Zaterdag 120 September.
N\ 6010.
A0. 1879.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER CDURANT:
Voor leiden per 8 mwnA-a.L10.
Franco per post.a 1-40.
Afionderitike HommenO-W-
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon? en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADVERTENTIE»':
Vtn 16 regels1.05.
Iedere regel meer0.17$.
GrooUre letlers naar plaatsruimte.
Dit Noimner bestaat uit TWEE BLADEN.
Eerste Blad.
In de hedenmiddag door de Tweede Kamer gehouden
zitting werd om drie uren de volgende
K ede voering uitgesproken door
den Minister van Financiën by de Indiening
der Staatsbegrootlng voor I860.
MIJNE HEEREN
Ingevolge daartoe van den Koning bekomen mach
tiging heb ik de eer de algemeene Staatsbegrooting
voor den dienst 1880 bij u over te brengen.
Alvorens u omtrent 's lands fmanciéelen toestand
mijn gevoelen te doen kennen, wensch ik de feiten,
waarop het gegrond is, voor u bloot te leggen.
Bij de aanbieding der begrooting van den nu loo
penden dienst meende mijn geachte voorganger de
tekorten van de algemeene rekeningen van Staatsin
komsten en uitgaven tot en met den dienst 1878
na aftrek der batige sloten van de diensten 1874 en 1875
en van eene uit de opbrengst der geldleening van
1878 aan de inkomsten van dat jaar, ter zake van
uitgaven voor spoorwegen toegevoegde som van
8,350,000 te kunnen stellen op een rond bedrag
van 22,850,000.
Ofschoon die berekening, voor zooveel den dienst
1877 betrof, ten deele slechts op voorloopige opgaven,
en wat den dienst 1878 aangaat zoo voor de inkom
sten als voor de uitgaven op nog onzekerder gegevens
moest berusten, is het mij aangenaam u te kunnen
mededeelen, dat hare uitkomsten met de later ver-
kregene niet veel verschillen en dat het thans bekende
resultaat zelfs eenigszins minder ongunstig is.
Hoewel de afsluiting der rekening van den dienst
1876 door de herstelling eener kleine onregelmatig
heid in de verantwoording van een overleden comptabele
werd vertraagd, is het onderzoek daarvan ter Algemeene
Rekenkamer toch afgeloopen. Zij aal worden afgesloten
met een nadeelig saldo van slechts vijf cents hooger
dan het ten vorigen jare medegedeelde, thans bedra
gende 6,902,047.43.
De rekening van den dienst 1877, nog bij de Alge
meene Rekenkamer aanhangig, is opgemaakt met een
bedrag aan uitgaven van 118,165,410.495
en aan middelen van. 102,273,821.465
alzoo met een tekort van 15,891,589.03
zijnde ongeveer 331,840 lager dan waarop het
ten vorigen jare werd geraamd, omdat de uitgaven
ƒ296,100 minder, de ontvangsten daarentegen 35,740
meer bedroegen dan aanvankelijk berekend was.
Voor den dienst 1878 zijn de uitgaven voorloopig
I te stellen op116,260,927.20s
en de ontvangsten op110,421,772.03s
zoodat het nadeelig saldo 5,839,155.17
zou bedragen of ongeveer 740,000 minder dan
waarop het nu een jaar geleden door mijn voorganger
werd geschat.
Dit verschil wordt hierdoor veroorzaakt, dat de
uitgaven nu berekend zijn bijna 2,329,000, de ont
vangsten daarentegen ruim 1,588,000 beneden de
vroeger aangenomen cijfers te zullen blijven.
Wat de uitgaven betreft, heeft tot dit resultaat
medegewerkt dat eene som van ruim f 240,000 uit
de hoofdstukken VI en IX, bij de wet, uit den dienst
1878 naar den dienst 1879 is overgebracht en dat
de uitgaven wegens renten en kosten, vallende op de
uitgifte der nieuwe ieening, ongeveer 550,000 beneden
I het daarvoor toegestaan bedrag gebleven zijn.
Het verschil tusschen de vermoedelijke ontvangsten
B van den dienst 1878 en de aanvankelijke opgave
II deswege zou, in stede van nadeelig, voordeelig zijn,
indien niet bij die eerste opgave gerekend was op de
teruggave van een gedeelte ad 3,000,000 der aan
.de Amsterdamsche Kanaalmaatschappij gedane geld
lening van 5,500,000, waarvan echter vóór het
'oojjdstip van afsluiting van den dienst 1878 niet meer
1 kunnen worden ontvangen dan de som van
|825,679.06, tot welker voldoening voor of op 31
i. December 1879 de gemeente Amsterdam zich heeft
verbonden. Het zal geene opmerking behoeven, dat
ook het laatstgenoemde bedrag van 825,679.06
aan de ontvangsten van den dienst 1878 zou moeten
ontbreken en het nadeelig slot van dezen dienst dus
met dit bedrag zou vermeerderen, indien het ont
werp tot goedkeuring van de dading er van niet tijdig
tot wet mocht worden verheven.
Alvorens van den dienst 1878 af te stappen, wensch
ik, in navolging van vroegere gelijksoortige opgaven,
nog mede te deelen dat de ontvangsten en uitgaven
aldus te ontleden zijn
Ontvangsten.
Gewone middelen100,796,092.97s
bijdrage uit de koopprijzen van
domeinen450,000.00
eerste gedeelte van de aflossing
eener leening aan de Amsterdam
sche Kanaalmaatschappij 825,679.06
uitkeering uit de opbrengst der
4-percsnts-geldleening van 1878. 8,350,000.00
te zamen 110,421,772.03s
Uitgaven.
Algemeene dienst74,418,666.63s
rentebetaling en verplichte amor
tisatie 27,250,712.88
aanleg van Staatsspoorwegen en
subsidiën voor spoorwegen 8,800,000.00
uitgaven tot bestrijding van vee
ziekten645,029.99
wegens uitbreiding der bij bestek
vastgestelde werken van de Am
sterdamsche Kanaalmaatschappij 100,000.00
buitengewone uitgaven voor het
Departement van Oorlog. 5,046,517.70
te zamen .ƒ116,260,927.205
In verband met eene gelijke ontleding betreffende
den dienst 1877, meende mijn voorganger te moeten
wijzen op het feit dat van 1876 op 1877 de uitgaven
voor den algemeenen dienst, ten gevolge van ver
schillende hij de wet vastgestelde of goedgekeurde
regelingen en maatregelen, zeer aanzienlijk waren
toegenomen, terwijl daarentegen de opbrengst der ge
wone middelen verminderd was.
Dit treurig verschijnsel doet zich, bij vergelijking
van de diensten 1877 en 1878, niet weder voor. De
uitgaven voor den algemeenen dienst waren toch over
die beide jaren nagenoeg gelijk, doch wanneer men
de opbrengst der gewone middelen van 1878 ver
mindert met de geringe som van 103,000 in de
tweede helft van dat jaar, wegens successierecht in de
rechte lijn ingekomen, dan blijkt dat deze middelen,
in weerwil der ongunstige tijdsomstandigheden, in
1878 bijna 1,000,000 meer dan in 1877 deden
ontvangen.
De uitkomst van den loopenden dienst 1879 is uit
den aard der zaak nog zeer onzeker. Ik meen echter
daaromtrent geen overdreven verwachtingen te koes
teren, door ze volgenderwijs te berekenen:
De hoofdstukken der begrooting van uitgaven wer
den, met inbegrip van latere verhoogingen, vastgesteld
op119,825,098.98
Men kan aannemen, dat daarvan
zal vrijvallen:
gewone besparing, 1,000,000
en de renten van
de waarborgkapitalen
der muntbiljetten 500,000
1,500,000.00
De uitgaven zijn dus te stellen op 118,325,098.98
De raming van de gewone middelen bedraagt
103,624,697.
Het komt mij echter, ook op grond van de reeds
bekende opbrengst, niet raadzaam voor er op te re
kenen, dat die raming ten volle zal worden bereikt.
Wanneer ik, bij de berekening der opbrengst over
het geheele jaar, de grondbelasting stel op het bedrag
der kohieren over het jaar zelf en, om tegen kleine
teleurstellingen op andere middelen beveiligd te zijn,
de personeele en patentbelastingen op dat der kohie
ren van den dienst 1878/79wanneer ik verder alleen
op eenige opbrengst boven de raming reken voor de
inkomsten van posterijen en telegraphie, die tot dusver
gunstig warenwanneer ik voorts de in de eerste
zeven maanden des jaars verkregen opbrengst van de
overige gewone middelen vermeerder met een gelijk
bedrag als zij in de vijf laatste maanden van 1878
afwierpen, en daarbij voeg vijf twaalfden eener som
van 2,000,000, waarop ik de successie in de rechte
lijn voor 1880 meende te moeten ramenen wanneer
ik eindelijk voor de ontvangsten wegens de exploitatie
van staatsspoorwegen, alsmede voor de rubriek „ver
schillende ontvangsten en toevallige baten" eene met
de raming overeenkomende opbrengst aanneem,
dan kan ik de gewone ontvangsten van den dienst
1879 niet hooger stellen dan op. 102,865.098.98.
Daarbij komen dan:
1°. eene bijdrage uit het fonds
der koopprijzen van domeinen, ad 900,000.00
en 2°. eene uitkeering uit de
opbrengst der geldleening van
"1878, ad7,300,000.00
Tezamen .ƒ111,065,098.98
welke som, vergeleken met het
zoo even voor de uitgaven gestelde
bedrag van118,325,098.98
een vermoedelijk tekort aanwijst
van7,260,000.00
De tot dusver besproken tekorten
bijeentellende, namelijk
voor den dienst 1876. 6,902,047.43
1877. -t 15,891,589.03
1878. 5,839,155.17
1879. 7,260,000,00
verkrijgt men daarvoor te zamen. 35,892,791.03
Tot dekking daarvan zullen bij
de wet bestemd kunnen worden
a. de tot dusver buiten beschik
king gehouden batige sloten van
den dienst
1874 ad 5,917,281.645
den dienst
1875 ad 926,325.84
te zamen 6,843,607.48s
en b. het over
schot van de zui
vere opbrengst
der leening van
1878 ad. 26,652,177.39
33,495,784.87*
zoodat nog ongedekt zoude blijven 2,397,006.75'
of in rond cijfer 2,400,000,00
Ten opzichte van de opbrengst der leening meen
ik hier te moeten aanstippen, dat deze, volgens de
deswege opgemaakte, bij de Algemeene Rekenkamer
onderzocht wordende rekening be
dragen heeft42,302,177.39
waarvan bij de wet is toegewe
zen aan de middelen van
den dienst 1878 8,350,000.00
1879 7,300,000.00
15,650,000.00
zoodat beschikbaar blijft voor
meld bedrag van26,652,177.39
De indruk van de tot dusver geschetste uitkomsten
zou inderdaad ontmoedigend zijn, kon men zich daarbij
niet herinneren dat uit de ontvangsten der jaren,
waartoe die tekorten betrekkelijk zijn, boven en be
halve verschillende andere buitengewone uitgaven niet
minder dan 34,700,000 voor spoorwegaanleg en
ruim 10,000,000 voor den bouw der nieuwe ves
tingen zijn afgezonderd.
Dat geheele tijdvak heeft zich overigens geken
merkt door onzekerheid nopens de vraag, of aan de
Staatsinkomsten eenige, en zoo ja, welke bijdrage
uit de geldmiddelen der overzeesche bezittingen zou
kunnen worden toegevoegd. Van de som van
f 20,825,327, waarop nog bij de ramingen der mid-