6346.
M^aridag 125 Oc ober,
A0. 1880.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
Dit nommer bestaat uit DRIE BLADEN,
Eerste Blad.
Ouze Strafwetgeving.
LEIDSCH
DAGBÏ
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 8 maanden.1.10.
Franco per po9t1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER ADYERTENTIEN:
Ven 1—6 regeU .j.i1.06.
Iedere regel meera 0.174
Grootere letters naar plaatsruimte.
"ètads-bebichïen.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN;
Gexiec de circulaire van den Commissaris des Konings in deze
provincie v u den 21stcn September 1880 (Prov. bled N°. 61),
herinneren hij deze den ingezetenen dezer gemeente aan de
bepaling van de artt. 27 en 42 der wet van den 299ten Maart
1833 atsblad N°. 4), zooals die zijn gewijzigd en aangevuld
bij de artt 7 en 14 der wet van den 9den April 1869 (Staats
blad N'. 59), behelzende bepalingen omtrent de op hen rustende
verplichting tot het inleveren van suppletoire aangiften wegens
het in ge': tik nemen van perceelen of perceelsgedeelten of aan
schaffing in belastingvoorwerpen naar de 5de en 6de grond
slagen 1 vijl zij tevens worden gewezen op de strafbepalingen
van art 15 der wet van 29 Maart 1S33 (Staatsblad N°. 4)
voor ZjOV. re die zijn gewijzigd bij art. 13 der wet van 9 April
1869 (Si sblad N°. 59) en van art. 39 der wet van 29 Maart
18Ï3 (Staitsblad N°. 4), waaraan zjj zich bij nalatigheid in het
doen der v?ngiften zouden blootstellen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leiden, DE KANTER, Burgemeester.
23 Octobir 1880. B. KIST, Secretaris.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN;
Herin ■'-a by deze den ingezetenen der gemeente aan de bepa
ling van rut. 201 der algemeene politie-verordening van den 6den
Novembü 1879 (Gemeenteblad n°. 4), houdende, dat ten minste
tweemaal in het jaar, en wel eens in het voor- en eens in het
najaar,, up kennisgeving van Bnrgemcester en Wethouders, schoor-
steenen en stookplaatsen gereinigd moeten worden.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leiden, DE KANTER, Burgemeester.
23 October 1880. E. KIST, Secretaris.
BUR' MEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN,
Gezien bet adres vau FRANS VAN KAMPENHOUT, smid,
wonende Zoeterwoude, houdende verzoek tot oprichting van
eene sm'Jsry in het pand aan het Levendaal n°. 44;
Gelet 0!» de artt. 6 en 7 der wet van 2 Juni 1875 (Staatsblad
n». 95);
Geven by deze kennis aan het publiek dat genoemd verzoek,
met de Bijlagen, op de Secretarie dezer gemeente ter visie gelegd
is; alsm.il dat op Zaterdag den 6den November a. s., 's voormid
dags te f oren, op het Raadhuis, gelegenheid zal worden gegeven
om bezwsren tegen dat verzoek in te brengen.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leiden, DE KANTER, Burgemeester.
23 October 1880. E. KIST, Secretaris.
De Bar ^emeester, Hoofd van het Gemeentebestunr van Leiden,
doet te weten dat aaD den ontvanger der directe belastingen al
hier is Isr hand gesteld een op den 19den October jl. invorder
baar verklaard kohier voor de belasting op het Patent, over het
dienstjaar 18S0/81 (aanvullingsrechten), benevens een op den
zelfde dat im invorderbaar verklaard kobier voor de belasting op
het Pei jireel, over het dienstjaar 1880/81, zijnde een ieder
verplicht zijDen aanslag op den bij de wet bepaalden voet te voldoen.
Leiden, De Burgemeester voornoemd,
23 October 1880. DE KANTER.
Ter Gemeente secretarie is in druk verkrijgbaar de Memorie
van Ani oord van Burgemeester en Wethouders op het Algemeen
Verslag van het verhandelde in de Sectiën van den gemeenteraad
omtrent de begrooting dezer gemeente voor 1881, tegen betaling
van f 0.50.
Vergadering van den Raad der gemeente Leiden, op Donder
dag der 28sten October 1880, des namiddags te één nur.
Behandeling o. m. der gemeentehegrooting voor 1880.
I.
Wel is waar zijn wij, wars van alle politiek,
niet gewoon aan het hoofd van ons blad beschou
wingen te plaatsen oyer hetgeen in de Kamer
wordt behandeld, doch het onderwerp waarmede
de Tweede Kamer zich a. s. Maandag zal gaan
bezighouden is zoo geheel buiten politiek gebied
gelegen en toch - of misschien juist wel daarom -
van zoo hoog belang, dat het ons niet ondienstig
voorkomt de aandacht onzer lezers er op te vestigen.
Ten gevolge van een besluit de vorige week
genomen, zullen dan de beraadslagingen geopend
worden over het Ontwerp-Strafwetboek, dat reeds
dezen zomer „voor de openbare beraadslaging ge
noegzaam is voorbereid". Nu deze poging zal
worden beproefd om eindelijk de kroon te zetten
op het werk onzer nationale wetgeving, willen wij
zeer in het kort de geschiedenis van het Neder-
landsche Strafrecht herinneren.
Wel behoeft nauwelijks betoogd te worden dat
voor 1795 aan een algemeen Nederlandsch Straf
recht niet te denken viel. De verschillende land
streken en steden, vroeger onder verschillende
vorsten, later tot een statenbond vereenigd wa
ren altijd te prat geweest op de volledige uit
oefening hunner souvereiniteit, dan dat zij, hoe ge-
wenscht ook daarvoor, ter wille eener algemeene
regeling er afstand van gedaan zonden hebben. De
eenige maal, dat er van een eenigszius krachtig
centraalgezag sprake kon zijn, onder Karei V en
Filips II, is het wel beproefd ook rechtseenheid
in de Nederlandsche gewesten te verkrijgen, en op
het gebied van het strafrecht kwam zelfs een wet
boek: de Crimineele Ordonnanciën van Alva tot
stand, maar de opstand, die onmiddellijk volgde,
deed in zijn haat tegen alles, wat de laatste regeering
en in het bijzonder Alva gedaan had, dit werk zijn
kracht verliezen. Alleen wat betrof het militair
strafrecht hadden wij algemeen geldende bepalingen,
daar de defensie altijd - althans in naam - als
een zaak der Unie beschouwd werd.
Geheel anders moest dit worden toen de Repu
bliek der Zeven Yereenigde Gewesten plaats had
gemaakt voor de ééue en ondeelbare Bataafsche
Republiek, en onze eerste algemeene staatsregeling,
die van 179S bepaalt dan ook in art. 28 der
algemeene beginselen dat er o. a. een wetboek
gemaakt zal worden „van lijfstraffelijke wetten,
algemeen voor de gansche Republiek." Binnen
twee jaren moest dit ingevoerd zijn, doch reeds had
deze staatsregeling voor die van 1801 moeten wijken,
(waarin bij art. 84 het gebod tot vervaardiging
van een algemeen crimineel wetboek was her
haald) vóór het ontwerp behandeld werd. De com
missie was reeds in 1801 met haren arbeid ge
reed geweest, doch men had het te druk met de
haute politique en toen nu in 1804 het Natio
naal Gerechtshof den arbeid onderzocht, welk onder
zoek langer duurde dan misschien strikt noodig
was, adviseerde dit ongunstig daar het ontwerp
te veel leerboek, te weinig wetboek was.
Inmiddels was Bodewijk Napoleon hier te lande
koning gewordendeze benoemde eene nieuwe
commissie en thans scheen de arbeid te zullen
gelukken. De commissie werkte vlug en goed
het Wetgevend Lichaam liet het ontwerp spoedig
door eene commissie uit haar midden onderzoeken
en op 30 November 1808 was het voor de be
raadslaging gereed. Wij, die niet verwend zijn door
eene spoedige afdoening bij wetgevende corpo
raties, kunnen het ter nauwernood begrijpen dat
juist één maand later hel ontwerp wet was ge
worden en, eveneens één maand later, den lsten
Februari 1809 reeds in werking trad onder den
titel: Crimineel Wetboek voor het ko
ninkrijk Holland.
De vreugde over deze nationale wetgeving was
van korten duur; met onze onaf hankelijkheid ging
zij te gronde. In Juli 1810 werden wij bij Frank
rijk ingelijfd en het keizerlijk decreet van 25
November van hetzelfde jaar bepaaldedat het
Fransche wetboek, de Code Péual, van kracht zon
zijn „dans les Départements de la Hollande." Hoe
veel voortreffelijks de Code Pénal voor zijn tijd
ook al bevatte, het was een vreemd, opgedrongen
werk en de eerste gedachte bij het herstel onzer
nationaliteit was die Fransche wetgeving in haar
geheel door eene Nederlandsche te vervangen. De
Grondwet van 1814 schreef in art. 100 o. a.
voor: „Er zal worden ingevoerd een algemeen
Wetboek van lijfstraffelijk recht", en art. 163
der Grondwet van 1815 herhaalde dit gebod, dat
nogmaals voorkomt in onze tegenwoordige Grond
wet, waar art. 146 verklaart: „Er is een algemeen
Wetboek van Strafrecht."
Toch begreep men de Fransche codes te moeten
behouden totdat de nationale wetgeving tot stand
gebracht was, en hier vangt de lijdensgeschiedenis
van ons strafrecht eerst recht aan.
Onmiddellijk werd de Code Pénal op sommige
punten gewijzigd door het Souverein Besluit van
11 December 1813, dus slechts 9 dagen na zijn
komst hier te lande, bekend onder den weinig
vleienden naam van het „Natiouale geeselbesluit",
omdat ten gevolge van de afschaffing van enkele
straften uit de Code, de geeseling o. a. weder
werd ingevoerd.
Dit was slechts een tijdelijke voorziening, die
als alle tijdelijke voorzieningen hier te lande een
lang leven had en eerst in 1854 vervangen werd
door een wet, die in het algemeen de straffen van
den Code Pénal verlichtte.
Men wilde toch een nieuw Strafwetboek hebben
en in 1815 is reeds een Ontwerp gereed, dat evenwel
evenmin als het volgende Ontwerp dat van 1827 de
goedkeuring der Kamers kon verwerven. Na zoo
hard gewerkt te hebben, hield de Strafwetgever
een poosje welverdiende rust en eerst in 1839
krijgen wij een nieuw Ontwerp, nadat inmiddels
op 1 October 1838 onze nationale wetboeken voor
burgerlijk recht, burgerlijke rechtsvordering, straf
vordering en koophandel de overige Fransche Codes
vervangen hadden. Dat ontwerp bracht het zoo
ver dat in 1840 het eerste boek aangenomen en
tot wet verheven werd; maar in 1842 had de
Kamer reeds weer berouw. Zij besloot dit ont
werp niet te voltooien, hel eerste boek werd ook
weer opgeborgen en de zaak blijft weer hangen.
In 1847 wordt het nogmaals beproefd. Yan dit
ontwerp verkrijgt het eerste boek ook weer de
goedkeuring van de Kamer, doch bij het tweede
ontstaat er zulk een geschil over het strafbaar
stellen van overtreding van het recht van placet,
het geheel weer in duigen valt.
Onmiddellijk beproeft men het opnieuw, doch
voordat dit Ontwerp gereed is, komt de ommekeer
van 1848, ook wat betreft de beoordeeling van
het recht van placet, en het mislukt weer. Nu
poogt men door partiëele herziening, door Holland-
sche wetten van een Fransch wetboek iets practisch
voor ons te maken. De belangrijkste dier herzie
ningswetten is de reeds genoemde van 1854.
Daarna behielp men zich weer een tijdlang en
het Ontwerp-strafwetboek van 1859 kwam niet
eens in behandeling. Men maakte weer kleine ver-
anderingswetten, en hiertoe behoort ook de wet
van 17 September 1870, waarbij de doodstraf hier
te lande, behalve voor militairen, werd afgeschaft.
Nogmaals werd het beproefdop 28 September
1870 werd een Staatcommissie belast met het
ontwerpen van een nieuw strafwetboek. Over haren
arbeid, die thans eerst in behandeling komt en de
geschiedenis, die ook dit ontwerp reeds achter den
rug heeft, hopen wij in een volgend artikel terug
te komen.
LEIDEN, 33 October.
Heden is aan de hoogeschool alhier de heer
A. Calkoen, geb. te Alphen aan den Rijn, bevor
derd tot doctor in de rechtswetenschap, met acade
misch proefschrift, get.: „Bevoorrechte schulden
op schepen."