N°. S3238. S&andag 21 Juni. A°. 1880. Dese Courant wordt dagelyks, met uitxondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. Dit Nommer bestaat nit TWEE BLADEN. Eerste Blad. Reünie. •m. AV LEIDSCH DAGBLAD. PEIJ8 DEZEB COU&AST: Toot LeiAea per 8 maaadeb.v.L10. Francii per postt 1.40. Afzonderlijke Mommen.-.v.v.v.i-.T.. 0.05. PRU8 DEE ABTSBTBBUKSt Tn 1—4 r*c*i> •rMErrno»••«ail'iV» L0S« Mtrt r«fei mm Gromen letten •fftvrnvti» •«rrrrriTTiorviix*lA*a 0.17^» SXADS-BERIOHTEN. De BURGEMEESTER der Gemeente LEIDEN, Gezien art. 52 der Algemeene Politie-Terordeniig dd. 6 November 1879, waarbij de bevoegdheid wordt verleend om bij bijzondere gelegenheden nadere bepalingen omtrent het rijden en verblijven van rijtuigen op straat te maken, BEPAALT: 1°. dat op Dinsdag den 22aten Jnni e. k., ter gelegenheid van den gekostumeerden optocht door Heeren Studenten der Leidsehe Hoogeschool te honden, langs den weg, dien de optocht neemt, op dien tijd geene rijtuigen of paarden zullen mogen stilstaan, alsmede dat rijtuigen of paarden den optocht ontmoetende niet in tegenovergestelde richting znllen mogen doorrijden, maar zich naar elders moeten verwijderen, en 2°. dat des avonds gedurende de illuminatie alleen stapvoets mag worden gereden. Wijders noodigt hij het publiek dringend uit, den optocht niet te volgeu en bij het passeeren daarvan op de eenmaal inge nomen standplaatsen te blijven, en verder alle aan den optocht hinderlijke belemmeringen uit den weg te ruimen, en alzoo tot den geregelden cn ongestoorden afloop daarvan, ieder naar zijn vermogen, mede te werken. Leiden, De Burgemeester voornoemd, 15 Juni 1880. DE KANTER. De BURGEMEESTER der gemeente LEIDEN, Gezien art. 52 der Algemeene politieverordening, vastgesteld den 6den November 1879, BEPAALT: Dat bij gelegenheid der verschillende feesten te geven in het gebouw op de Ruïne, Dinsdag den 22sten Jnni e. k. en volgende dagen, de passage met rijtuigen tot het aanbrengen en afhalen van bezoekers niet anders mag geschieden dan in de richting van de Steenschuur O.-Z. terwijl die rijtuigen zich moeten verwij deren in de richting naar de Raamstegen-, Dat gedurende de feestweek iederen avond van 7 uren tot na afloop der feesten in bedoeld gebouw, het rijden langs het Rapen- lurg van de Nieuwsteeg tot de Steenschuur en langs de Steen- schuur W.-Z. is verboden. Leiden, De Burgemeester voornoemd, 15 Juni 1880. DE KANTER. BURGEMEESTER km WETHOUDERS van LEIDEN, Gezien het adres van PETRUS VAN BEEK, vleeschhouwer alhier, houdende verzoek tot oprichting van eene slachterij in het pand aan de Hoogewoerd N°. 155, Gelet op de artt. 6 en 7 der wet van 2 Juni 1875 (Staatsblad 95); Geven bij deze kennis aan het publiek dat genoemd verzoek, met de bijlagen, op de Secretarie dezer gemeente ter visie gelegd is; alsmede dat op Zaterdag den 3den Juli a. s., 's voormid- dggs te elf uren, op het Raadhuis, gelegenheid zal worden gegeven om bezwaren tegen dat verzoek in te brengen. Bargemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, DE KANTER, Burgemeester. 19 Jani 1880. E. KIST, Secretaris. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN bren- fen bij deze ter algemeene kennis, dat op Din8dag den 2sten Jnni aanst. de verschillende bureaux der Gemeente- Secretarie en het kantoor van den Gemeente-Ontvanger, van des middags twaalf uren af, voor het publiek zullen geslo ten zijn. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, DE KANTER, Burgemeester. 19 Jnni 1880. E. KIST, Secretaris. Zoo er iets is, dat het smartelijke eener lang durige scheiding althans eenigszins vergoedt, dan is 't het groote genoegen van het wederzien. Hoe langer die scheiding geweest is, des te grooter is dat genoegen. Wij stellen ons voor dat de Reünisten, die Maandag onze stad komen bezoeken, met een gevoel van genot als zulk een wederzien oplevert, moeten bezield worden. Zij zien die straten weer, veran derd wel is waar, maar toch nog zooveel sporen vertoonend van wat zij in „hun tijd" waren. Zij herinneren zich, hoe zij voor het eerst, als groenen, die straten doorkruist hebben, toen hen slechts deze gedachte bezielde: studenten vermijden. Hoe weinig droomden zij -toen, dat Leiden een maal voor hen niet een onverschillige stad zou wezen, maar een plaats vol herinneringen, die zij lief zouden hebben als de getuige van het geluk kigst tijdperk van hun leven. De student leeft de eerste jaren meestal zeer afgesloten van de burgerijde menschen op wier kamers bij woont, de gerenommeerde studenten leveranciers, zijn oppasser en een enkele straat- celebriteit, zijn de eenige Leidenaars, die hij wat van naderbij kent. Doch langzamerhand vermenig vuldigen zich die betrekkingen, hij knoopt steeds meer en meer kennis aan ook buiten het studen tencorps, meer en meer leert hij het beste deel der inwoners onzer stad, door hem eerst allen gezamenlijk smadelijk: „peueraars" genoemdwaar- deeren en als hij dit woord bij zijn promotie nog gebruikt, bedoelt hij daarmede niet veertig duizend Leidenaars, maar maakt er zoovele uitzonderingen op, dat hij het evengoed voor het woord „balie kluivers" kon verwisselen. En de stad zelve, hoe wordt zij hem niet ge meenzaam? DdAr was zijn kamer, d£ar in die straat heeft hij een paar maanden gelogeerd toen een epidemie ook de familie van zijn hospes had aangetast; in gindsche straat woonde een zijner beste vrienden en Zondags lagen zij er uit het raam de wandelaars te bespieden. Deze achteraf- buurt is voor hen vol herinneringen; dtór toch heeft hij een tijdlang gegeten en hoeveel dwaas heden wel niet uitgevoerd, als zijn eten misschien wat te rijkelijk met drinken gepaard was geweest. Doch waar zonden wij ophouden, indien wij al die herinneringen wilden opnoemen Zelfs de straat- steenen, vooral de schelknoppen zouden wij moeten memoreeren, en nog zou onze opsomming onvol ledig blijven. Ieder der reünisten zal zelf zijne souvenirs vinden en tal van vroolijke, doch ook tal van ernstige herinneringen zullen bij hem op komen, laat ons hopen dat er geen droevige onder zijn en zijn verblijf te Leiden hem geen smarten mag hebben gegeven. Doch nog meer dan het weerzien dezer stomme getuigen van zijne jeugd, zal het zijn hart goed doen, de levende getuigen terug te vinden, de vrienden aan de Academie, van wie hij misschien in langen tijd niets vernam, doch die hem door een hartelijken handdruk bewijzen hem daarom niet vergeten te hebben. Hierbij zal hij ongetwijfeld menigen vriend missen, dien hij nog zoo gaarne weder had gesproken, aan wien hij nog zoo ziels- graag verteld had hoe de illusiën hnnner academie jaren vervuld of onvervuld waren gebleven, doch die reeds lang den eeuwigen slaap is ingegaan. Aan hen, die niet meer zijn, zal een zijner eerste gedachten gewijd wezen; maar zij zal hem zijn feestlust niet ontnemen, want hij begrijpt dat ook het zich terugverplaatsen in de dagen hunner vriend schap een daad van piëteit is jegens den overledene. 1 Doch ook de stad zal hij, vooral als zijn stu- denten tijd ver achter den rug ligt, veranderd vinden. Een nieuw ruim station ontvangt hem in plaats van het vroegere kleine gebouw, een tram- wajnet bedekt de straten, nieuwe huizen hebben de oude vervangen, nieuwe wijken zijn bijgebouwd. Zijn oude gezellige „kroeg" moest plaats maken voor een monumentaal gebouw, het gezonde drink water heeft den vroegeren „eendenwijn" verdrongen, nieuwe straten en nieuwe straatnamen hebben den plattegrond gewijzigd. Zal hij het bespeuren Bemerkt de zoon het dat de «warte haren zijner moeder grijs worden, dat haar voorhoofd zich rimpelt en haar veer krachtige tred verdwenen is? Neen! Voorzeker blijft zij voor hem altijd zijne „moeder", die hem gekoesterd heeft als kind, geleid als knaap, be moedigd als jongeling en, laat ons hopen, be wonderd als man. Wat hij in haar ziet, is hare liefde en deze is niet veranderd. En evenzoo is Leiden niet veranderd: zij is nog altijd de Alma Mater, die haar speelsche jeugd weieens wat al te luidruchtig mocht vinden, doch tevens vol be wondering is voor die eerste teekenen van levens kracht en levenslust. Zij i3 de moeder, die hare zonen, ook als zij ver weg zijn, met een liefdevol oog volgt en met trots, als zij zich verdienstelijk maakten, op hen wees, zeggende: „Dat zijn mijne kinderen, hier hebben zij gewoond, hier hebben zij zich gevormd tot wat zij thans zijn." Welkom! dus gij sieraden der Natie, gij, be hartigers der volksbelangen in dienst van de* staat, gij redders der lijdende menschheid; wel kom gij predikers der zedeleer en godsvrucht, gij leeraren der jeugd! Leiden is verblijduweder binnen de academiestad vergaderd te weten, de moeder verheugt zich hare kinderen weder rondom zich te zien. Haar feestdosch heeft zij aangetrok ken, een hartelijke ontvangst is u bereid. Ver jongt u dus, oud-leerlingen der Leidsehe Acade mie, bij de herinneringen uwer jeugd en volgt dan de spreuk, die het nieuwe sociëteitsgebouw versiert Gebruikt jolijt, Terwijl gij zijt In nwe jonge jaren 1 LEIDEN, 10 Juni. Nu Leiden gereedstaat feest te vieren ter eere zijner aloude Academie, die het loon was van den moed en de trouw der Leidsehe burgerij, is het ze ker in den geest van allen die aan dat feest zullen deelnemen, met aandrang den wensch te uiten, dat de opgewekte stemming dezer dagen eens flink dienst baar gemaakt worde aan het langgewenschte ge- denkteeken van Leidens Ontzet, dat nu eindelijk zijne voltooiing nadert. De prachtige bas-reliefs, gelijk men weet, liggen reeds lang in gereedheid. Het beeld van Van der Werf is in de gieterij der heeren Enthoven in bewerking, en wij verheugen ons aan onze stad- genooten het bericht te kunnen mededeelen, dat de kop reeds gegoten en uitnemend geslaagd is. Als de geldmiddelen het toelaten, zal de inwijding den der den October 1881 kunnen plaats hebben. Dat mag niet mislukken! Doch het bedrag der be schikbare som is nog maar gestegen tot f 22,285. Er komen dus nog ongeveer 3000 te kort, die door de renten slechts gedeeltelijk kunnen gedekt worden. Wel mag men dus alles in het werk stellen, dat de aanstaande feesten niet voorbijgaan zonder het ont brekende aan te vullen. De Commissie, die onlangs onzen nieuwbenoemden Burgemeester de hulde der ingezetenen bracht bij zijn optreden als hoofd dezer gemeente, heeft reeds een goed voorbeeld gegeven, door het batig slot van hare rekening ten behoeve van het gedenkteeken te bestemmen en aan iedereen de gelegenheid tot medewerking te openen. In dagen als deze, waarin de stichting der Acade mie zoo luisterrijk wordt herdacht, mag men onge twijfeld op ruime deelneming onzer stadgenooten rekenen voor een monument, dat met die stichting in zoo nauw verband staat Ook van de Oud-Studen ten, die in grooten getale de Alma Mater zullen be zoeken, mag men verwachten dat zij gaarne een offer zullen brengen ter gedachtenis van Leidens Ontzet; want wie den 8sten Februari in eere houdt, heeft pok een warm hart voor den 3<3en October. Maar inzonderheid spreken wij den wensch uit, dat de Academische jongelingschap zich niet onbetuigd zal laten. Zij heeft iets goed te maken, dat zij te lang maar zeker onwillekeurig verzuimde. De Commissie van het monument beklaagt zich, dat de medewerking der Studenten niet aan hare verwach ting heeft beantwoord. Wat het Studentencorps vroe-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1880 | | pagina 1