DAGBLAD. A0. 0759. A0. 1882 Maandag 27 Februari. LEIDSCH PRIJS DEZEB COURAKT: Voor Leiden per 3 maanden.1 AO. Franco per poau1.40. Afaonderl\jke Nommers.0.05. Deze Cturant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 16 regels 1.05. Iedere regel meer 0.1?^ Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incas«'M» ren buiten de stad wordt 0.10 berekend. Dit nommer bestaat uit DRIE BLADEN. Eerste Blad. "Voor de lnteekenaren daarop behooren bij dit nummer van het Leidsch Dagblad de Nos. 27 tot 32 der Ingekomen Stukken van den Gemeenteraad. STADS-BERICHTEN. Yergadering van den Raad der gemeente Leiden op Donderdag don 2den Maart 1882. Een ernstig woord. Het betreurenswaardige voorval te Berlijn, waar een soldaat, die bij de Invalidenzuil op post stond, zijn geweer loste op een drietal knapen, die hem tergden, en twee hunner doodelijk trof, heeft een diepen indruk gemaakt, niet alleen in de hoofdstad van hot Duitsche rijk, maar - men mag het zonder overdrijving zoggen - in het geheel beschaafd Europa. Geen wonder dan ook, dat de teraardebestelling van een der jeugdige slachtoffers in een ware volks demonstratie ontaardde. De dartelheid, ja, laat het desnoods geweest zijn de brooddronkenheid van een paar schoolknapen gestraft met den kogel.dat gaat toch zelfs in een militairen staat als Duitschland al te ver, ook al werd do soldaat voor het front der troepen van alle schuld vrijgesproken. Al te dartele knapen moge men over de knie leggen en hun een gebrui kelijke kastijding toedienen. Juist, maar dan komt ook voor een groot deel de schuld van het gebeurde voor rekening van de ■werklieden, die, door den schildwacht aangezocht om de balddadige jongens te verwijderen, hen door huil spotternijen integendeel stijfden in het kwaad. Zóó beschouwd, levert de ontzettende gebeurtenis stof genoeg tot nadenken op. Ook bij ons te lande ia men maar al te zeer goneigd der lieve jeugd in hare balddadigheden, ja, buitensporigheden, die soms den grens van het misdadige raken, don vrijen teugel te laten, en vooral onze grootere steden leveren daar dagelijks de ergerlijkste en soms zelfs de nood- lottigste voorbeelden van. De jengd is daarbij verre van edelmoedig, ja veeleer meedoogenloos, zij het dan ook bij de meesten uit onnadenkendheid; maar daarom is het dan ook zaak, dat ouderen van jaren voor haar denken en handelen, waar zij do perken te buiten gaat, vooral tegenover weerloozen. "Wie onzer was niet nu en dan getuige van de veldslagen, door de leerlingen van de eene school aan die eener andere geleverd op de openbare straat, of, erger nog, van de mishandelingen - want dat is somtijds het ware woord -• waaraan de zwakkere van de zijde van den sterkere blootstaat? „Cetóge est sans pitió'' - is maar al te waar; daarvan zou den kunnen getuigen zij, die voor hun leven ver minkt werden door de balddadigheid van straatjongens, gewapend met dikwijls maar al te gevaarlijke werp tuigen, waarvan de kracht bij gebrek aan beter doelwit, zelfs op de glazen der straatlantaarns wordt beproefd. Het tegengaan van dergelijk© buitensporigheden geheel aan de politie te willen overlaten, zou ge lijkstaan met hot onmogelijke van haar te vergen. Geen moeilijker en lastiger taak voor onze agenten dan het in toom houden van hon, die, zooals men dat fnoemt, onder en boven de wet zijn, te meer daar de vertegenwoordigers der openbare macht in voorkomende gevallen bij de ingezetenen maar al te dikwijls veeleer tegenwerking dan ondersteuning ondervinden; dat ligt wel zoowat in onzen volks aard. Een ondeugende jongensstreek, ziet u, daar moest de politie zich liever niet mee inlaten. En eigenlijk hebben zij, die zoo redeneeren, niet zoo geheel oBgelijk. Onze jongens moeten met de politie zoo min mogelijk in aanraking komen; zij moeten voor baar een zekere schuwheid blijven be zitten, die hen ook op later leeftijd kan terughou den van daden, die hen met haar in aanraking zouden brengen. Neen, ingezetenen en vooral ouders, die het belang hunner kinderen goed begrijpen, zullen veel beter hendelen wanneer zij bij voorkomende gelegenheden niet schromen zelf tusschenbeide te treden ter be teugeling van jongensstreken, die het geoorloofde te buiten gaan. Een groote moeilijkheid zal het daarbjj altijd opleveren de juiste grens te trekken tusschen hetgeen wèl en hetgeen niet mag worden toegelaten. Wie dat zelf niet gevoelt, sla maar eens na wat b. v. Hildebrandt zegt van een flinken Hollandschen jongen. Wellicht dat die nalezing nog. tot een andere ontdekking zal voeren, en wel deze, dat wij ouderen van dagen onze jongens niet altijd genoeg als jongens behandelen, maar integendeel wel eens wat veel als miniatuur-heertjes of mannen, al naarmate van don maatschappelijken stand. Is het daaraan wellicht toe te schrijven dat men hoort gewagen van een jongen van even twaalf jaar, tegen wien door de politie procos-verbaal is opgemaakt wegens vergrijp tegen de eerlijkheid? Zou dergelijke vervolging van een misgreep bij een knaap, die de schoolbanken verliet, maar ze zeker nog niet ont wassen is, niet het juiste middel zijn om hem voorgoed alle eergevoel te ontnemen? Of wat te zeggen van een gerechtelijke vervolging tegen kna pen, die de orde verstoorden bij het godsdienst onderwijs? Bij het vernemen van zulke niet zoo heel zeldzame feiten zon men gaan twijfelen aan het bestaan van den ouden echten Hollandschen jonge®, aan wien desnoods een pak slaag dog flink besteed was, en slechts gelooven aan het bestaan van jeugdige droomers met fletse, blauwkringige oogen of wel miniatuur-boos wichten en boeven. Maar zoo erg is het gelukkig nog niet met de Nederlandsche jeugd. Wij hebben onze jongens te lief, om hun niet nu en dan eens een welverdiende kastijding te gunnen in stede van een rechterlijke vervolging, en een circulaire, gelijk die onlanfgs door den Belgischen minister van justitie aan de ambte naren van het openbaar ministerie werd uitgevaardigd, om niet te lichtvaardig tot vervolgingen tegen kiapon over te gaan, zon hier te lande zeker ook wel eenig nut kunnen stichten. LEIBEX, 25 Februari. Door de Gedop. Staten werd indertijd medege deeld dat de bogrooting van het huis van bewaring alhier voor het dienstjaar 1882 in ontvangst, en uit gaaf tot een bedrag van f 1045 door hen was goed gekeurd en dat het aandeel in de kosten voor deze gemeente was vastgesteld op f 435.24, ten gevolge waarvan bjj het wijzigen der gemeento-begrooting voor 1882 in de zitting yan 8 December 1881 door den gemeenteraad het artikel „kosten van het huis van bewaring en onderhoud van politie-gevangenen" is aangevuld met f 150 en uitgetrokken op eon bedrag van f 550. Thans hebben Gedep. Staten bericht dat door de vele werkzaamheden de nood zakelijkheid gebleken is den cipier over gemelde strafinrichtingen tijdelijk eenige hulp te verstrekken en is door de commissie van administratie over de gevangenissen alhier, daartoe door den minister van justitie gemachtigd, overgegaan tot de aanstel ling van oen tijdelijkcn bewaardor op eon weekloon van zes gulden. Dientengevolge werd de begrooting voor dit jaar met inbegrip van kosten van kleeding en uitrusting voor gemclden titularis verhoogd met f 370.16. In verband daarmede is eene suppletoire begrooting vóór gemeld huis van bewaring tot dat bedrag door Ged. Staten vastgesteld. Het aai. oei in die kosten bedraagt voor deze gemeente f 104.18. Naar aanleiding hiervan en met het oog p de vele kosten welke voor verpleging van politie-ge vangenen steeds moeten worden voldaan, geven B. en Ws. nu den Raad in overweging den po?t der begrootiDg 1882 met een bedrag ad f 370 to ver- hoogen door afschrijving van den post onvoorziene uitgaven. Te gelijk deelen zij nog mede dat de minister van justitie, uit overweging dat dio bui tengewone hulp wordt vereischt door de opneming van vole rijksgevangenen, zich bereid heeft ver klaard de geheele uitgaaf, deswege vereisen, ten laste van het rijk te broagen, zoodat die golden later in ontvangst zullen kannen worden gei ranht. Bij raadsbesluit van 5 Februari 1874 weel het tarief der tolgelden voor het gebruiken van do trek vaart en den weg tusschen Haarlem en Leiden aan den Rijnsburgervliet, te betalen aan het hek aldaar, aan eene herziening onderworpen en bij hun.- be sluit van 27 Maart d. a. v. aan het gemeentebe stuur voor drie jaren vergunning verleend toe hef fing van bedoelde tolgelden overeenkomst! het gewijzigd tarief, welke vergunning bjj kon. bosluit van 4 Januari 1877 voor den tijd van vijf jaren, eindigende 1 Mei 1882, werd verlengd. Naar aan leiding der aanvrage van B. en Ws. tot verlenging der vergunning, hebben de Ged. Staten bericht dat door hen aan den minister van waterstaat is voor gesteld om aan den Koning eene voordracht ta doen tot verlenging der concessie en dat ten gevol re van dat voorstel, van den minister een schrijven is ontvangen, waarbij hjj bezwaar maakt om tot ver lenging dier concessie de noodige voordrecht te doen, omdat volgens het bij kon. besluit m 27 Maart 1874 gevoegd tarief ook van voetgangers op don Rijnsburgervliet tolgeld wordt geheven, 'erwij! als regel is aangenomen om dergelijke hetfiugen van voetgangers als belemmerend voor het verkeer niet meer te bestendigen. Uit dien hoofde hebben Ged. Staten B. en Ws. uitgenoodigd den Raad in overweging te geven den bedoelden post: „voor een persoon 1 cent", uit het tarief te doen weg vallen. Het komt B. en Ws. voor dat er geen be zwaar bestaat aan het verlangen der regeering te gemoet te komen, daar het niet te ontkennen valt dat vooral de heffingen voor voetgangers zoor be zwarend zijn voor het verkeer, en tot allerlei moei lijkheden aanleiding geven, zoedat de opheffing daarvan zoowel in het algemeen belang als in dat van de gemeente kan worden geacht. Ten aaBzien van het adres van Gebr. Yan Hoeken en J. Van Hoeken, houdende bezwaar tegen het leggen van een vaste brug over de Slaagsloot, in verband met de voorgenomen aansluiting van de stedelijke gasfabriek aan den Holl. spoorweg, heb ben B. en WA. het advies ingewonnen van de Com missie der gasfabriek. Zich met het gevoelen van commissarissen vereenigende, geven zij den ge meenteraad in overweging afwijzend op het ver zoek te beschikken. Indertijd is aan H. N. Brouwer vergunning ver leend tot het leggen van een brug over de sloot langs den Stationsweg voor zijn nieuw gebouwd huis aldaar. Uit een iögesteld onderzoek door de commissie van fabricage is gebleken dat voor het leggen van die brug overeenkomstig de aangewezen richting de verwijdering van een boompje noodig is, waartegen geen bezwaar kan bestaan, te meer daar de helft van de aldaar geplante boompjes zullen moeten worden verplaatst. Tegen de inwilliging van het verzoek van de Leid- sche Duinwatermaatschappij, betrekkelijk de levering van duinwater aan de ingezetenen van Katwijk, be staat bij B. en Ws. geen bezwaar omdat daardoor de belangen dezer gemeente niet worden benadeeld, terwijl integendeel een uitbroiding van het debiet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1882 | | pagina 1