Abonnementen worden dagelijks aangenomen.
LBCIDKN, 15 November.
De Leidsche tooneel vereeniging „Jacob Cats"
hield Zaterdag-avond weder eene openbare verga
dering met dames. In welk een belangstelling dit
gezelschap zich van de zijde der burgerij mag
verheugen, bewees de buitengewoon ruime wijze,
waarop van de uitnoodigingen was gebruik gemaakt.
Op die belangstelling mag het trouwens alles
zins aanspraak maken, getuige de uitvoering van
het programma, dat bestond uit: „Het Proces",
blijspel in één bedrijf of twee tafereeien, naar het
Hoogduitsch bewerkt door F. W. Buchner; „N". 83,
het derde hois links", blijspel in één bedrijf, naar
het Engelsch, door W., en „Het spreekuur vsb
den Dokter", kluchtspel in één bedrijf, naar het
Hoogduitsch van E. Eeich, voor rederijkers bewerkt
door Servaas De Bruin.
Toont de keuze dezer stukken dat de vereeni-
ging een zeer te waardeeren rekening weet te
houden met hare krachten, de uitkomst was er
daarom te schooner door. Men behaalde een dubbel
succes: het spel was flink eu de aanwezigen amu
seerden zich. Naast de medewerkenden die reeds
van vroeger goed bekend zijn, zagen we ook nu
weder leden voor de eerste maal optreden, die veel
goeds voor de vereeniging doen verwachtenterwijl
andere leden, die de vorige maal voor hun debuut
een ondergeschikte rol vervulden, nu reeds in een
hoofdrol optraden en wel op een wijze die van
den lust èn den ijver getuigt, waarmede de dilet
tanten zich op hunne taak toeleggen. Met genoegen
vernamen we dan ook dat de vereeniging steeds
in bloai toeneemt: het ledental klimt meer en meer.
Van de gelegenheid tot dansen welke er na de
uitvoering gegeven werd, maakte men een druk ge
bruik het bal was heel gezellig en zeer geanimeerd.
Hedenmorgen om kwart voor zevenen werd
de vrouw van den koetsiersknecht V. B., wonende
op het Kort-Galgewater, dood in haar bed gevonden.
Ze was hoogstwaarschijnlijk door een beroerte ge
troffen.
De airondissements-rechtbank fe 's-Hage
deed heden uitspraak in de zaak vau twee jongens
uit Leiden die 11. Maandag terechtstonden wegens
misbruik van vertrouwen en medeplichtigheid.
Eerstbedoelde had op 19 October, tegen f 7
's weeks in dienst zijnde aan de Leidsche brood
fabriek, een kist moeten afhaleD, welke de depot
houder M. te Nieuwkoop dagelijks met de stoom
boot „Volharding" naar Leiden terugzond, nadat
hij in de kist 's morgens brood ontvangen had
en waarbij hij dan het geld der levering van den
vorigen dag in een pakje insloot. Bekl. haalde
het geld f 24.18 er uit en bracht de kist ledig
aan de fabriek. Hoewel hij zich den volsenden
dag ziek had gemeld en niet op de fabriek
kwam, baalde hij toch weder een andere kist
van de boot, nu met behulp van zijn mede-
beklaagde. Uit deze kist ontvreemdde hij 19.87"/2
en deelde dat geld met zijn kameraad.
De rechtbank sprak beiden vrij van het ten
laste gelegde misbruik van vertrouwen, maar ver
oordeelde de eersten wegens eenvoudigen diefstal
tot vier maanden celstraf en den tweede ter zake
van medeplichtigheid tot zes weken gewone ge
vangenisstraf.
Naar wij vernemen, heeft de procureur-
generaal bij bet gerechtshof te 's-Gravenhage heden,
ingevolge art. 124 van het Wetboek van Straf
vordering, de zaak van W. M. De Jongh aange
bracht bij dat gerechtshof, dat, overeenkomstig
art. 125 van dat Wetboek, in raadkamer, het ver
slag van den procureur-generaal zal aanhooren, eH
ten spoedigste op deszelfds requisitoir beslissen.
In de zitting der Tweede Kamer van heden
is de ijkwet ingetrokken. De discussie is aange
vangen met het het ontwerp regelende de finan-
cièele verhouding met Indië. De heeren Yan Ede,
Van Kees Corver Hooft en Keuchenius opperden
allen het bezwaar dat dit ontwerp niet de regeling
aanbood, die noodig was. De heer Corver Hooft
verdedigde de batig-saldo-theorie. De heer Keuche
nius betoogde dat het stelsel van vaste bijdrage
alleen aangenomen kon worden als de Indische
begrooting in Indië werd vastgesteld.
Het stoomschip „Prinses Amalia", van Am
sterdam naar Batavia, vertrok gisteren van Snez;
en de „Voorwaarts", van Batavia naar Amsterdam,
arriveerde hedennacht te Marseille.
Voor de arrondissements-rechtbank te 's-Gravenhage
was heden ter verantwoording geroepen een Leidsch
student, beklaagd van in den nacht van 23 op 24
Sept., tijdens in de Stadszaal een concert en bal werd
gegeven ter opluistering van de Landbouwfeesten, aan
den agent van politie H. J. Hijmans een slag in het
aangezicht te hebben toegebracht.
De agent van politie H. J. Hijmans als eerste ge
tuige gehoord, verklaarde dat hij in genoemden nacht
voor de Stadszaal in politiek op surveillance was. Op
een gegeven oogenblik kreeg hij vanwege de com
missie van het Landbouwfeest order toe te zien dat
eenige jongelieden en speciaal de besch. niet meer in
de zaal zouden worden toegelaten. Toen evenwel
toch eenige jongelieden toegang eischten en hij hen
had gewaarschuwd dat zij niet binnen mochten, had
bekl. geroepen onder het uiten van een vloek: „wij
er in en de politie er uit!" Hem was toen door
besch. een klap in het gezicht gegeven en de politie
moest voor den grooten aandrang, door meerdere
studenten veroorzaakt, wijken. Van den toegebrachten
slag had hij geen hinder ondervonden.
Op de vraag van den verdediger zeide getuige nog
dat er kort te voren eene worsteling in de zaal tus-
schen studenten en burgers had plaats gehad en dat
toen ook de bekl. uit de zaal was verwijderd. Hij
had gehoord dat later eenige heeren met witte ser
vetten om het hoofd geslagen, toegang tot de zaal
hadden geëischt en nog later wel 200 studenten uit
de sociëteit waren gekomen om wraak te nemen over
de uitzetting hunner collega's.
De tweede getuige was de agent van politie
P. Schreuder, die eveneens verklaarde dat de politie,
nadat eenige heeren door de commissie waren ver
wijderd, het consigne heeft gekregen niemand meer
toe te laten. Toen besch. zich aanmeldde, had ook hij
hem gewaarschuwd. Hij had hem aan Hijmans den
slag zien geven en ook hooren roepen: „wij er in
en de politie er uit!" De studenten waren toen door
gedrongen en de politie had moeten wijken. Getuige
was in uniform en meent dat Hijmans ook in uniform
gekleed was, hoewel hij zich daaromtrent kan ver
gissen.
Getuige zeide nog naar aanleiding van eene vraag
van den verdediger, dat eene worsteling in de zaal
tusschen studenten en burgers aanleiding tot de ver
wijdering van eerstgenoemden en het later gevolgde
tumult heeft gegeven. Het komen van jongelieden
met witte servetten om het hoofd, van de promotie
partij van den heer Crommelin, en van meerdere stu
denten uit de sociëteit had later plaats.
Alsnu werden gehoord drie getuigen a décharge.
De eerste was de heer W. T. 'Hij verklaarde dat hij
een groot gedeelte van den laten avond onafgebroken
met bekl. in de zaal is in gezelschap geweest. Bekl.
had zich slechts zeer kort verwijderd. Hij had niet
te veel gebruikt. Van diens verwijdering door de
commissie was hem niets bekend, wel van den heer F.
Van het toebrengen van een slag aan den agent
had hij niets gezien.
De heer W. H. R. verklaarde eveneens dat niet
de besch., maar de heer F. na eene worsteling met
andere personen uit de zaal was verwijderd. Ook hij
was met den besch. in gezelschap geweest en had
hem niet zien slaan.
De derde getuige a décharge was de bediende P. J. M.
Hem was dien avond door den besch. gevraagd wat
er gaande was. Hij had toen geantwoord dat er iemand
uit de zaal was verwijderd. Besch. was toen wegge
gaan en getuige had hem niet meer gezien. Getuige
verklaarde nog niet vóór liet gebouw te zijn geweest
en niet te hebben kunnen opmerken dat besch. te veel
gebruikt had.
De beklaagde, hierna door den president ondervraagd,
ontkende dat hem door den agent de toegang was
ontzegd en dezen een slag te hebben gegeven. Slechts
ten deele was hij gemoeid in het voorgevallene. Hij
zat namelijk in de koffiekamer met eenige vrienden
te praten en op het hooren van een kolossaal rumoer
had hij bij den knecht geïnformeerd naar de oorzaak
daarvan. Toen hij daarop vernam dat iemand de zaal was
uitgegooid, dat deze een vriend van hem was die niet
goed ter heen was, was hij bang geworden dat deze
zou worden mishandeld. Hij had zich toen van zijn
gezelschap verwijderd en was gaan kijken. Hij vond
zijn vriend in woordenwisseling met een agent van
politie en heeft hem toegeroepen: „Auke", - dat is
zijn voornaam, - „schei er uit en kom hier. Daaraan
gaf hij gehoor, maar toen wij in de vestibule waren
gekomen, grepen eenige leden der commissie ons beet
er ontstond eene worsteling en wij werden door andere
studenten ontzet." Hij kwam toen in de groote zaal
terughij was niet buiten geweest en heeft vervolgens
den avond bij den heer T. doorgebracht.
De substituut-officier van justitie mr. Pape geloofde
in de toelichting van zijn requisitoir kort te kunnen
zijn. De bekl. heeft wel het hem ten laste gelegde
ontkend en de verklaringen der getuigen a décharge
strekken wel om te bewijzen dat allen binnen het
gebouw zijn gebleven en tevens dat besch. onmogelijk
de persoon kan zijn die den slag heeft toegebracht,
maar tegenover die ontkentenis en die verklaringen
stonden de pertinente verklaringen der getuigen-ver-
balisanten welke over al het gebeurde loopen. De agent
had den slag reeds beet vóórdat de heeren van de
promotiepartij en de andere hulptroepen van de jon
gelieden waren komen opdagen. De getuigen hebben
uitdrukkelijk verklaard zich niet te kunnen vergissen.
Zij stonden op verzoek van de Landbouwcommissie
voor het gebouw om te zorgen dat er niemand meer
werd toegelaten. De stoep was behoorlijk verlicht.
ZEA. gelooft dat het ten laste gelegde wettig en
overtuigend is bewezen. Hij meende evenwel dat de
omstandigheid dat het dien avond zeer rumoerig is
toegegaan, waartoe vooral de Landbouwfeesten hadden
aanleiding gegeven, kon strekken tot verzachting van
straf. De beklaagde staat wel goed bekend, maar dit
nam niet weg dat hij zich toch heeft schuldig ge
maakt aan den toegebrachten slag. Ten slotte requi-
reerde spr. de veroordeeling van beklaagde tot drie
dagen eenzame opsluiting.
Daarna erlangde de verdediger mr. J. S. D. Van
Doorn, advocaat te Leiden, het woord. Hij ving aan
met er op te wijzen dat volgens de verhalen van cou
ranten en mededeelingen van rustige burgers, in den
nacht van 23 op 24 September Leiden het tooneel
zou geweest zijn van zulke gewelddadigheden als maar
zelden hadden plaats gehad. Een hende van het studen
tencorps zou de gehoorzaal zijn binnengestormd en de
rust verstoord hebben en, niet tevreden met tal van
vechtpartijen, van de sociëteit versterking hebben ge
kregen en niet eerder gerust hebben voordat de zaal
geheel ledig was. Dergelijk verhaal werd opgedischt.
Men verwachtte er een groot sensatieproces van. En
wat is er gevolgd? Slechts de vervolging van één
student en nog z. i. geheel onschuldig.
Na het diner van den middag en de promotiepartij
van den heer Crommelin verkeerden de jongelui in
eene zeer opgewekte stemming en nu schijnt die
toestand minder bij boeren opvallend te zijn geweest
dat bij een der studenten die door bevallige kleeding
en beschaafde spraak vooral de aandacht moet ge
trokken hebben. Er ontstond eenig tumult, de student
werd door de commissie verwijderd, gelijk ook in het
proces-verbaal wordt gerelateerd, en wel op een heel
geschikte manier, namelijk onder het zingen van een
hosliedje. De burgers waren echter niet tevreden met
hun aanvankelijk succes en riepen dat al de studen
ten de zaal uitmoesten. Toen werden de studenten
aangevallen, maar zij behielden de overhand.
Alles had omstreeks 12 uren plaats, en op dat
oogenblik wilde de voorhoede van eene promotiepartij
de zaal binnentreden, maar het werd belet; er ont
stond eene verwarring zóó groot dat de politie ver
sterking moest halen. De burgemeester zelf verscheen
op de plaats en vooral op diens aanmaning verlieten
de meeste der jongelui het tooneel der vechtpartij.
Later in den avond had er nog wel eenige wanorde
lijkheid plaats, en vertoonde zich nog wel een groot
aantal studenten, maar de politie hield den toegang
bezet en de burgers verlieten door een achterdeur de
zaal. Al meer en meer trokken eindelijk de studenten
af en alles werd rustig.
Ziedaar [zeide pleiter, het voorgevallene. Beklaagde,
die juist den vorigen avond van een buitenlandsche
reis was teruggekeerd en zijn vreugde aan den dag
legde over het terugvinden van zijne vrienden, was
verdiept in de mededeelingen van zijn reis toen hij
de uitzetting van zijn vriend F. vernam. Hij begeeft
zich tot hem, wordt in een worsteling gemengd, maar
blijft steeds binnen; hij komt niet buiten en deelt
geen klappen uit.
Hij ziet strijd in het door het Openb. Min. aange
voerde en de verklaringen van getuigen, uit welk
laatste is gebleken dat bij de verschillende scènes
beklaagde niet buiten de vestibule is geweest en hij
ook geen aandeel heeft gehad in het binnendringen
der jongelui. Pleiter gelooft dat de agenten zich ver
gissen en het doet hem leed dat daardoor de bekl.,
iemand die te goeder naam en faam bekend staat,
is blootgesteld geweest aan allerlei onaangenaamheden
en thans voor de rechtbank moet terechtstaan. Hij
kan zeer goed begrijpen dat de hoofden der agenten waren
in de war geraakt bij het uitvoeren van een verbod, waar
aan zij niet konden voldoen, waartoe zij buiten machte
waren. Alleen het zien van beklaagde met een ge
scheurde jas moet hen hebben gebracht tot verkla
ringen als zij heden hadden afgelegd.
Hij geloofde echter dat bij de groote gelijkenis der
studenten op elkander eene vergissing in deze wel
mogelijk was, en dit kan te meer het geval, zijn daar
zelfs heden de eene agent niet wist of zijn kameraad
wel in uniform was geweest. Pleiter is van de on
schuld van zijn cliënt ten volle overtuigd en conclu
deerde ten slotte tot zijne vrijspraak.
De uitspraak werd daarna bepaald op aanstaanden
Maandag.