Rechtsgeding
betreffende de zaak van
JAARTJE CORRELIA STRUIK.
Zitting van Zaterdag.)
De Juweelendiefstal.
Om één uur werd de zitting hervat. Allereerst
kwam in verhoor de heer Cornelis Gerardus Bosch,
de 21-jarige zoon van den vorige. Hij bevestigt,
wat de kennismaking met Jaantje betreft, volkomen
de getuigenis van zijn vader. Hij voegt er bij dat
Jaantje gezegd heeft: „Ik heb zoo genoeg van de
goudsmeden dat als je me een cent krediet verleent,
ik liever heb dat je je boenen breekt." Bij de
groote bestelling was een zwaar beding; zij moest
alles kunnen dragen en als het niet naar genoegen
was, weer terug kunnen geven. Bovendien moest
alles door deskundigen getaxeerd kunnen worden,
anders wilde zij ze niet hebben. De eenige aan
merking die bij 't vertoonen der bestelling gemaakt
werd was dat de collier te kort was en getuige
was toen met Hoetink naar Dusseldorp gegaan om
het met het model te vergelijken.
Op de vraag de3 voorzitters of hij Jaantje de voor
werpen bad laten dragen, antwoordde hij bevesti
gend, nl. één dag in Haarlem in tegenwoordigheid van
juffrouw Brabant en Bruinier en hem-zelf. Later
heeft zij ze niet meer gedragen. Zijn vader had
hem uitdrukkelijk gezegd, dat hij ze niet in hare
handen mocht laten en hij hield zich daaraan.
Daarna ving het interessante gedeelte der historie,
zijne omzwervingen met Jaantje, als bewaker dei
diamanten aan.
Bij het verhaal over het gebeurde te Rotterdam
zegt Bosch op Jaantjes verjaardag met het pakje
aan haar bed ontvangen te zijn. Zij vroeg ten be
wijze van zijn vertrouwen in haar het een kwartier
op bed te mogen hebben en gaf het na drie minuten
terug en zond hem daarop naar de voorkamer.
Zij zou boven het geld gaan halen. Bosch moest
het pakje in een vaas loggeD. Na eenigen tijd bleek
het dat het pakje verdwenen was. Zij weigerde het
terug te geven, zeggende: Je kunt je geld krijgen.-
Hoetink drong op teruggave van het pakje aan,
zeggende: Geef het terug. Nu zie ik dat je een
bedriegster bon. "Wat je doet is diefstal en niet
gelijk als de zaak-Van der Gant. Jaantje weigerde;
al moest ze dertig jaren zitten, het was haar goed.
Hoetink beweerde al haar aanstellen voor comedie
en zij voegde Hoetiük toe: „Ga maar heen." Hoe
tink antwoorddo: „Je weet dat ik niet van je af
kan, anders ging ik." Hij sloeg haar, raasde en
tierde en doorzocht alles; zij 6arde hem: „zoek
maar, je vindt niets." Bosch Jr. ontnam aan de
baker Jaantjes kind om haar te dwingen het pakje
terug te geven. Niets hielp. Hoetink liep als razend
rond, sloeg zich togen het hoofd, uitroepende„Mijn
naam is geschonden!"
Jaantje verzekerde niemand ongelukkig te willen
maken; als getuige maar wachtte, zou hij het geld
krijgen. Jaantje dreigde hem met het scheermes
don hals af te snijden. Hoetink ontrukte haar het
mes, in één woord het was een vreeselijke scène.
Getuige herhaalt ten slotte nogmaals dat al zijn
opgaven volledige en waarachtige waarheid is.
Jaantje oppert de vraag of getuige na zijn ver
trek uit Rotterdam wel te Amsterdam is geweest.
Getuige zegt dat hij er moet geweest zijn om de
cadeaux voor Hoetink te halen.
Van de schcermeshistorie zegt Jaantje niets te
weten. Het pakje was volgens haar niet verzegeld.
Ze heeft het gehadwaar het gebleven is, weet ze
niet; ze hield nooit kostbaarheden in haar bezit.
Op de vraag aan wien het dan gegeven is, ant
woordde Jaantje: dat weet ik niet precies. Ik had
het gekocht en zou het betalen. Op de vraag,
waarom er dan niet betaald is, zegt Jaantje: omdat
er zooveol hurrie over gemaakt is. Als men mij
krediet wil geven moet men het zelf weten.
Hierop ontstond een heftige woordenwisseling tus-
schen Jaantje en den president, die haar fijnge-
spoDnen machinatiën voor de voeten wierp.
Hierna volgde do voorlezing van verschillende
briefkaarten van Hoetink aan Gerrit om in het
belang van zijn zuster de zaak van den diefstal
uit den weg te maken. Gerrit wist weer nergens
van. Hoetink erkende de briefkaarten.
Men ziet 'tde procedure wordt meer en meer
belangwekkend. Het talrijk en dagelijks aangroeiend
publiek in de gerechtszaal luistert met gespannen
aandacht toe en vooral als Jaantjo haar „meheer
den presendent" laat hooren, verneemt men altoos
een oogenblik het geschuifel dat steeds aan adem-
looze stilte voorafgaat. Nu praatte Jaantje niet bij
zonder veel; soms was ze echter op het punt van
een „geanimeerd debat" te beginnen. Doch de kalme
stem van den voorzitter wist haar nog tijdig tot
inkeer te brengeu.
Wie nog modelijden voor de millioenen-juffrouw
koesterde, zal thans na hare verklaring over haar
kind wel anders zijn gaan denken. Op de vraag
van den president of het niet waar was dat de
joDge Bosch met haar kind was weggeloopen, ant
woordde de Jonge moeder" dat ze „daar zoozeer
geen acht op had geslagen." Er was een min, die
het wicht maar bewaken!
Zitting van heden Maandag.)
Waar men in den regel de belangstelling in
eenige zaak met den dag ziet verflauwen, groeit
zij in deze zaak onophoudelijk aan. Jaantje zorgt
dan ook, evenals een handig feuilletonschrijver, dat
het telkens aan het einde der zitting den schijn
krijgt, alsof juist de volgende zitting het interes
santste brengen zal. Zoo eindigde de zitting van
Zaterdag met de toezegging dat Jaantje zich heden
nader zal uitlaten over de schulden die zij erkent
en niet erkent, en heden was de toevloed van be
langstellenden dan ook nog weer grooter dan Za
terdag. Reeds vóór balftien werden de deuren voor
't publiek geopend. Het hof komt te 9.35 binnen,
waarna do beklaagden worden binnengeleid.
Jaantje begint met de vervulling harer toezeg
ging. Yan Vliet moet nog van haar hebben f 21,000,
Wildeboer 19,000, wed. Yan der Pol f 200, de
stalhouder f 700 en juffr. Van Zutphen ongeveer
f 1300.
Voorz.Ge hebt gesproken over 70- a 80,000
gulden aan Woudhuyzen, waarvoor eenige voor
werpen verpand zijn.
Jaantje vindt het minder noodig hier de laatste
gelden te deponeeren. Op het oogenblik zou zij
overigens in 't geheel 70- a 80,000 gulden schuldig
zijn. Voor 't overige is uit beklaagdes redeneering
niet recht wijs te worden. Zij spreekt van hare
vroegere inkomsten, als ongeveer f 5000 uit de na
latenschap harer ouders, f 2300 als opbrengst eener
verkooping van bouwgrond, f 1800 dat zij gehad
heeft van James Rose enz. De gelden behalve
die van Woudhuyzen wil zij aan de rechtbank
ter hand stellen. Jaantjo wenscht dat de rechtbank
zal onderzoeken „of zij ook maar één dingetje jokt."
Voorz. tot den heer Bosch Sr.Er ontbreken nog
een borststuk, een armband en eenige gouden rin
gen. Welke waarde is dat ongeveer?
G.Ongeveer f 5000.
De heer Bosch Jr. komt voor.
V.: Toen u op Vrijdag 21 Juli kwam, volgde
uwe moeder u met al de juweelen den volgenden
dag. En daarmede kwaamt gij bij Jaantje. Hebt
gij toen gezegd hoeveel de prijs was?
G.Niet dadelijk. Ongeveer een dag of vijf later,
toen Doemde ik de f 115,575.
V.: Vau Zutphen kwam thuis toen gij na 't
verdwijnen der juweelen zijn huis verliet?
G.Ja, mijnheer, maar ik heb hem niet zien
heengaan.
Jaantjo ontkent nogmaals, ongevraagd, dat zij
gelast zou hebben de juweelen in een vaas te
leggen.
Voorz. tot Van Zutphen: Hoe laat hebt gij het
pakjo van Jaantje gekregen?
Van Zutphen: Omstreeks den middag.
Voorz.: Hebt gij Bosch toen gezien?
Van Zutphen: Ja mijnheer, met het kind.
Voorz.: En het pakje?
Van Zutphen: Dat heb ik aan Christen gegeven.
De 53ste getuige, Elisabeth J. M. Bosch, dochter
van den bestolene, komt nu voor.
Voorz.: Hebt ge reeds in Amsterdam kennisge
maakt met Jaantje Struik? G.Eens zag ik
haar in den winkel bij vader, waar zij eenige voor
werpen kocht. V.Kwam zij alleen G.Ik
meen ja.
Getuige deelt vervolgens, al antwoordende, mede
dat zij bij Jaantje to Rotterdam heeft gelogeerd en
bevestigt in hoofdzaak do getuigenis van haar broe
der en van haar vader. Zij heeft gezien dat haar
broer telkens het pakje weer meenam en Jaantje
hooren zeggen dat zij boos was omdat het pakjo
verzegeld was, „daar haar goede naam daardoor be
nadeeld werd."
Het verhaal van den diefstal geeft zij ongeveer
als volgt:
Voorz.: Hoe laat stond u dien morgen op?
G.Omstreeks 9 uren. V.In welke kamer
sliept ge? G.: Boven, niet in de kamer van
Jaantje. (De plattegrond wordt aan getuige getoond
en de gemeenschap tusschen slaap- en voorkamer
aangewezen). V.: Hoe laat kwam u naar bene
den G.Omstreeks 10 ureD, in de voorkamer.
V.Waar was Jaantje? G.Die lag te bed.
V.Hoe laat kwam uw broer? G.: Elf uren
's morgens. V.: Zijt ge vóór dien tijd in de slaap
kamer geweest? G.: Neen mijnheer, later; Jaantje
zei dat ze ziek was, maar van ziekte was niets te
merken. V.: Lag ze gekleed te bed? G.
In négligé. V.: Zijn er toen in de voorkamer
verschillende voorwerpen gelegd door uw broer
G.Ik zag op de kanapó wel een paar pakjes lig
gen. V.: Was een van die pakjes niet hetzelfde
als dat van den vorigen dag met die zegels?
G.Neen, mijnheer, ik geloof dat het de kelk en
het naaigarnituur was. V.Hebt ge toen ook
gezien of uw broer in 't bezit was van 't gezegelde
pakje van den vorigen dag? G.Neen mijn
heer. V.Is hij toen in de slaapkamer gegaan
G.Ja mijnheer. En hij kwam in gedrukte stemming
terug; toen zei hij: „ik mag mijn pakje niet meer
hebben, de boel is weg". V.Toen was mijnheer
De Bruin in de voorkamer? G.Ja, mijn broer
verzocht hem dat hij zou probeeren het pakje van
Jaantje te krijgen. De Bruin ging naar Jaantje,
maar zij zei: „ik geef het pakje niet terug, de zegels
heb ik verbroken." V.: Hebt u toen niet in de
achterkamer een vreeselijk misbaar gehoord?
G.Ja, wij gingen allen naar den achtertuin;
Jaantje was nog in négligé. Wij smeekten om het
pakje, maar zij riep: „denk je dat ik je ongelukkig
zal maken Hoetink sloeg haar bij die gelegenheid
en had de hevigste ruzie met haar. V.: Heeft
uw broer Cornelis het kind meegenomen? G.
Ja, om Jaantjo te dwingen het pakje af te geven.
Jaantje riep: „maak maar niet zoo'n misbaar, breng
mijn kind terug en ik geef je het pakje." V.:
Hebt u toen ook „moord" hooren roepen? G.:
Ja mijnheer, wie 't riep weet ik niet. V.: En
ook iets van een scheermes vernomen? G.Ja.
Dat greep Jaantje, maar Hoetink ontrukte het aan
hare handen. V.: Heeft Hoetink nog geen ver
toornde uitdrukkingen tegen haar gebezigd?
G.Ja mijuheer, hij maakte haar uit voor een be
driegster, een oplichtster en nog meer. V.: Is
zij toen met uw broer naar Apeldoorn gegaan?
G.Ja mijnheer, zij zei: „nu gaan wij geld halen,
ik heb geld." V.: En moesten zij geld halen
bij haar broer Gerrit? G.Ja mijnheer.
(Jaantje staat den geheelen morgen en staart de
getuige aan).
Getuige zegt dat Hoetink aan hare familie raadde
de politie met de zaak in kennis te stellen. - V.
Hebt ge Van Zutphen ook gezien op de Leuven
haven op den dag van den diefstal? - G.Ja
mijnheer, maar ik zag hem alleen in huis komen;
vertrekken zag ik hem niet. - V.: En hebt ge
zekeren Christen gezien? - G.: Ja mijnheer, een
18- a 20 jarigen jongen, die een tafeltje cadeau gaf
aan Jaantje. - V.Weet u er niets van dat uw
broer 1000 van Jaantje ontving? - G.: Neen
mijnheer, daar weet ik niets van. - V.: En is uw
broer niet op reis gegaan? - G.Ja mijnheer, naar
Duitschland, maar in het laatst van Augustus kwam
hij van zijn reisje in Amsterdam terug.
Jaantje: Ik wenschte wel te weten hoe laat Bosch
op 24 Juni (Zondag) na de verdwijning aer juweelen
vertrok. - Get.Ongeveer tien uren of halfelf. -
Jaantje: Getuige kan daar niet over spreken, daar
zij toen Diet bij mij was. - Get. houdt vol. - Jaantje
zegt nogmaals dat zij het pakket niet ontvangen
heeft. Van zegels verbreken heeft zij niets gezegd.
De getuige A. M. Staring, huisvrouw van den
heer Bosch, komt te 10.50 binnen. Ook zij deelt
mede dat zij het eerst in Amsterdam kennis maakte
met Jaantje, die bij haar in den winkel kwam;
overigens onderhandelde haar zoon met haar. Een
collier, een armband en eenige voorwerpen, ter tafel
liggende, herkent zij. Getuige vertelt verder hare
reisjes naar Rotterdam en de voorwaarde waarop
haar zoon de juweelen door Jaantje mocht laten
dragen, welke verklaringen volkomen overeenstem
men met die van haar man en haar zoon. Toen
haar zoon zoolang in Rotterdam bleef bij Jaantje,
ging zij op verzoek van haar er zelf heen om al
de voorwerpen te halen. Volgens get. zou Gerrit
zelf uit Apeldoorn komen met geld, maar toen zij
van Jaantje vertrok, gaf zij aan haar zoon, die
achterbleef, den last alleen de juweelen dan af te-
geven wanneer hij geld zag. Get. kreeg daarop
een telegram: „alles in orde", en ging nogmaals
naar Rotterdam, waar zij bij Jaantje haar intrek nam.
Ook deze getuige zegt dat de 1000 door Jaantje
gegeven werden als vergoeding voor haar zoon,
die zoolang uit den winkel gehouden was. Wat er
in het verzegelde pakket lag, weet getuige niet;
hare beschrijvingen van inpakking en verzegeling
stroken volkomen met de verklaring der drie vorige
getuigen. Haar zoon hield het pakje met 5 roode
lakken steeds bij zich, op reis en bij Jaantje. Na
Zondag heeft got. het pakje niet meer gezien.
Het pakje mocht niet afgegeven worden zonder
dadelijke betaling. Hoetink spoorde ook deze getuige
aan, de politie met den diefstal in kennis te stellen.
Toen getuige in Utrecht kwam en zich met een
commissaris of inspecteur van politie naar Jaantje
begaf, die daar met den jongen heer Bosch vertoefde,
werd de politiedienaar door Jaantje brutaal toege
sproken. Jaaitje noemde elk oogenblik een anderen
tijd, waarop het pakket zou teruggegeven worden.
Jaantje sprak niet van zegels, maar slechts van
„het pakket met de juweelen." In Den Bosch zeide
Jaantje aan getuige dat haar zoon f 25,000 van
Jaantje bij zich had.
Jaantje: Getuige kan niet verzekeren dat de
jongeheer Bosch alle voorwerpen 'savonds meenam.
Overigens spreekt Jaantje over dingen die niets
met de zaak te maken hebben.
Voorz. tot get.: Herinnert ge u ook dat Jaantje
ook in Amsterdam f 1000 gegeven heeft ?-G.Ja
mijnheer, dat was een geschenk, ten deele bestemd
voor onze werklieden. Mijn man gaf op dat cadeau
van f 1000 een ring van f 65 aan Hoetink, die
Jaantje zelf later droog. - V.: En die tweede
f 1000? - G.: Dat was schadevergoeding.
Jaantje ontkent natuurlijk weer.
Hoetink wil er nu toch ook een woordje tus
schen zeggen al wordt hij niet van den diefstal
beschuldigd. Hij wil den schijn niet hebben dat
hij comediewerk speelde. De jongeheer Bosch scheen
er toch niet zoo erg in te zitten, daar hij wel
eens flesschen wijn gaf.
Plotseling volgt er nu tusschen de getuigenissen
door een „scène." Jaantjo wil op een gezegde van
den ouden heer Bosch ongevraagd antwoorden; de