Yoor vijf in de bus gevonden vragen werden de heeren: G. Looman voor No. 1, W. A. Van Lith en W. P. J. Verhaar voor No. 2, J. Planjer en Ada. Verhoog voor No. 3, J. W. Schaap en J. J. Kersbergen voor No. 4 en P. J. Groen voor No. 5 uitgenoodigd daaromtrent schriftelijk antwoord te geven. Door den gemeenteraad van Zoeterwoude is benoemd tot onderwijzeres in de vrouwelijke hand werken aan de school in de Heerenstraat, nabij Leiden, mejuffrouw J. W. Menkhorst, wonende te Zoeterwoude. Tot tweeden klerk ter secretarie te Haarlem mermeer, in de plaats van J. E. L. Heidoorn, is benoemd de derde klerk A. A. Bolkestein. Men schrijft aan het Rott. Nbl. uit het Loo Behalve eenige lakeien, de wacht voor 't Paleis en enkele ordonnance-onderofncieren, die in hooge deftigheid heen en weer loopen, bemerkt men hier, als de hemel betrokken is en de regen neerplast, niets van 't verblijf des Konings. Maar nauwelijks schijnt het winterzonnetje aan de lucht om te too- veren met zijne stralen op 't groenbruin loof der dennen, beuken en sparren of alles krijgt leven; de deuren van 't Paleis worden opengeworpen en de Koningin treedt naar buiten om haar zuster aan den wolkenloozen hemel te begroeten en zich door deze te'laten liefkoozen. De narreslee wordt voorgebracht en voort gaat het over de ongerepte sneeuw in park en bosch. Die sneeuw is der Koningin tot tijdverdrijf en wintervermaak, doch zou der arbeidende klasse de voorbode van gebrek zijn, wanneer de Koning niet als een gced landheer den arbeid, die dezen zomer wachten kon, tot den winter had bewaard, en thans een tachtigtal arbeiders aan het werk hielp in de Wiesselsche heide, waar om een stuk heide, dat met dennen beplant zal worden, eenige duizenden gaten van drie meter diepte gegraven moeten wor den, ten einde de herten te beletten het jonge hout te vernielen. Het volk vordient een goed daggeld en wordt dagelijks voorzien van soep en commies brood. Dit laatste op voorstel van de Koningiü, die als een moeder voor de armen zorgt. 'tWas bij 't bezoeken van dat werk, dat de Koning het ongeluk had in een molshoop te trappen en te struikelen, waarbij Z. M. zijne knie bezeerde. Dat kostte eenige dagen huisarrest, waarin de Koningin bereidwillig en met liefde deelde. Van 't prinsesje krijgen we bij dit koude weder niet veel te zien; 'tkind groeit echter voorspoedig en geniet eene uitstekende gezondheid. De Haagsche correspondent van de Zutf. Crt. doelt thans mede, wat het Dagblad reeds berichtte, dat er een spanning bestaat tusschen den commis saris des Konings van Zuid-Holland en de Gede puteerden. Deze laatsten, met den griffier, hebben aan den minister van binnenlandsehe zaken te kennen gegeven dat zij eenstemmig van meening wareü, onder leiding van mr. Fock niet meer met vrucht in het belaDg der provincie werkzaam te kunnen zijn en daarom in de eerstvolgende vergadering van de Prov. Staten hun ontslag zouden nemen. Hunne voornaamste grief tegen den commissaris was, dat deze het gezag van Gedeputeerden onder mijnde door de gemeentebesturen tegen de besluiten der Staten op te zetten. Door tusschenkomst van den minister is het ver schil voor het oogenblik geschikt. De minister van binnenlandsehe zaken heeft de benoeming van dr. R. A. Mees, hoogleeraar aan de universiteit te Groningen, tot lid der commissie die dit jaar belast is met het esamineeren van hen die eene akte van bekwaamheid voor het middelbaar ouderwijs wenschen te verkrijgen in de wis- en natuurkundige wetenschappen en de gymnastiek, en de akte voor lager onderwijs, bedoeld bij Kon. besluit van 3 Augustus 1879 (St. no. 148), in de gymnastiek en de landbouwkunde ingetrokken, en tot lid dier commissie benoemd dr. J. D. Van der Waals, hoogleeraar aan de gemeentelijke universiteit te Amsterdam. J. E. G OU ©SMIT. In de jongste gewone vergadering der Letter kundige Afdeeling van de Academie van Weten schappen, werd de meeste beschikbare tijd ingeno men door den heer A. A. De Pinto, die een levens bericht voordroeg van het overleden lid der Acade mie mr. J. E. Goudsmit. Spreker had met Goud- smit. het eerst kennis gemaakt in September 1847, d. w. z. in dat tijdperk van Goudsmits leven, 1S421859, dat hij zich als privaat-docent aan de Leidsche Universiteit verbonden had. Spreker schet ste den opwekkenden invloed, dien Goudsmit op de studenten uitoefende; hij, die bij ondervinding wist dat noeste vlijt alle zwarigheden te boven komt en bij zijne leering zijn voorbeeld voegde. Eene volledige biographie werd reeds geleverd door mr. J. A. Levy. Spreker zou zich dus bepalen tot het in het licht stellen van enkele kenmerkende trekken. Joël Emanuel Goudsmit was 13 Juni 1813 te Leiden geboren en werd als student ingeschreven 14 Sep tember 1829, oorspronkelijk als literator, om ver volgens naar den wensch zijner zeer rechtzinnige ouders tot de Joodsche theologie over te gaan. Het doctoraal examen in de letteren werd door hem af gelegd, maar den doctorsbul, honoris causa, ver wierf hij eerst op den feestdag van 8 Februari 1875. Zijne promotie in de rechten volgde door bijzondere omstandigheden eerst 12 Mei 1842. Sedert was hij als advocaat voor de Leidsche rechtbank veelvuldig werkzaam, ook wel in straf zaken, doch hoofdzaak was de civiele praktijk. Spr. bracht daarbij in herinnering zijne pleidooien in de destijds zooveel gerucht makende Huiszittenhuis- quaestie. Eigenaardig kwam zijn talent ook aan het licht bij zijne consultatieve praktijk. Onvermoeid als Goudsmit was, wijdde hij zich bovendien met uitnemenden uitslag aan het onderwijs. Zijne leer lingen waren van verschillend gehalte; natuurlijk waren er onder, die slechts om het dreigend examen dachten, maar daarnaast telde hij er ook menigeen, wien het om de wetenschap te doen was, met name het Romeinsch en hedendaag3ch privaatrecht. Eigen lijk „repetitor" is hij nooit geweest; daarvoor boe zemde hem zijn vak te veel ware geestdrift in, zooals hij daarvan getuigenis aflegde in zijne toe spraak tot do studenten in 1864. Na het emeritaat van Van Assen werd aan Goudsmït het hoogleeraarsambt in het Romeinsch recht opgedragen; zijne inaugureele oratie werd uitgesproken 25 Maart 1S59. Hij sprak over de vormende kracht van het Romeinsche recht, en zijn woord is bekend gebleven, dat de beoefening van dat recht ook voor onzen tijd behoefte is: „non quia Romanum, sed quia jus est." Wat Goudsmit als academisch docent geweest is, toonde spreker aan met de aanschouwelijke schets, die prof. Van der Vlugt hem had afgestaan. Als schrijver kan Goudsmit gekend worden uit zijne talrijke opstellen in „Themis", maar, behalve andore werken van meer of minder omvang, vooral door de twee deelen van zijn Pandecten-systeem. Nadat spreker aldus de verschillende phasen van dit werkzaam leven met liefde had geschilderd, viel het pijnlijk aan te hooren, hoe een verschrik kelijk lijden van drie jaren eindelijk dien krachtigen geest had gesloopt. Hij heeft gearbeid totdat hij tot arbeiden geheel buiten staat was. Opgeroepen werd hij 17 Maart 1882; hij was een man, waard om genoemd te worden naast het ideaal, dat hij zich aan het begin van zijne loopbaan had gesteld, naast Hugo Donellus. <Gr e e 2i cl 3^ ion vv s. Door de politie alhieris.procesver baal opgemaakt tegen G. J. B., die eergisteravond in beschonken toestand te huis komende, mot eene vrouw ruzie maakte en bij die gelegenheid de bran dende petroleumlamp van de tafel tegen de bed gordijnen sloeg, met het gevolg dat deze in brand raakten. Daar hij zelf geene poging deed om den brand te blu3schen is dit geschied door buren die op het hulpgeschrei der kinderen toesnelden. De vorige week zijn te Rotterdam vier gevallen van pokken voorgekomente Woerden twee gevallen en te IJselmonde één geval. Uit St.-Petersburg wordt gemeld dat er eene gisting bestaat onder de studenten der hoogeschool aldaar en dat door studenten van de hooge8chool te Warschau manifestatiën tegen de overheid hebben plaats gehad. Door de jury te Kloczow, bij het Hon- gaarsche Brody, is dezer dagen een boer vrijge sproken, die bekend had, een Jood to hebben dood geslagen, wien hij geld schuldig was en die hem z. i. bij de inning van die schuld onrechtvaardig behandelde. Het openbaar ministerie heeft de ver nietiging van die uitspraak geëischt. Te Brussel is men in een der theaters bezig met de voorbereiding van „Madame le Diable." Onderwijl heeft een der weekbladen reeds de bijna onverklaarbare „vergissing" begaan een verslag over de voorstelling in het licht te geven. Hoe het zich bij de lezers zal verontschuldigen, is moeielijk to zeggen. Iu dit opzicht bestaat een precedent van „l'Observateur", een Belgisch blad, dat door ongehoorde onbeschaamdheid uit de ver legenheid trachtte te komen, toen het veel te vroeg den dood van wijlen Willem II, koning der Neder landen, had gemeld. Toen namelijk eenige weken later van andere zijde hot doodbericht kwam, las men in de „Observateur": Gelijk wij den 7dender vorige maand berichtten, is de Koning der Neder landen hedenmorgen te 's-Hage overleden. 't Was lichte maneschijn op de kade van Billy te Parijs, toen van een echtpaar, waar- tusschen een hevige woordenwisseling was ontstaan, de vrouw in het water sprong. De man, alle on- eenigheid vergetende, sprong haar na en slaagde er in haar behouden op het droge te brengen, doch gleed daarbij uit en viel in den stroom terug. De vrouw, dit ziende en in toewijding voor haar man niet willende onderdoen, begaf zich eveneens weer te water, vergetende dat zij niet kon zwemmen. Gelukkig naderden er op dat oogenblik twee nacht- wachts, die het reeds zinkende echtpaar op den kant hielpen. De echtelieden, die samen reeds meer dan honderd jaar tellen, moeten elkaar beloofd heb ben, elkander nooit meer zulke natte blijken van toewyding te zullen geven. Telegrammen. CAIRO, 21 November. Het bericht van de „Temps" betreffende het afstaan van de haven Massowah aan Abyssinië wordt officiëol voor onjuist verklaard. BERLIJN, 22 November. De Russische gezant te Londen, de heer Mohrenheim, gisteren hier aan gekomen, bracht nog denzelfden avond een bezoek bij den heer Von Giers, die hedenavond over Frank fort en Bazel naar Italië vertrekt. PARIJS, 22 November. In een brief van Soleillet aan Gaillard, afgevaardigde van Vaucluse, geschre ven uit Sagalo, wordt gemeld dat hij de Baai van Tajoura, welke hem door den sultan van Laita is afgestaan, in bezit heeft genomen. Soleillet heeft rondom de nieuwe bezetting een gemetselde omhei ning laten maken. LEIDEN, 22 November. De verwachting voor morgen istamelijk krach tige zuidwesten tot westenwind, regen. Ongetwijfeld was het voor het tamelijk groot aantal dames en de weinige heeren, die gisteravond waren opgekomen in het Nutsgebouw, eene genoeg lijke samenkomst. Het genot toch, dat de talentvolle spreekster, mej. Grothe uit Velp, haar gehoor verschafte, werd stellig nog verhoogd voor hen, die weten voor welk humaan doel zij hare voordrachten houdt. Immers de zusterlijke liefde, welke er haar toe aanspoort om voor het publiek hare gaven ten beste te geven, I de eenvoud en warmte van hare voordracht, haar weinig geëmancipeerd en toch zoo ferm optreden, dit alles geeft ons recht om mej. Grothe eene lieve verschijning to noemeD, welke wij hopen niet voor de laatste maal toegejuicht te hebben. Bijna overbodig is het nu nog in bijzonderheden te treden omtrent hetgeen mej. Grothe ons te hooren gaf. Een enkel woord echter er over voor dat ge deelte van het Leidsch publiek, hetwelk niet in de gelegenheid was haar dezen eersten keer te hooren. Hare novelle „Een muziekpartijtje", vóór de pauze uitgesproken, was zeker wel geschikt haar gehoor, vooral het damesgezelschap, te boeien. Juist en een voudig schetst zij in de verschillende personen, die zij laat deelnemen aan de muziek- en dans-l partij, de zeer uiteenloopende karakters, metwelkcl men in het maatschappelijk leven in aanraking korat.l Jammer dat de arme, te eenzijdige Mariannel het slachtoffer wordt harer lichtzinnigheid of lieverl van die harer dwaze moeder. In een der veelvuldige boekhandels onzer dagenl hopen we deze lieve novelle in het licht te zienl verschijnen, opdat ook zij die verstoken waren vat! het genot haar in persoon te hooren, er door dl lectuur kennis mee kunnen maken. De dichtstukken, welke mej. Grothe nadepauzl zoo gevoelvol uitsprak, bevatten ernst en komil schen zin. Beide werden goed door haar weergegeven! In „Miekens overdenking" meenden wij te bel speuren dat de spreekster wel eens kennis bal gemaakt met onzen voor de kunst te vroeg overj leden en verdienstelijken Cremer. Zeker deden al de voorgedragen gedichten in menig damesgemoel den wensch ontstaan: „Mochten eronder de Neder! landsche vrouwen nu of later meer gevonden woij den, die de gevoelens onzer Nederlandsche dichter! zoo goed weten te vertolken." Wij wenschen mej. Grothe toe, dat zij ook ij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1882 | | pagina 2