N°. 6C69. Zaterdag IB ïvovember. A". 1881. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. DAGBLAD. PKIJS DEZEE COURANT Voor Leiden per 8 maanden1.10. Franco per posta 1-40. Afzondeiljjkc Nommers... a 0.05. PRIJS DER ADVERTENTIES: Van 16 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17$. Grootere letters naar plaatsroimte. Voor het incassee- ren buiten de stad wordt/0.10 berekend. LEIDEN, 11 IVovcraber. We ontvingen heden via Napels do Indische bladen alleen van 8 October, zoodat die van den 4den tet en met den 7den nog ontbreken. De Staatscourant van heden bovat den staat van militaire nalatenschappen, afkomstig van offi cieren, onderofficieren en verdere manschappen der landmacht in Ned.-Indië, in de laatste drie maanden onder beheer der Weeskamers in Ned.-Indië ge komen, die opgevraagd en ontvangen kunnen worden bij het ministerie van koloniën in Nederland. Op die lijst komt o. a. voor Hendrik Yan Hijzelendoorn, geb. te Leiden den 9den Oct. 1849, als soldaat uit Nederland vertrokken den llden Aug. 1877 met het stoomschip „Koning der Nederlanden" en als fourier overleden den 24sten April 1879 tePanteh- Perak (Atjeh), nalatende een zuiver geldelijk bedrag van f 1.38. Ongeveer 20 ruiters, waaronder 6 uit Leiden, namen deel aan de gisteren bij Den Haag gebonden schnitzeljacht. De rit ging over de duinen bij Mejjen- del en de vlakte van Waalsdorp, waarbij o. a. over twee flinke natte slooten gesprongen werd. Boven de laatste hindernis, horde met sloot, hing een strik met de Haagsche kleuren en zilveren plaat met inscriptie. De lste luitenant Lucassen van het 3de reg. huzaren trok den strik gedurende den sprong. Bij het daarop volgende prijsrijden en werpen met ballon werd eerst over de 6 hindernissen aan den springtuin gesprongen en onder den laatsten sprong moest een bal in een zak gevangen worden. Den lsten prijs, een prachtigen karwats met zilveren beslag en inscriptie, kreeg reeds dadelijk de rit meester Yan de Wedden, terwijl na langdurigen strijd de 2de prijs, een met zilver gemonteerd voor tuig, door den ritm. jhr. Meijer uit Leiden werd behaald. Yele dames waren aanwezig. De president kondigde voor de volgende maal een ringrijderij aan. Prins Alexander, kroonprins der Nederlan den, heeft aan het hoofdbestuur der vereeniging van gepensioneerde onderofficieren en minderen van het Nederlandsehe leger onder betuiging van HD's. sympathie voor het streven dezer vereeniging, eene geldelijke bijdrage voor het volgende boekjaar doen toekomen. De schipbreukelingen van het stoomschip „Koning der Nederlanden", met sloep 3. S. aange komen te Dondra (eiland Ceylon), zijn, volgens telegram van Point de Galle, do volgendeMeyzee <kan zijn Keizer), bootsman; Donker, adsistent machinist; Bresand, kwartiermeester; Anske (kan zijn Renske), matroos; Crover (kan zijn Corver) lste kellner; Hassing, lste stoker; Piron, kolen- werker; Wooton (kan zijn Porton), koksjongen; Bans (kan zijn Rons), stokersjongen, allen van de equipage; Norveen en echtgenoote ofMooreen echt- genoote; Trotsenburg, lste timmerman bij de marine; Wekaas (kan zijn Hooikaas), onderofficier der land macht; Yan Loo, onderofficier der landmacht, Kus (kan zijn Mos), onderofficier der landmacht; Kaiser, onderofficier der landmacht; Krop (kan zijn Trap), onderofficier der landmacht; Diek, Morrentaai, De Neef, Maahemer, Singer, Schenrs, Van Berkel, De Koo, Lemark, Kosman, Bakkum; hoogstwaarschijnlijk militairen beneden den graad van onderofficier. De gezondheid der schipbreukelingen is bevredigend. Het tusschen haakjes gedrukte en de qualiteiten zijn ter verduidelijking der telegrammen, door de directie der stoomvaartmaatschappij „Nederland" bijgevoegd. Het stoomschip ,P. Caland" is Woensdag van Nienw-York naar Rotterdam vertrokken. Z. M. heeft benoemd tot ridder der orde van don Nederlandschen Leeuw: den dirigeerenden off. An gez. lste kl. dr. J. Van Breda Kolff, van het personeel van den geneeskundigen dienst der land macht, en den kolonel P. G. H. Driessen, comman dant van het 7de reg. infanterie; - aan C. J. P. Van den Enden, op verzoek, eervol ontslag verleend als burgemeester van Chaam. Bij het onderzoek van Hoofdstuk Y, Binnenlandsche Zaken, der Staatsbegrooting voor 1882 werd in be schouwingen getreden omtrent het beleid van den minister en door velen daarover een min gunstig oor deel uitgesproken. Terwijl belangrijke wetten die eigen aardig tot het beleid van Binnenlandsche Zaken be- hooren - men denke slechts aan de Gemeentewet, de Provinciale Wet, de Wet op het Middelbaar Onderwijs - in menig opzicht herziening eischen, en reeds sedert meer dan twee jaren aan de verbetering der twee eerstgenoemde de hand is geslagen, heeft deze minis ter in het afgeloopen zittingjaar zich bepaald bij de indiening van wetsontwerpen van ondergeschikt belang, en was daarenboven zijne houding, bij het tot stand brengen van de twee meest gewichtige voorstellen, die betreffende het hooger onderwijs en de kohieren, niet van dien aard geweest om eerbied voor zijn wet gevend talent en voor de kracht zijner overtuiging in te boezemen. Dat vooral de Gemeentewet noodig herziening vorderde, werd door die leden aangetoond met o. a. te wijzen op den toestand waarin de finan ciën van vele, en daaronder groote gemeenten verkeeren. Het is van algemeene bekendheid dat het platteland hoe langer hoe meer door vermogende grondeigenaren wordt verlaten dat het grondbezit aldaar in handen der in de steden wonende kapitalisten geraakt. Bei den blijven groot belang hebben bij de ontwikkeling, de welvaart en den bloei der gemeenten waar hunne bezittingen zijn gelegen. Toch dragen zij door de be palingen van de Gemeentewet betrekkelijk weinig bij in de veelal aanzienlijke kosten die de gemeentebe sturen moeten maken t'er bevoi dering van het ver keer, waarvan de grondeigendom in de eerste plaats door zijne waardevermeerdering de vruchten plukt. Ook sommige groote gemeenten, brandpunten van han del, nut en genoegen, ondervinden er bezwaar in om hen die dikwerf in ruime mate genieten van de voor deden welke de gemeente der bevolking biedt, in ver houding tot dat genot te doen bijdragen in de kosten daaraan besteed. Het wonen in eene andere naburige gemeente, het verlaten der stad in zomer of winter, om met achter lating van huis en goed zich elders tijdelijk op te houden, zijn zoovele redenen, die de hier bedoelde gemeenten verhinderen om allen, die in de door haar bezorgde voordeelen en gemakken deelen, naar verhouding tot hun vermogen ook te doen dragen in de kosten der gemeentelijke huishouding. - Dat de minister zich nog niet aan eene herziening van de Kieswet had gewaagd, kon met het oog op het standpunt der regeering als „cabinet d'affaires" door sommigen begrijpelijk worden genoemd, doch een onderwerp, als het hiervoren ge noemde, de verbetering van het gemeentelijk financie wezen door regeling der verhouding van rijks- en gemeentebelasting, had in het oog van velen verdiend dat de minister er zijne krachten aan had gewijd. Zij hoopten dan ook te vernemen dat spoedig door den minister een ontwerp tot herziening van de Gemeentewet bij de Vertegenwoordiging zoude worden gebracht en dat binnen een niet te lang tijdsbestek de Provinciale Wet zoude volgen, evenals de wet op het middelbaar onderwijs. Eene zaak die ook hoog noodig wettelijke regeling vereischt is de bijhouding der bevolkingsregisters. Ook wat de uitvoering der wetten en de ambtenaarsbenoe mingen aangaat, beantwoordde de minister niet aan veler verwachtingen. Lette men op de klachten die dikwerf over burgemeestersbenoemingen worden ver nomen en vestigde men het oog op de benoemingen van het departement voor de afdeeling onderwijs, dan scheen het niet te ontkennen dat bij velen in den lande 's ministers beheer aanleiding gaf tot niet onge gronde bedenking. Met opzicht tot de burgemeesters benoemingen werd er speciaal op gewezen, dat art. 61 der Gemeentewet dikwerf minder juist wordt toegepast en wenschte men, om dit te doen uitkomen, eene opgave der gemeenten waar in 1881 en 1882 burgemeesters buiten de ingezetenen benoemd zijn. Wat de begrooting zelve betreft, werd in enkele afdeelingen de meening geuit dat zij in vergelijking met het vorige jaar op verschillende punten beter was toegelicht en meer gespecificeerd, maar aan den anderen kant werd beweerd dat die toelichting dik werf meer schijn was dan wezen. Vrij algemeen was men het daarover eens dat van een gewenschten be zuinigingszin in de nu voorgedragen begrooting weinig viel te bespeuren en dat onderscheidene verhoogingeri, zij het al sommigen van weinig belang, werden voor gesteld, waarvan de noodzakelijkheid niet voeldoende werd aangetoond. Telken jare worden er van regee- ringswege hoogere uitgaven voorgedragen en gaf dit aanleiding tot de vraagwat moet het einde dezer opdrijving zijn? Bevreemdend klonk de verklaring van den minister omtrent de verhooging der jaarwedde van sommige provinciale grifliën en daar de regeering op vele dier verhoogingen terugkwam, vroeg men of de toestand die ten vorigen jare aanleiding gaf om niet onver mijdelijke uitgaven te weigeren, thans zoodanig was verbeterd dat (Jit eene herhaalde aanvrage wettigde.' Men was geneigd die vraag ontkennend te beantwoor den en meende dat het weinig eerbied voor de beslis singen der Vertegenwoordiging verried, wanneer de regeering zonder dringeade noodzakelijkheid, of aan voering van nieuwe krachtige argumenten in een vol gend jaar aanvragen herhaalde die in het vorige waren afgewezen. Maar bovenal wenschte men pro test aan te teekenen tegen 's ministers opvatting der denkbeelden aangaande betrachting van zuinigheid, die de Kamer er in 1880 toe hadden gebracht de be grooting te besnoeien. Niet een enkel jaar, niet alleen dan wanneer de bodem der schatkist wordt gezien, maar ten allen tijde dient de begrooting de blijken te dragen van den ernstigen zin om 's lands gelden, zoowel waar het groote als waar het kleine zaken betreft, met die zuinigheid te besteden, die zonder de wijsheid te be driegen en zonder de zaak zelve die het aangaat, in gevaar te brengen, 's lands belang doet samengaan met de voorschriften van een voorzichtig beheer. Men behield zich voor bij de behandeling der artikelen aan te wijzen waar de regeering van dit gezonde be ginsel was afgeweken. Na deze algemeene beschouwingen wordt in het uitvoerig verslag van de Kamer overgegaan tot de behandeling van de afdeelingen. Ten opzichte van het hooger onderwijs werden in alle afdeelingen klachten aangeheven over de groote kosten van dat onderwijs. Ten aanzien van het middelbaar onderwijs werd door zeer vele leden de herziening van die wet den minister aanbevolen. In de menigte vakken en vooral in de examina, behoort verandering en vereenvoudiging te worden gebracht. Door de liooge eischen werd het middelbaar onderwijs hoe langer hoe minder populair.' Betrekkelijk het lager onderwijs werden «nderschei- dene punten ter sprake gebracht. Zoo werd geklaagd dat de minister de voorlichting der inspecteurs schaarsch inwon en belangrijke besluiten had genomen zonder dat -zij daarin zijn gekend. De werkzaamheden tusschen de districts- en de arrondissements-school- opzieners zijn zoodanig geregeld dat de eersten over- kropt zijn met werk, de anderen nagenoeg niets te doen hebben. Ook klaagde men dat niet geregeld was aan welke der hoogere, autoriteiten de lagere zich hadden te wenden om advies. De uitvoering der onderwijswet gaf volgens velen geen blijk van practischen zin. Van verschillende zijden werd nog eene gestrenge toepassing der wetsbepalingen nopens de neutraliteit aanbevolen. Door enkele gemeentebesturen werd de neutraliteit niet naar behooren in acht genomen, namelijk door het handwerkonderwijs niet op de open bare scholen te doen geven, maar dit in andere localen over te laten aan derden, bijv. kloosterzusters of vrouwen van hoogst gestrenge godsdienstbegrippen, die, vurig daarvoor ijverende, den godsdienst niet van het onder wijs afgescheiden wisten te houden. In eene afd. werd er op gewezen dat nog vele ge meenten niets voor het onderwijs hebben verricht en de 30 pet. in de kas laten vloeien zonder er iets voor te doen. Is het toch niet noodig, zoo vroegen verschillende leden, dat die gemeenten worden aange zet om de voorschriften der onderwijswet beter op te volgen? Meerdere inlichtingen werden gevraagd omtrent de voorgenomen reorganisatie van 's Rijks archief, liet stelsel der reg. in zake het beheer dier inrichting werd een merkwaardig voorbeeld van wanbeheer genoemd. De subsidiën voor de kerken te Kampen en Roer mond zouden sommigen gaarne zien vervallen. - Ock de nieuwe post voor de Groote Kerk te Zwolle vond weinig instemming. De post voor onvoorziene uitga ven voor oude gebouwen ontmoette bedenking. In alle sectiën verhieven zich krachtige stemmen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1881 | | pagina 1