t/.-J'l Bi
KSsgasH»
nader bericht was de lossing in. quarantaine te
Nisida door stormweder zoolang vertraagd); de
Prinses Marie", van Amsterdam naar Batavia, pas
seerde denzelfden dag Gibraltar.
De gewone audiëntie van den minister van
binnenlandsche zaken zal Zaterdag a. s. niet plaats
hebben.
Z. M. heeft aan S. Yan Kempen, op zijn
daartoe gedaan verzoek, met ingang van 1 Januari
1882, eervol ontslag verleend als notaris te Ab
coude; C. J. De Bruyn Kops, te Arnhem, voor het
jaar 1882 benoemd tot leeraar aan de rijks hoogere
burgerschool te Groningen.
Be 3de Kunstbeschouwing.
De kunstportefeuilles der firma Goupil zijn zoo
rijk voorzien dat ook dan, wanneer men niet het
puikje van de markt krijgt, er ruimschoots genot
voer den bezoeker te wachten is. We stappen dus
•ok welgemoed de zaal in met de zekerheid heel
wat te zullen kunnen navertellen, meer, waarde
redacteur, dan u wellicht, bij beperkte ruimte, lief
is. De Haagsche school opent de rij. Altijd visscher-
mannen, visschermansvrouwen en visschermanskin-
deren, schreef de heer Busken Quet indertijd van
Israels, en Israels zondigt in deze niet alleen. De
zonde te vergeven is echter niet moeielijk, wanneer
alle visschermanstafereelen namelijk zijn als v. d.
Yeldes „Yisscherajongen". Opmerkelijk vaardig en
don op 't papier gezet is hij rustig en uiterst
krachtig van effect en doet den besohouwer wel
dadig aan. Sadee's nastaren, eenvoudig van kleur,
aangrjjpend van werking, Blommer's ziekbed, - dit
wel wat aan Israëls herinnerend, - doen ons de
voorafgegane opmerking vergeten, eveneens van Val
kenburg, die zich mede aan yisschermannen bezon
digde, koffiedrinkende visschermannen, in toon uit
komende tegen een sterk licht zooals van Valkenburg
dat krachtig en helder weet te schilderen.
De kroon op deze alle zette Blommer's, snoezerig
visschermanskindje voor „moeders" op bloote pootjes
melk nemend, met de te zware kan in het eene
armpje, heel ernstig geld terug ontvangend van de
melkvrouw. Voor teekening en conceptie alle lof
aan den heer Blommers. Andere mannen en vrouwen
gaf Henkes in „'t Stovenhok" en „de Couranten-
leesster"; beide teekeningen een doorslaand bewijs
welk een geestig teekenaar de heer Henkes is en
hoe uitstekend partij hij van de waterverf weet te
trekken, niet onderdoende met zijn werk voor „de
nieuwsgierige" van Bles. Op een niet onaardige
teekening van Ten Kate las ik „aangekocht." Ach
hoe gaarne had ik zulk een papiertje gehecht ge
zien op Blommers „Molknemen" en dan wel ten
name van Ar3 Aemula Natural Heeft men hier zulk
een weerzin tegen de dekverf der nieuwe school of
zit 't hem in den prijs? Dan heb ik niets gezegd.
'T chique, 't kranige vindt men bij de buitenlan
ders, getuige Maccari's „Zich spiegelende Dame" en
de mansfiguur van Simon of Simeoni'k ben den
naam kwijt. Met hoe geestige en dunne toetsen is
alles opgezet en toch zoo reëel. Zou Klinkenberg's
„Vijverberg" niet wat overdreven sterk van licht
zijn, of doet hij bij dag beter? In Maris „Stadsge
zicht" begroeten we met genoegen een oude ken
nis, reeds vroeger beschreven, zoomede in Wal-
dorp's dito, beide zeer verschillend, zeer artistiek en
een tot weerziens overwaard. Gaan we zachtkens langs
Koekkoek, anno 1839, om den geest van zulke ge-
maniëerde landschappen niet te wekken. Ter-
meulens fraai geteekende schapen en die van
Mauve, stil van kleur, doen weldadiger aan.
Na Mauve noem ik hier onmiddellijk zijn Haagschen
kunstbroeder Duchattel. Waar heeft ook en vooral
deze, der natuur haar verwonderlijk eenvoud afge
zien. Zie Duchattel's landschap (wat riet, een paar
boomen, in 't water weerspiegelend) zie die lichte
lucht. Hoe gemakkelijk en zonder merkbare tegen
stelling is 't effect verkregen. Gemakkelijk in schijn,
want tot nog toe is hij daarin eenig. O raadselachtige
gave! - Van Van Borselen een mooi landschap
„Opkomende bui" (sinds geruimen tijd laat de heer
v. B. de buien niet nêerkomen of overdrijven) van
v. d. Sande Bakhuyzen 'n landschap mede buiig,
mede mooi en niet zoo zwaar in de verf als diens
aquarellen dikwerf zijn. Van Apol 'n winter, maan
licht; vooral de lucht drukt treffend 'tgroote, 't
geheimzinnige, aan schemer en maanlicht eigen, uit.
Zouden we een stadgenoot voorbijgaan zonder groetoD,
neen voorwaar! en Ouwerkerks rustig „ochtendje"
is wel een groet waard. Schelfhout's geestig ge
schetst watergezicht brengt ons ongezocht tot de
zee van Mesdag: effect uitstekend; maar met alle
respect, is dit niet te breed? Om deze middelmatig
groote teekening als ensemble te zien, zou men min
stens midden op de Brêestraat moeten staan. Dat
is wat kras! Toch, met Heemskerk van Beest's „Zee"
vergeleken herkent men terstond don leeuwenklauw
en we mompelen eerbiedig „Ave Caesar Mesdag!" -
Pour le bouquet, de frissche rozen van mej. v. d. S.
Bakhuyzen vermeld. Het is een waar genoegen in
dit jaargetij zulke bloemen te zien. A.
Gemengd Nieuws.
Gisteravond omstreeks halfelf is in
de Schoolsteeg, onder de gemeente Oegstgeest, aldaar
een persoon welke in staat van dronkenschap ver
keerde, achterover in een moddersloot gevallen.
Door het geroep om hulp is H. Eubenkamp in de
sloot gesprongen, en heeft hem op het droge
gebracht.
Een merkwaardig feit heeft zich vol
gens het „U. D." in de residentie voorgedaaneen
jong catholiek advocaat, mr. Diert, wordt door het
bureau van consultatie toegevoegd, om gratis voor
een prodeaan een actie tot echtscheiding te leiden.
De catholieke advocaat weigert, op grond van zijn
geloof, om zich deze toevoeging te laten welge
vallen. Het bureau van consultatie klaagt den jon
gen advocaat alsnn aan bij den raad van toezicht
en discipline uit de orde van advocaten, doch - de
raad van toezicht stelt den jongen advocaat in het
gelijk, ten gevolge waarvan het bureau van con
sultatie als zoodanig zijn ontslag heeft genomen.
Hoe deze zaak nu verder loopen zal, ligt nog in
het onzekere, doch belangrijk is ze 'n ieder geval.
De afwezigheid van notaris L. te 'sHer-
togenbosch maakt aldaar nog steeds het onderwerp
der gesprekken uit. Intusschen kan worden medege
deeld dat tot heden van geen verwarring in admini
stratie is geblekenook is bevonden, dat de fondsen
van minderjarigen, waarover de notaris voogd was,
allo aanwezig waren; wel is op den inboedel be
slag gelegd, doch dit is slechts voor een vordering
van f 300, die zeer goed zou kunnen gedekt wor
den. De bewaring der minuten is door do recht
bank aan notaris De Bergh opgedragen.
De vermoedelijke dader van den moord
te Veere, Louis Roland, is gistermiddag te Middel
burg van Antwerpen binnengebracht.
Men weet dat na den terugkeer der
Bourbons in Frankrijk een groot aantal officieren
van Napoleon hun fortuin in den vreemdo gingen
zoeken. Een hunner, zeker wel de meest bekende,
organiseerde de legers van den Indiaan Runjat-
Sing, anderen namen dienst in Turkije, weder ande
ren in Perzië enz. Eenige jaren later nu, onder
Karei X, toen de oor:og tusschen Turkije en Grie
kenland op het hevigst woedde, werd een Grieksch
officier op zekeren dag door de Turken krijgsge
vangen gemaakt. De commandant, voor wien hij
gebracht werd, een echte Turk met tulband, lang
gewaad, reusachtige pistolen tusschen den gordel,
de kromme sabel opzijde en woest rollende oogen
in het-hoofd,1)eschouwde zijn gevangene een oogen-
blik met de grootste aandacht en beval vervolgens
zijn omgeving hem met deze alleen te laten. De
Griek dacht niet anders of zijn laatste uur was
geslagen. Groot was dan ook zijn verbazing, toen
de Turk de armen over de borst gekruist, recht
op hem aankwam en hem in zuiver Fransch, op
theatralen toon, toevoegde: „GibasBier, gij zijt mij
nog tien franken schuldig!" De Turk en de Griek
nl. waren twee gewezen kapiteins van de gardo,
die, na hun ontslag uit het Fransche leger, dienst
hadden genomen in den vreemdo, en de schuld van
Gibassier dateerde uit den tijd, toen de groote
armee te Moscou vertoefde.
Na den lijkdienst voor de slachtoffers
bij den brand, gehouden in de Stephans-kerk, op
Maandag jl. - waarbij een dame uit den gegoeden
stand krankzinnig werd - had de begrafenis der
gevonden en herkende lijken plaats op den vijf
mijlen buiten de hoofdstad gelegen doodenakker,
die door een 700-tal infanteristen en een afdeeling
lansiers werd bewaakt. De stroom van belangstel
lenden was enorm; duizende rijtuigen versperden
als het ware de wegen daarheendeputatiën met
omfloerste banieren en rouwvlaggen vormden een
onafzienbaren stoet.
In het midden van het kerkhof was een katafalk
opgericht, met treurwilgen omringd en waarop
kaarsen waren ontstoken. Op die katafalk waren
100 lijkkisten in een halven cirkel geplaatst, alle
van wit metaal, met een krans op elk deksel,
't Was een hartverscheurend tooneel en men hoorde
dan ook slechts snikken en jammeren. Ook hier
werd een moeder, die zich op de lijkbaar van haar
kind wierp, plotseling waanzinnig, terwijl nog een
andere vrouw onder het publiek het verstand verloor
en met een rauwen kreet uitriep: BrandBrand!
mijn man staat in vlammen!
Toen de menigte verzameld was, toog oen stoet
van geestelijken van allo kerkgenootschappen. Katho
lieken, Protestanten, Joden en Grieken naar de kata
falk om, ieder op hun eigen wijze, een gebed voor de
dooden ten hemel op te zenden en een woord van
vertroosting voor de treurenden te spreken. Daarna
sprak ook de burgemeester van Weenen.
Vooral de rede van rabbi Jellineek, den Jood-
schon opperrabjjn, maakte een onbeschrjjflijken in
druk. „Geen vlam," sprak hij, „kan zoo helder
branden, dat ze ons het geheim doet zien, hetwelk
in deze lijkkisten is verborgen. Wij vragen of zjj
do stof van Joden, Protestanten of Katholieken
bevatten. Maar het antwoord laat zich wachten.
Ons medelijden alleen vraagt niet naar hun beljjdenis.
Mogen zij niet te vergeefs gestorven zijn! Moge
dit gemeenschappelijk graf elkeen aansporen tot
plichtsbetrachting, in welke betrekking hij ook
geplaatst zij, want thans hebben wij ondervonden,
hoe zelfs de geringste werkkring van gewicht kan
zijn en welke rampen do verwaarlooziug er van na
zich kan sleepen."
Na de lijkredenen konden de familiebetrekkingen
nog een laatst vaarwel aan de afgestorvenen toe
roepen. Wij wagen ons niet aan een beschrijving Yan
de hartverscheurende tooneelen waarmede dit gepaard
ging. Vervolgens worden de lijkkisten door drie kuilen
in het 60 meter lange en 15 meter breede graf
neergelaten. Al de aartshertogen en hertoginnen
padden kransen gezonden; het reusachtig graf was
dan ook na de begrafenis een rozenbed gelijk.
Op den dag der begrafenis hielden de beid»
Kamers geen zitting en bleven alle schouwburgen
gesloten.
De geheele keizerlijke familie met den kroonprins
aan het hoofd, alle hooge hofbeambten, de bevelheb
bers vah het leger, het ministerie, het parlement
en de gemeenteraad waren aanwezig. Twee bataljons
infanterie en 200 politiedienaren waren op het reus
achtig kerkhof aanwezig ter handhaving der orde.
Frl. Pawlik, die met hare familie het theater be
zocht en tot de geredden behoort, geeft van de
droevige gebeurtenis de volgende beschrijving:
„Wij hadden plaats genomen op de tweede galerij
op een der achterste banken, mijn vader, mijne
moeder, mijne zuster Anna, haar verloofde en ik.
Juist wilde ik het programma inzien; in het orkest
begon het levendig te worden, de zaal was op alle
hoogere rangen vol, enkele loges en een deel van
het parket waren reeds bezet, daar komt plotse
ling van onder het scherm een rookwolk te voor
schijn, die het scherm een weinig beweegt en
onmiddellijk daarop schijnt een streep vuur.
„Vader roept „branden vóór wij kunnen op
staan, vliegt het scherm, als met reuzenkracht weg
geslingerd, tot op de tweede galerij. Rookwolken
vullen de ruimte; wij haasten ons den uitgang te
bereiken, doch eensklaps wordt het denker.
„Langzaam schuiven wjj met ons vijven voor
waarts en houden ondanks het gedrang dicht bij
elkander wij bereiken een trap steeds
dikker wordt de rook steeds ondragelijker de
atmosfeer, daarbij komt het jammeren der menigte,
het dringen en stooten.
„Ik houd mij aan de mijnen vast, zonder een
hand voor oogen te kunnen zien. Werkelijk gelukt
het ons voort te komen. Daar komt een stilstand,
wij staan op den trap te zamen geperst, seconden,
minuten? ik kan niet zeggen hoe lang - het
was een eeuwigheid. Voor ons zijn menscheninde
duisternis gevallen, anderen zijn op ben gestort.
Er komt een hinderpaal die het voortgaan onmo
gelijk maakt. Wij gevoelen ons tot stikkens toe
benauwd - daar, ik weet niet hoe het geschiedde,
liep ik met nog moor menschen langs den trap naar
beneden. In kon mij nu vrij bewegen en tastte in
de duisternis; ik voel een deurknop in de hand
en een frissche luchtstroom komt mij tegemoet;
ik ga langzaam verder, achter mij blijft de jamme
rende, steunende en kermende menigte staan, de
mijnen zijn van mij weggerukt. Ik ben in een
ruime kamer, waarin een gaskroon hangt; het
schijnt een ververschingssalon te zijn. In de kamer
bevindt zich nog een enkel persoon - een heer.
„Laten wij de vensters openenriep ik hem toe. -
Het gaat niet, zij zijn stevig gesloten", antwoordde
hij. Ik sloeg met mijn handen tegen het dikke
spiegelglas der ramen, het breekt niet. Daar trekt
de heer zijn laars uit en slaat daarmede de ruiten