LEIDSCH
DAGBLAD.
Maaudag 1 Blei.
A0. 1882.
J\\ 6811.
PBIJS DEZER COURANT:
?eor Leiden per 8 moandeo.1.10.
Franco per posL1.40.
Afzonderlijke Nommers.0.05.
Deze Coorant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER AD VERTEN TIEN
V«n 1—6 regels 1.06. Tedere regel meer 0.17fc
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseer
ren buiten de stad wordt 0.10 berekend.
Dit Kommer bestaat uit TWEE BLADEN.
Eerste Blad.
Het Leidsche wonder.
Eene legende.
Yeor ruim vijfhonderd jaren heersebte erbinnen
Leidens wallen eene groote ellende. Deze werd ver
oorzaakt, doordat orkanen, vergezeld van hevige
stortregens, velden in poelen hadden veranderd.
Al het gezaaide werd vernietigd, zoodat, toen het
de tijd van oogsten werd, de zeisen aan de muren
konden blijven hangen en niet het vroolijke gezang
der oogsters, maar de noodkreet alom gehoord werd.
Een voorbode van dit genakend leed was eene
ruige, roese komeet, die zich des nachts als een
vurig spook aan het hemelgewelf vertoonde.
Eerlang waren de mondbehoeften bijna allo ver
teerd, zoedat er wijd en zijd een gejammer ontstond.
De honger neep zóódanig, dat, wat te voren op den
mesthoop gesmeten was, nu weer opgespoord en
grotig verslonden werd.
In dat treurig jaar woonde in Leiden zekere
vrouw Mathilde. Zij was eene weduwe en leefde
stil met eene dienstmaagd van hare jaren. Hare
eenige vreugde is, als ze kan, wel te doen en het
lijden van hare medemenschen te verzachten. Zij
heeft nog eene eenige zuster, die in dezelfde stad,
maar in eene fraaier wijk woont. Deze is rijk en
trotsch en kan hot lijden haror medemenschen
zonder mededoogen aanzien. Toch is zij haar lief en
dierbaar, want, spreekt ze bij zich zelve: „Margareta
heeft hare gebreken, maar ben ik volkomen?" Iatus-
schen nam de schaarschte meer en meer toe, ja het
walgelijkste voedsel werd gegeten. Bij al die ellende
brak er eene hevige ziekte uit, nl. de pest, zoodat
er èn door den honger èn door de pest duizenden ten
grave gesleept werden. Het kerkhof was de dood te
eng en weldra vlood het medelijdon van een ieder,
want elk dacht om ziek zelf. Ieder? neen Mat
hilde niet.
Wel slonk haar graan, doch hare liefde bleef.
Hoe veel zij zelve ook van den honger te verduren
had, toch gaf zij, wanneer zij het gebrek van een
ander zag; waat haar medelijdend harte zei haar:
„geef brood."
Op zekeren dag zeeg eene armelijk gokleede
vrouw zwijmend op haren dorpel neder met hare
beide kindertjes, die haar omklemden en smeekten
„Ach, moeder! moeder! eten! eten!" Dadelijk spoedde
Mathilde zich naar haren geringen voorraad, en keerde
met een broodhomp naar de arme moeder, toen
Margareta, haar woning intusschen binnengetreden,
haar toesnauwde„wat, dwazespilt ge uw kostelijk
brood aan straatgoboeftspaar hot voor u zelve;
want ge weet ook, er is nog geen einde aan den
nood." Doch hieraan stoorde zich Mathilde niet.
Zij ijlde naar do vrouw onder den kreet: „ze sterven"
en reikte haar en den kinderen het brood uit,
waardoor ze weder bekwamen en in dank de handen
barer redster met kussen overdekten. Dit alles zag
Margareta met een wreveligen blik aan en verwijderde
zich van hare zuster, terwijl zij in't heeDgaan haar
toevoegde: „ge kunt zoo mild en teer zijn als ge
verkiest, maar wanneer de honger u komt knagen,
wacht u dan bij mij te komen." En zij bezwoer
hare booze rede met een eed. Ook de arme vrouw, die
gespijsd en gesterkt en nog voorzien was van brood
voor den volgenden dag, vertrok met hear kroost.
Weer gingen do uren langzaam voorbij en rees de
noodkreet steeds hooger en hooger. Ook Mathilde's
voorraad verminderde en eindelijk brak de dag aan,
dat haar niets meer overbleef. Wel gedacht zij den
rjjkdom harer znster, doch een weigerend antwoord
van deze zou haar pijnlijker zijn dan de honger. Met
medelijden zag ze naar hare dienstmaagd, die schreide
en met haar zuchtte en bad. Nog draalde zij, maar j
eindelijk begaf zij zich naar de woning harer rijke
zuster en smeekte om brood, doch de hardvochtige
Margareta zegt: „hoe, milde vrouw! zelve aan 't
bedelen? ik heb geen graan." „Ach!" kermt Ma
thilde, „toon dat ge deernis hebt met mij, toon mij
in den nood uwe zustertrouw." Zij bekwam echter
tot antwoord, dat ook Margareta niets meer restte.
Mathilde bleef echter aanhouden en zei, dat hot
hongeren zooveel pijn doet en dat ze nog eens zoeken
moot, wellicht vindt ze nog voedsel. Toen antwoordde
hare zuster: „my is ook niets meer overgebleven,
dit is waarheid, want zoo ik nog brood heb, raag
het in steen veranderen."
Bij dit zeggen doorvoer eene huivering hare leden,
doch zij herstelde zich weldra en sprak: „de eed,
dien ik gezworen heb, gaat immers voor." „Vaar
wel - misschien voor 't laatst", sprak Mathilde en
met waggelenden gang verliet zij het huis. Biddend
ging zij door de straten, terwijl zij nu en dan haren
blik naar boven liet gaan, steeds vertrouwende op
God. Eindelijk werd zij hare woning gewaar en stond
toen eensklaps stil. Daarin bevond zich hare dienst
maagd, die er stervensbleek uitzag en welke
pijnlijke oogenblikken zouden er weldra ook voor
haar aanbreken, nu Mathilde van hare rijke zuster
met eeno leege hand was teruggekeerd. Ze aar
zelde de deur te ontsluiten en toefde nog eene poos
buiten, in welken tijd zij een troostend woord zocht
om Elsje eem'gszins voor te bereiden op het droevig
bericht. Daarna opent ze de deur, maar hoe ver
wonderd ziet ze, wijl Elsje haar met een blij ge
zicht tegemoet komt en haar tegelijkertijd op een
zak met graan wijst. Van wien of waar deze kwam,
dit is de trouwe dienstmaagd een raadsel. Kortge
leden had ze de deur hooren opengaan en op dit
geritsel zich naar de deur begeven, doch daar ge
komen, zag zo den zak, terwijl de breDger in allerijl
verdwenen was. Verbaasd staart Mathilde het graan
aan en bij het zien van 't opschrift, dat aldus was:
„voor vrouw Mathilde", werden hare oogen voch
tig en zij riep: „kom Elsje laten we Gods goed
heid loven." Meteen kniolden ze naast het voed
sel neer, dat ze, na Hem geloofd en gedankt te
hebben, ia haast voor haar beiden gereedmaakten.
Frisch en welgemoed begaven zij zich dien avond
ter ruste ea evenzoo was den volgenden morgen
haar beider ontwaken.
Nu wilde Mathilde weer naar hare zuster gaan,
maar wfe staat daar voor de deur met zoo'n bleek
gelaat en gebogene houding? O, God! het is Mar
gareta Schaamte en rouw weerhouden deze te spre
ken of een voet over den drempel te zetten en
snikkende treedt ze dan ook nader, toen zij Mathil
de's vriendelijke stom hoort, die haar met een traan
in 't oog noodigt binnen te komen. „Vergeving",
smeekt Margareta, „vergeving, ja, 'k heb de straf
verdiend, want toeu ge mij om brood vraagdot,
toonde ik niet alleen geen medelijdend hart te be
zitten, maar ik heb daarbij gelogen. Brood had ik
in huis, maar bjj mijn wederkeeren was het steen,
terwijl het graan tot gruis was. Nu slechts één
verzoek, Mathilde! zeg mij voor mijn sterven nog,
dat gij mij alles vergeven wilt." Geen oogenblik
kwam bij Mathilde de gedachte op, hare zuster om
trent het gebeurde eenig verwijt te doen, neen!
zij sprak vergenoegd: „Kom, zuster! eet met ons,
mij heugt niet wat ge gisteren deedt en zij, die be
rouw toonen, zullen wis niet tevergeefs bij God ora
vergiffenis smeeken."
Nu vlijde Margareta zich aan het harte van hare
zuster, die ook hare tranen afdroogde en haar spijsde
met wat zij van eene liefderijke hand ontvaügen had.
Niet lang daarna week de plaag en toen de nood
alom gestild was, zonden allen een dankgebed op
tot God. Ook Mathilde deed dit, „want, schoon ze
trouw had blijven geven, de zak met graan was vol-
gebleven."
LEI ©EK, 29 April.
Door den heer J. H. L. Hanckar, consul van
den Koning van Italië te Noumea in Niouw-Cale-
donië, thans tijdelijk te Parijs, zijn aan het rijk ten
geschenke aangeboden voor het Rijks-Museum van
Oudheden te Leiden, een bronzen schenkkan, in d&
onmiddellijke nabijheid der mnnten, gevonden in de -
oud-Romeinsche mijnen te Sarcioda in SpaDje, en
▼oor het Koninklijk Penningkabinet te 's-Hage een
verzameling Romeinscho munten.
De miliciens der lichting 1881 van de ver
schillende regimenten infanterie, die hun eersten
oefeningstijd van 12 maanden hebben volbracht en
niet door het lot voor het blijvend gedeelte zijn
aangewezen, zullen heden en morgen in het genot
van onbepaald verlof worden gesteld.
Voor het beroep naar Wageningen is door
ds. F. Van Spall, pred. te Leimuiden, bedankt.
Gedurende deze week aijn dagelijks in hot
Werkhuis alhier opgenomen van §0—69 volwassen
personen en van 5—11 kinderen.
Op de door Gedeputeerde Staten van Noord-
Holland vastgestelde lijst van hoogstaangeslagenen
komen 226 personen voor. De eerste der op die lijst
vermelden is de heer jhr. J. B. Van Merlen te
1 Heemstede, voor f 6201.22{; de laatste is mr.
M. J. Pijnappel to Amsterdam, voor f 798.90.
De gemeenteraad van Delfshaven heeft tot
het aanleggen van een drinkwaterleiding besloten.
Berg. en Weth. worden gemachtigd daarvoor een
geldleening van f 250,000 te sluiten.
Van de Brood- en Meelfabriek te 's-Hage
werd gistermiddag de algemeene jaarlijksche ver
gadering gehouden. Blijkens het daarin over 1881
uitgebracht verslag zijn de financiëele resultaten
in verhouding tot vorige jaren niet gunstig geweest,
zoodat slechts 5 pet. aan de deelhebbers kan worden
uitgekeerd.
In de vergadering word gewezen op do afwezig
heid van den directeur, den hoer F. W. Van der
Patten, aan wien wegens ziekte een verlof van twee
maanden tot herstel van gezondheid is verleend.
De kwade geruchten, die naar aanleiding daarvan
omtrent den persoon van don directeur verspreid
werden, hebben het bestuur veel zorg en moeilijk
heden gebaard, daar zelfs de kredietwaardigheid der
vennootschap in opspraak is gekomeD, maar het
bestuur heefc het krediet hersteld en de betrekkingen
der vennootschap met derden zijn ongestoord gebleven.
Aan het einde van het verslag deelde het bestuur
mede dat do verwachting voor het resultaat van
het loopend jaar zich voor het oogenblik niet gun
stig liet aanzien, omdat een deel der op levering
gekochte granen moest worden verkocht en deze
verkoopen onder een teruggaande markt zijn moeten
geschieden. In verband met die verbintenissen was
door den directeur tevens deelgenomen in een cre-
dietvereeniging bij een der bankinrichtingen, doch
de noodige regelingen zijn gemaakt om de daarbij
opgenomen gelden terug te betalen en er bestond
geen vrees dat de vennootschap niet aan al hare
verplichtingen zal blijven voldoen.
De vergadering machtigde het bestuur om even
als vroeger tijdelijk gelden op te nemen voor de
behoefte van het bedrijf, doch sprak tevens de
wenschelijkheid uit om, zoodra de tijd en gelegenheid
daartoe meer geschikt zijn, tot een obligatieleening
ovor te gaan.
Met groote meerderheid van stemmen werd de
aftredende commissaris de heer Th. F. Schill als
zoodanig herbenoemd.
Volgens bij de Stoomvaartmaatschappij „In-
sulinde" ontvaDgen telegram van kapt. De Ridder,
gedateerd: Port-Said van eergisteren, te drie uren,
was het stoomschip „Amsterdam", van Batavia her
waarts, in de beste orde aldaar aangekomen en
dacht hij gisteren de reis voort te zetten.