LEIDSCH DAGBLAD. N°. 6970. Zaterdag 4 November. A\ 1882. Avond-editie. PBIJS DEZER COURANT: foor Leiden per S maanden.f 1.10. Fr?oco per post1.40. Afzonderlijke Nommers.t 0.05. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PBIJS DEB ADTEETENTIENs Van 1—6 regels LOB. Iedere regel meer 0.17$. Grootere letters naar plaatsroimte. Voor het ineassee- reo buiten de stad wordt 0.10 berekend. LEIDEN, 3 November. Men verzoekt ons mede te deelen dat de heer Frits Hiedner, predikant te Madrid, morgenavond, Zaterda 4 November, om halfacht in de Zaal Noordoinde zal optreden, ten einde medodeelingen te doen aangaaido de evangelisatie in Spanje. De heer Hiedner, die aan hot hoofd staat der protes- tantsehe evangelisatie, is zelf sinds jaren in Spanje werkzaam; de mededeelingen dio hij omtrent dien arbeid op de algemeene vergaderingen der Gustaaf- Adolf-vereeniging te Leipzig en te Brielle heeft go- daan, hebben bijzondere belangstelling gewekt en zullen ongetwijfeld ook hier met genoegen gehoord worden Tot de evangeliebediening is door het prov. kerkbestuur van Noord-Brabant toegelaten de heer J. F. Ternooy Apul, eand. der Leidsche hoogesobool, te Ameierdam. Do voordracht voor de betrekking van hoofd iponbare school te Wassenaar bestaat uit de Ch. W. Valken en W. Van Bossen te 's-Hage W. Bettink to Utrecht. Onder goedkeuring van de ambachtsvrouw der feeineente Bonthuizen is aldaar beroepen de heer i De"" Boer, predikant te Ouderkerk aan dea IJ,el. Door mej. S. M. G. Hartman, op 16 October jl. te 's-IIage overleden, zijn o. a. de volgende legaten vermaakt: aan de Nederdnitsch Herv. Diaeon e aldaar 5000; aan de Nederdnitsch Herv. gemeente aldaar 3000; aan de scholen der Ne derdnitsch Hervormde gemeente aldaar 2000; aan het Nederlandsch Bijbelgenootschap ƒ300; aan de Bijl elvereeniging van 's-Gravenhage 500; aan het „Asyl Steenbeek" te Zetten 300; aan do Ver- 8.. "igirg ^aïalitha Kumi" 300; aan het Departe- mont L-Gravenhage der Protestantsohe Vereeniging Chris! elijk Hulpbetoon" 400; aan het Huis van Barmhartigheid te 's-Sravenhage 500; alles vrij van successierechten. 'Het hoofdbestuur van do Hollandsche Maat schappij van Landbouw, voldoende aan den last in de onlangs te Gouda gehondon algemeene verga dering gegeven, heeft zich per adres gewend tot den minister van binnenlandscho zaken, met aan drang verzoekende aan Z. M. den Koning voor te stellen do intrekking van het kon. besluit van 17 Ang. 1878 (Sthl. n°. 128), houdende vaststelling van nadere bepalingen tot beteugeling der longziekte onder het rnndvee, ten einde zoo mogelijk onmid dellijk na die intrekking, de wet van 20 Juli 1870 (Stbl. n°. 131) ook in het spoelingdistrict toe te passen en afmaking van longziek en van die ziekte verdacht vee te bevelen, ten einde aan de Engelsche regeering het laatste voorwendsel te ontnemen om de opheffing van het verbod tot vrijen invoer van levend vee in Engeland te weigeren. Te Zuidlaren is op zijn buiten „Laarwond" overleden mr. L. graaf Van Heiden Keinostein, sedert 1867 Commissaris des Konings in Groningen, president-curator der universiteit te Groningen. Het Hbl. verneemt dat al de beschikbare ruimte der Nederlandsche afdeeling op de interna tionale tentoonstelling van 1883, ongeveer is inge nomen en dat er op dit oogenblik zeshonderd expo santen zijn ingeschreven. Bij nieuwe aanvragen stelt men zich voor het gebouw der Nod. afdeeling nit te broiden. Dit is een goed en schoon teeken. To hopen is het, zegt het blad verder, dat men op dien weg zal blijven voortgaan en dat er nog vele uit breidingen noodig zullen zijn. Dezer dogen overleed op zijn buiten te Heem stede in den ouderdom van ruim 75 jaron mr. Johannes Commelin Jr., ond-notaris en algemeen bekeud en hooggeacht burger van Amsterdam. Of. schoon als plantenliefhebber weinig bekend, was hij toch een trouw en warm veroerder van Flora en beminde hij bij voorkeur de Kaapsche en Nieuw- Hollandscho gewassenin de laatste jaren zijns levens voegde hij ook daarbij de orohideeën en warme- kasplanten. Zijne vorzameling van zoogenaamde harde of Kaapsche en Nienw-Hollandsehe gewassen is vol gens „Semper VirenB" na die van den heer H. D. Willink Van Collen, te Breukolen, de eenig over geblevene van eenigen naam hier te lande. Naar het Bott. Nbl. vorneemt, is de heer Th. Kley vast besloten in geen geval genoegen te nemen met een eenvoudige tegemoetkoming aan zijn persoonlijke grieven. Liever goen redres dan zoo iets. Hij heeft den handschoen opgenomen voor zich en de met hem verongelijkte Indische officieren en hij legt hem eerst neer, wanneer alle verongelijkten gelijk met hem in hunne verkorte rechten zijn hersteld. Op Woensdag 29 November a. b. zal aan het ministerie van waterstaat enz. worden aanbe steed: het maken van do aardebaan, de kunstwer ken, den bovenbonw, de overgangs- en eenige ver dere werken voor het gedeelte DordrechtMerwede van den spoorweg van Dordrecht naar Eist. (Bedrag der begrooting f 1,234,000). Omtrent de „Hollandsche Crodiet- en Depo- sitobank", die te Haarlem zal worden gevestigd, onder beheer dor heeron mr. W. C. Mees Gz. en Anne E. Eitsema, firma Moes en Bitsoma, verneemt men, dat het kapitaal zal bodragen 300,000, waarvan 100,000 is geplaaist, ton volle gestort. De vennootschap gaat in op 6 dezer. Hot weekblad „Volkstribuun", dat onlangste Amsterdam opgericht werd, heeft roods opgehouden te bestaan. De Baad van Bestuur der „Ecole pratique dea Hautes Etudes" te Parijs vorleonde onlangs den titel van „élftve diplome do la section d'histoire et de philologie" aan onzen landgenoot dr. A. G. Van Hamel, die voor het verwerven van dezen 'titel eeno „thèso" had ingeleverd, bestaande nit eene critische uitgave van twee oud-Fransche gedichten nit het einde der twaalfde eeuw („Li romans de Carité" en „Li Miserere" van „Le ronclns doMoi- liens") met philologisch-letterkundige inleiding en glossarium. Het werk van den heer Van Hamel zal in de „Bibliothèque des Hantes Etudes" worden uitgegeven. {11. C.) In de gisteravond verschenen Memorie van Antwoord op het voorloopig verslag der Tweede Kamer over de Indische begrooting zegt de minis ter ten aanzien van Atjeh, dat niemand zal ont- kenneDj dat in de maanden, vorloopen sedert het tijdstip, waarop de mededeolïngon in het Koloniaal Verslag eindigen, de toostand in Atjeh ongunstiger is geworden dan vroeger, dat de partij van verzet hare uiterste krachten heeft ingespannen, dat de gebeurtenissen van 4 en 7 Augustus van ernstigen aard waren, ofschoon ook de vijand bij die gele genheid gevoelige verliezen leed, en dat krachtige maatregelen tot verbetering noodig waren. Uitvoe rig betoogt hij, dat dergelijke maatregelen niet al leen genoumn, maar ook met goed gevolg genomen zijn. Do minister vindt geen voldoende gronden om aan te nemen, dat het krachtiger optreden van de partij van verzet te wijten is aan den overgang van het militair tot hot civiel bestunr, en kan al lerminst toegeven, dat de kracht van het zwaard had moeten aangewend worden tegen de gevestigde bevolking. De minister wijst er op, dat na den 7den Au gustus niets is vernomen van eenig succes door de vijandelijke benden in Groot-Atjeh behaald. Hij deelt de sedert ingekomen, meerendeels reeds be kende berichten mede en voegt er bij dat bij het departement van koloniën sedert 20 September geen nadere telegraphische berichten betreffende Atjeh zijn ODtvangen, zoodat de onderstelling gegrond is, dat er tot dusver geen nieuwe voorvallen hebben plaats gehad, belangrijk genoog om voor over seining in aanmerking te komen. De eenige verandering van beteekenis, die door do invoering van het burgerlijk bestuur in het gou vernement Atjeh en onderhoorigheden in het ge bruik van het loge? in Groot-Atjeh gebracht is, be staat daariD, dat beperkende bepalingen zijn ge maakt ten aanzien van de patrouille-diensten. De militaire commandant, die zich met de beper king van de patrouille-dionsten niet had kannen voreenigen, kwam in Augustus 1881 op de zaak terng, toon naar zijn oordeel de stoutmoedigheid der kwaadwilligen zeer was toegenomen. Hij hield het er voor, dat de wederinvoering van de veelvul dige patrouilles, ook buiten de wogen die de ver sterkingen verbinden, aan de kwaadwilligen de vrij heid van handelen zou benemen en dus als proven- tieve maatregel was aan te bevelen. De gonv. bleef daartegen bezwaar maken. Zijns inziens moest er niet door machtvertoon, maar door meerdere aan raking gestreefd worden naar aansluiting en samen werking van de erkende hoofden en de gevestigde bevolking mot het bestunr. Als hoofdmaatregel werd door hem aangewezen te zorgen, dat de marandenrs geen gelegenheid meer hebben om belangrijken bnit te maken, daar de benden dan spoedig zonden ver- loopen. Eerst nadat in het begin van Augustus jl. de benden onder aanvoering van Nja Hassan in de XXII en XXXVI Mookims met meer kracht tegen ons gezag in verzet kwamen, is de gouverneur, op voorstel van den militairen commandant, er toe overgegaan, om als tjdeljkon maatregel tot ver drijving van de vijandelijke bonden nit de genoemde streken van Groot-Atjeh, aan den commandant, met betrekking tot de noodzakelijke militaire maat regelen, de meost mogelijke latitude te laten, ten einde de officieren der colonnes in de gelegen heid te stellen om met klem op te treden. Er werd slechts cóne restrictio gemaakt, nameljk deze, dat de maatregelen, die tegen de gevestigde bevolking noodig mochten bijken, aan do verantwoordel jkheid van do betrokken besturende ambtenaren werden overgelaten. Zoover hier to lande bekend is, is de zooeven genoemde tjdeljke maatregel nog niet in getrokken. Evenmin is het den minister gebleken dat minder goede instructies van het civiel bestnnr uitgegaan, meer in het bjzonder op het échec van 7 Augustus een nadeeligen invloed hebben geoefend. Hj moet daar echter bjvoegen, dat het toegezegde omstandige militaire rapport van het op dien dag voorgevallene, nog niet bj het departement van koloniën is ontvangen. De vervanging van den thans afgetreden militairen commandant was, volgens het eenstemmig gevoelen van den gouverneur-generaal en van den leger commandant, onvermjdeljk, omdat het bleek dat op de goede verstandhouding en de cordiale samen werking tusschen hem en don gouverneur niet meer te rekenen viel. Hot denkbeeld om onze vestiging in Groot-Atjeh meer te concentreeren, zou, naar de minister meent, thans moeilijk meer zijn te verwezenljken, wan neer nameljk daarmede eene verkleining van het door ons bezette terrein bedoeld wordt. De uitbrei ding van onze vestiging was het gevolg van de maatregelen, die in de laatste jaren, vóór de aan stelling van den civielen gouverneur, genomen wa ren. Nn wj eenmaal een gedeelte van Groot-Atjeh bezet hebben, zouden het prestige van het gouver nement en de belangen van de goedgezinden onder de bevolking in gevaar gebracht worden, wanneer wij ons terugtrokken. Alleen dan zon daartoe moeten worden overgegaan, wanneer het uit een militair

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1882 | | pagina 1