden, dat zij in tal van gemeenten vooreerst
nog wel tot de vrome wenscben zullen blijven be-
hooren. Dat moge te betreuren zijn, het is althans
te verklaren; maar wat te zeggen van een stad,
waar dergelijke zelfs rijke verzamelingen aanwezig
zijn, zonder dat er voor het beoogde doel partij
van wordt getrokken?
En toch, dat is in odzo gemeente het geval. Of
welk gebrnik wordt er ten bate van het onderwijs
ia kunstnijverheid van de rijke collecties derLeid-
sche musea gemaakt? Na de lezing van meerge
melde brochure, waaruit een zoo innige overtuiging
spreekt, kon men het zich dan ook best begrijpen,
dat, nu er voorshands geen uitzicht kan worden
geopend op het stichten van leerstoelen voor de
kunstgeschiedenis aan de drie rijksuniversiteiten,
de raad van het Museum van Kunstnijverheid te
Haarlem, van de Nederlandsche Maatschappij tot
bevordering van Nijverheid, den minister van bin-
nenlandsche zaken, onder dankbetuiging voor de
verzekering zijner gunstige gezindheid, zijn leed
wezen heeft1 betuigd over het bosluit der Wet
gevende Macht en tevens tot den minister de vraag
heeft gericht, of niet langs anderen weg in de be
hoefte aan hooger onderwijs in de kunstgeschiedenis
zou kunnen worden voorzien door de benoeming
van een leoraar of lector, die van de rijke verza
melingen der Leidsche musea tot dat doel partij trok.
Het is waar, de minder gunstige toestand van
van 's lands financiën gebiedt de grootste spaar
zaamheid, maar zou het niet veeleer zuinigheid zijn,
indien bij gemis van een leeraar do bolangrijke bouw
stoffen voor het onderwijs in de kunstgeschiedenis,
welke in de Leidsche musea aanwezig zijn, steeds
ongebruikt moesten blijvon?
LEIDEN, ÏO November.
De Holland8che Maatschappij van fraaie Kun
sten en Wetenschappen zal eerstdaags weder hare
vergaderingen met dames aanvangen. Op 20 dezer
zal daarin optreden dr. Jan Ten Brink, van 's-Gra-
venhage; op 15 JaDuari 1884 wordt de spreekbeurt
vervuld door prof. J. A. AlberdiDgk Thijm en op
18 Maart van dat jaar door dr. J. J. L. Ten Kate,
beiden van Arasterdam. Omtrent de overige spreek
beurten is nog niets beslist, doch het voornemen
bestaat die op eene waardige wij ze te doen vervuilen.
Ia het begin van December zullen, naar wij
vernemen, op eene kunstreis door Nederland zich
ook alfiier doen liooren Fraulein Auguste Köttgen,
concertzangeres uit Dusseldorf, Fraulein Emma
Dührkoop, pianiste uit Hamburg, Joh. W. Wensink,
gewezen muziekdirecteur te Batavia, violist, en C. J.
Wensink, violoncellist en accompagnateur, allen
in het buitenland zeer gunstig bekend.
Naar wij vernemen, zullen de godsdienstige
volksvoordrachten van de Leidsche afdeeling van
hot Nederlandsche Protestanten-Bond, op a. s. Dins
dag 13 November weder een aanvang nemen in het
nieuwe kerklokaal van het Gereformeerde Weeshuis.
't Was, gelijk meermalen bij dergelijke onder
nemingen in onze stad, een niet zeer talrijk publiek,
dat gisteravond het concert van den heer Trier
in de Stadszaal bijwoonde. Wie evenwel van buiten
af den storm van bijvalsbetuigingen had kunnen
hooren, welke zich van tijd tot tijd in de zaal verhief,
had zich het getal bezoekers zeker veel grooter
voorgesteid. Zij, die er waren, genoten en gaven
dat op de meest ondubbelzinnige wijze te kennen.
De belde rijkbegaafde solisten van de Rotter-
damsche opera, Fraulein Betaque en Horr BehrenB,
vervulden het vocale gedeelte van het programma
en brachten als om strijd de hoorders in verrukking.
Zij gaven opnieuw het bewijs dat het waarachtig
echoone onvergankelijk is. Behrens zong in de eer
ste afdeeling Mozarts beroemde bas-aria uit de
„Zauberflote" en Fr. Betaque vertolkte „Agatha's
Gebet" uit Webers „Freischütz."
Overbekend zijn beide nummers en door ieder
muziekliefhebber herhaaldelijk gehoord, maar ze te
hooren zingen met zooveel talent en gloed als dit
gisteravond plaats had, is inderdaad geen alle-
daagsch genot. Er kwam geen einde aan do toe
juichingen. Fr. Betaque ontving een prachtigen
bouquet.
Na de pauze lieten zich beide artisten in een
tweetal schoone liederen hooren on oogstten daarmee
weder grooten bijval in. Zij van hun kant lieten
zich mede niet onbetuigd voor dien bijval. Behrens
zong na de beide nummers op het programma ver
meld, „Still was die Nacht" zoo meesterlijk, dat
men niet wist wat meer te roemen, het maohtig
orgaan, of de heerlijke voordracht van den zanger.
Fraulein Betaque herhaalde het laatste gedeelte
van „die Tage der Rosen."
't Instrumentale gedeelte van 't programma werd
door de heeren Fr. Pikaneser en D. Nnnes ver
vuld. Deed de eerste zioh vooral kennen als een
uitstekend accompagnateur, de tweede toonde in
zijne beide voordrachten een pianist-amateur van
meer dan gewoDe bekwaamheden te wezen. Het
geheele concert liet zeker op ieder, die het bijwoonde,
een schoonen indruk na.
Eene aanzienlijke schare had zich hedenmor
gen op de begraafplaats aan de Groenesteeg ver-
eenigd om eene laatste hulde te brengen aan de
nagedachtenis van den man, zoo onverwachts aan
die hem lief en dierbaar wareo, aan zijne vrienden
en ook aan zijn toekomstigen werkkring ontrukt. De
lijkwagen werd gevolgd door zeven rijtuigen, in
twee waarvan zich o. a. vertegenwoordigers van de
Indische Instelling te Delft bevonden.
Aan de groeve schetste de hoogleeraar dr. H. Kern
op welsprekende wijze wie en wat mr. S. C. J.
Van Musschenbroek geweest was. Men achtte hem
hoog en men had hom lief, om zijne deugden. Met
zeldzamen ijver en geestkracht had hij zich een
keur van gaven vergaard, niet alleen voor zich
zelvec, maar ook om ze aan anderen mede te deelen,
tot nut der maatschapij, tot roem van het vaderland.
Zijne levenstaak werd echter weldra afgebroken.
Als vertegenwoordiger van het Koninklijk Indisch
Instituut te 's-Hage bracht spr. hem hulde. Zijne
kloeke gestalte zal men niet meer zien en zijne
liefderijke omgang zal men nu ontberen, maar de
horinnering aan hem zal blijven voortleven.
Tot de treurende kinderen eenige woorden van
troost gericht hebbende, sprak hij den wensch uit
dat voor hunue goede moeder hun vader in hen
moge herleven!
De heer Wüste, president der Koloniale Vereeniging
te Amsterdam, was de tolk van dozen jeugdigen
kring, dien spr. nu juist twaalf dagen geleden mocht
gelukwenschen met de keuze van den thans zoo
diep betreurde tot directeur van het op te riohten