N°. 6274.
Maandag 2 Augustus.
A0. 1880.
Dit Nommer bestaat nit TWEE BLADEN.
Eerste Blad
Iets nieuws voor Nederland.
LEIDSCH
DAÖBLAK
PRIJS DEZER COÜRARTt
▼•er Leiden per I meemdeik. Lit,
Franco per post..a 1.40.
Afzonderlijke Nommenk-#."."'. X7T'~.'."rcr.a 0.05.
PRIJS DEB ABTEBTBBTIEVI
Ttt 1—4 regie .TT.T.'IV.W.".
Iedere regel meer.
QreoUre latten taar pUatamlmla.
1.05.
a 0.17#:
«XADS-BERICHTEN.
Oproeping in wcrkeiyken dienst Tan
milicien-verlofgangers der lichting
van 18??.
DE BURGEMEESTER DER GEMEENTE LEIDEN,
Gezien de Circulaire van den heer Commissaris des
Konings in de provincie Zuid-Holland, van den llden
Maart 11., A. N°. 538/1 (2de afd.), Provinciaalblad n°. 23
Brengt ter kennis van de in deze gemeente gevestigde
milicien-verlofgangers der lichting van 1877, behoorende
tot het regiment Grenadiers en Jagersde acht regimenten
Infanterie en het 2de, 3de en 4de regiment Huzaren,
dat zykrachtens art. 125 der Militiewet, onder de wapenen
worden geroepen en daartoe op Zaterdag 14 Augustus aansl.,
des namiddags vóór vier uren, bij hunne corpsen tegenwoordig
moeten zijn, in uniform gekleed en voorzien van al de voor
werpen van kleeding en uitrusting door hen bij hun vertrek
met groot verlof medegenomen, alsmede van verlofpas en
zakboekje, zullende de opgeroepen manschappen op den
-18den September daaraanvolgende in het genot van onbe
paald verlof worden hersteld;
dat bedoelde miliciens mitsdien worden uitgenoodigd,
zich op Donderdag den 12den Augustus aanst., des
voormiddags tusschen 9 en 12 uren, aan te melden ter plaatse-
lijke Secretarie, tot het ontvangen van aanwijzing van de
plaats waarheen zij zich hebben te begeven en van het
hun eventueel toekomende daggeld of passage-biljet;
en dat, bijaldien ziekte of andere wettige redenen hen
mochten verhinderen aan deze oproeping te voldoen, zij
daarvan tijdig ter plaatselijke Secretarie behooren kennis te
geven, in het eerste geval onder overlegging eener ge
neeskundige verklaring.
Leiden, De Burgemeester voornoemd,
31 Juli 1880. DE KANTER.
Eenigen tijd geleden 'k weet niet precies
hoe lang, het kan wel een paar jaar zijnbevatte
een humoristisch tijdschrift een plaat, voorstellende
een jeugdig echtpaar aan de ontbijttafel. H ij zegt
tot haar: „Maar, lieve Marie, hoe dikwijls heb
ik u al gezegd dat ik geen harde eieren kan ver
dragen, en nn zijn ze alweer ongenietbaar!"
Zij antwoordt met een allerliefst pruilend gezichtje
„Och, die vervelende eieren, al kook ik ze nog
zoo lang, ze willen maar niet zacht worden."
Dat deze voorstelling uit het dagelijksch leven
is gegrepen, geloof ik niet; wèl, dat zij eeu grond
van waarheid bevat. Of wordt er niet algemeen
geklaagd dat bij den gegoeden burgerstand en de
hoogere klassen der maatschappij de lust voor
huishoudelijke bezigheden en dientengevolge de
vaardigheid in de waarneming der eenvoudigste
huisvrouwelijke plichten afneemt, zoodat men van
lieverlede meer afhankelijk wordt van de dienst
boden, welker gehalte er, naar luid van het alge
meen beweren, ook al niet beter op wordt? Yer,
zeer ver zijn we verwijderd van de middeleeuwsche
zeden, volgens welke de edelvrouw een geëerden
gast onthaalde op koeken, die zij eigenhandig had
toebereid. De dames der negentiende eeuw zonden
al een bijzonder vreemd gezicht zetten, als zij de
blanke vingeren moesten zetten in het taaie, vieze
deeg
Nu, dat behoeft dan ook niet: de coDÊseur
zoo heet immers in het Nederlandsch de man die
lekkers fabriceert wil met genoegen dat werk
voor haar verrichten. Bovendien, als er gasten zijn,
dan heeft men nog den kok, pardon, ik bedoel
den cuisinier, of den restaurateur, die ook wel
het benoodigde in de perfectie wil leveren.
En dan, laat ons niet vergeten dat de opvat
ting van de levenstaak der vrouw in de laatste vijf
en twintig jaar een belangrijke verandering heeft
ondergaan. Het „huishoudster-zijn" geraakt op den
achtergrond, een andere roeping wenscht het
schoone geslacht.
Toch zijn er lieden die zieh daar niet mede
knnnen vereenigen, ook onder de sterkere helft
des menschdoms. Zij willen zich gaarne blijven
belasten met de zorg voor de bestaansmiddelen,
en zijn nog zoo gehecht aan oude traditiën, dat
zij van hunne echtgenooten de behartiging der huis-
houdelijke bemoeiingen verlangen. Zij vinden dat
een middagmaal, eigenhandig door hunne levensge
zellin gereed gemaakt, tienmaal zoo lekker smaakt
als de beste producten onzer hedendaagsche Vatels.
Ongelukkigerwijs zijn een groot aantal gezinnen
er niet op ingericht, om de dochters des huizes
behoorlijk in te wijden in de mysteriën der edele
kookkunst. Of, de meisjes hebben zooveel andere
dingen aan de hand, dat zij nooit in de keuken
verschijnen. Daalt men lager op den maatschap-
pelijken ladder, dan zijn de middelen, het mate
riaal niet aanwezig om diezelfde kunst in haar
vollen omvang te beoefenen, en de meisjes, die
voor modiste of kinderjuffrouw worden opgeleid,
weten later niet of zij een biefstuk moeten bakken
met slaolie of met spek.
In dezen nood, die een sociale ramp dreigt te
worden, hebben ijverige behartigers van het alge
meen welzijn een redmiddel gevonden.
Kookscholen moeten we oprichten.
Juist, daar hebben we het. Geheel in overeen
stemming met den geest van onzen tijd, die door
middel van scholen in orde wil brengen wat het
huisgezin verwaarloost.
In een cursus van zegge drie jaren, leeren
de meisjes de practijk van de spijsbereiding. Als
hulpwetenschappen beoefenen zij daarbij natuurlijke
historie, scheikunde, warenkennis, boekhouden,
en ik geloof nog een stuk of wat vakken meer.
Na verloop van dien tijd krijgen zij een brevet,
dat haar benoembaar maakt voor keukenprinses,
of dat zij, in de ouderlijke huishouding optredende,
ieder kan vertoonen die ongalant genoeg is haar
kooksel en baksel niet lekker te vinden. Wat het
débouché der in de school vervaardigde lekkernijen
betreft, ja, men zou er bijvoorbeeld een soort van
gaarkeuken aan kunnen verbinden. Enfin, 't idéé
is voor verwezenlijking vatbaar. In Zwitserland, in
Engeland, en vooral in Amerika.
Daar hebben we den grooten dooddoener. Wat
elders, zoo het heet, met goed gevolg is beproefd,
moet ook in Nederland kunnen slagen. Een beroep
op Amerika vooral vindt altijd gehoor: in de
Nieuwe Wereld zijn de toestanden zoo voortref
felijk, inzonderheid in het oog van hen die er
niemendal van weten.
Reeds hebben ernstige vereenigingen, o. a.
de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering
van Nijverheid, over de zaak gedebatteerd. Mis
schien zal spoedig de eerste inrichting van dien
aard verrijzen, allereerst om geschikte kookschool
onderwijzeressen te vormen....
Wat is 't vooruitzicht schoon
Mocht deze of gene lezeres soms meenen dat
al die naaperij van inrichtingen uit den vreemde
ons van den wal in de sloot brengt, dat we
gevaar loopen op die wijze ons nationaal cachet
in te boeten, dat huiselijke werkzaamheden weer
teruggebracht moeten worden binnen den kring
der huiselijke bemoeiingen, dal menig huwelijk
gelukkig zou zijn indien de echtgenoote door hare
moeder tot huisvrouw was gevormd, kortom,
dat die kookschool-historie slechts twee zijden ver
toont: één belachelijke en één verderfelijke,
dan willen wij haar, geheel onder vier oogen en
al fluisterend, wel bekennen dat wij het totaal
met haar eens zijn, mits zij het vooral niet
oververtelle. Want we worden niet gaarne van
bekrompenheid beschuldigd en van het koesteren van
ouderwetsche denkbeelden verdacht.
LEIOEV, SI Juli.
In het vervolg van het verslag omtrent 's Rijks
Museum van Oudheden te Leiden wordt gezegd
dat ook uit gedeelten van ons vaderland aanwinsten
werden verkregen. Door eene vriendelijke schikking
o. a. met den heer J. A. Ort, ritmeester-instruc
teur bij het 4de regiment huzaren te Leiden,
erlangde het Museum eene zeer gewaardeerde aan
winst van voorwerpen, door hem op onderscheidene
plaatsen, maar vooral in Limburg, van lieverlede
verzameld, of ook door eigen opdelving verkregen.
Gedeeltelijk werden zij ten geschenke afgestaan,
gedeeltelijk tegen eenige dubbelen uit de Romeinsche
munten in het Koninklijk kabinet van penningen
en gegraveerde steenen te 's-Gravenhage op mach
tiging van den minister in vriendelijk overleg met
den directeur dier instelling in ruil gegeven. De
schikking waarbij aan het Museum een zeer ge
waardeerde dienst werd bewezen en de heer Ort
gelegenheid erlangde om zijne eigene, niet onaan
zienlijke verzameling van Romeinsche munten aan
te vullen, verrijkte de afdeeling der Romeinsche
Ondheden met vele voorwerpen. Van dr. Pleyte
werd aan het Museum geschonken een Romeinsche
munt 1ste grootte, van keizer Claudius, volgens
opgaaf in den tuin van een gewezen klooster te
Schoonhoven gevonden.
Onder het hoofd „Vaderlandsche Oadheden",
worden de voorwerpen vermeld, afkomstig van de
verschillende niet-Romeinsche volken en volks
stammen, die sedert de vroegste tijden langer of
korter in ons vaderland gevestigd waren. Op dien
weg wordt het bezwaar gemeden dat onafscheid
baar is van eene indeeling naar verschillende tijd
perken of volkenook wordt dan de vraag geheel
in het midden gelaten, of enkele voorwerpen al
dan niet tot het zoogenaamde vóór-geschiedkundig
tijdperk gebracht moeten worden, een tijdperk,
welks omgrenzing nog wel eenigszins aan wille
keurige opvatting onderhevig is.
Door den conservator dr. W. Pleyte hebben in
het vorige jaar, onder Delen op de Veluwe, waar
vroeger van tijd tot tijd voorwerpen van de oude
bewoners te voorschijn waren gekomen, voor reke
ning van de regeering, opzettelijke ontgravingen
plaats gehad, en waren een aantal scherven van
potten aan het licht gebracht, met asch en been
deren. Bij het verwijderen van de aarde konden
de weinig samenhangende gedeelten niet bij elkander
gehouden wordenlater gedroogd en gehard, wer
den de onderscheidene brokstukken weder veree-
nigd, en werd voor het Museum de aanwinst ver
kregen van een vijftal potten van gebakken aarde.
Ten geschenke van den geheim-hofraad, den
heer W. P. Van Otterloo, secretaris van prins
Erederik der Nederlanden, te 's-Gravenhage, werden
ontvangen voorwerpen, in verspreid gelegen zooge
naamde Hunebedden, grafplaatsen, in Silezië opge
graven.
Gedurende deze week zijn dagelijks in het
Werkhuis alhier opgenomen van 4767 volwas
sen personen en van 48 kinderen.
Aan de zwem- en badinrichting „Rhynzigt"
zijn gedurende deze week 881 baden genomen.
Ook Gedeputeerde Staten van Noord-Holland
hebben beslist dat boekdrukkers voor de door hen
gebruikt wordende stooropersen niet afzonderlijk