Maandag 7 Juli. N°. 5946. A0. 1879. LEIDSCH DAGBLAD. PBIJS DEZER COÜBAJSTj Voor Leiden per 8 meenden............... f 1.KK Franco per po«L1.AO- Afiöodp-ritjke Nommere0.03. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. PRIJS DER ADVERTENTIES t fan 16 re ge la1.05. laden regel meer......*.a 0.17^ rooier® letten naar plaatsruimte. Dit Noramer bestaat uit TWEE BLADEN, Eerste Blad. De Hoogere Burgerschool Toor Meisjes. (Ingezonden). III. Het zijn voornamelijk twee punten, waaromtrent de commissie van toezicht en de inspecteur blijkens hunne adviezen van gevoelen verschillenbeide zijn van groot gewicht, zoodat de raad deze zaken wel goed mag overwegen alvorens hieromtrent eene beslissing te nemen, die op de toekomst der school van over wegenden invloed zal zijn. Juist omdat de adviezen hieromtrent niet overeenstemmen, is eene toelichting niet ongewenscht en meen ik den belangstellenden geen ondienst te doen, door op die punten de aandacht te vestigen, en zoo al niet openbare bespreking, althans het nadenken op te wekken. Het eerste punt heeft betrekking op de vakken, die aan de school zullen onderwezen worden en het aantal uren dat aan elk zal worden gewijdhet tweede op het onderwijzend personeel. Omtrent het eerste punt, dat toch het hart der op te richten school raakt, is het advies der commissie al zeer sober; de inspecteur is wel uitvoeriger, maar verwijst overigens naar een opstel getiteld „Het mid delbaar onderwijs voor meisjes in 1876", dat doorhem in de Economist van Febr. 1877 is geplaatst, waarin deze en andere zaken grondig zijn uiteengezet. Ter stond heb ik het genoemde artikel ter hand genomen en met het voorstel der commissie vergeleken. Niet alleen zijn de afwijkingen vele, doch meer nog ver wonderde het mij dat de commissie van dit belangrijk opstel geen kennis schijnt genomen te hebben, althans nergens verklaart waarom zij van het daar voorge stelde is afgeweken en aan haar eigen voorstel de voorkeur geeft. Daar ik niet mag onderstellen dat dit opstel zich binnen het bereik van alle belangstellenden bevindt, en de inspecteur met al te groote beschei denheid zich wel op het vroeger geschrevene beroept, maar het niet in zijn advies aanhaalt, acht ik het niet overbodig het voornaamste daaruit over te nemen, zijnde een normaal-programma voor de vakken en lesuren eener hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus voor meisjes. Dit programma is na eene zeven jarige ondervinding met groote zorg en nauwkeurigheid als resumé van al de bestaande meisjesscholen opge steld, zoodat het hierbij in de eerste plaats de aandacht verdient. In de laatste kolom vindt men het eenige vermeld wat hieromtrent door de commissie wordt voorgesteld, namelijk het aantal uren dat wekelijks aan elk vak in al de klassen gezamenlijk zal gegeven worden. GETAL LESUREN 'SWEEKS IN DE VOLGENS LEERVAKKEN. TOTAAL. DE le klasse. 2e klasse. 3e klasse. 4e klasse. 5e klasse. COMMISSIE 4 3 3 3 3 16 13 4 3 3 3 3 16 14 Duitsche taal- en letterkunde 4 3 3 3 3 16 13 4 3 3 3 13 14 2 2 3 3 3 13 13 Aardrijkskunde. 3 3 2 2 I 11 8 Wiskunde (rekenen daaronder begrepen). 4 3 3 2 2 14 13 Plant- en dierkunde 2 2 1 1 1 7 7 Natuur- en scheikunde 2 3 4 9 8 Boekhouden jf 1 1 1 Staatsinrichting n 1 1 1 Teekenen en kunstgeschiedenis 3 3 3 3 3 15 15 2 2 2 2 2 10 8 2 2 2 2 n 8 n n n 2 Zingen op de vrije middagen. Totaal 30 30 30 30 80 150 130 Men ziet hieruit dat de afwijking van het voorstel der commissie van het uitgewerkt programma van den inspecteur niet gering is, doch ik haast mij er bij te voegen, dat zij grootendeels moet toegeschreven worden aan het verschil in het aantal lesuren dat wekelijks zal gegeven worden. Het in het programma aange nomen getal van 30 uren wordt namelijk door de commissie verminderd tot 26. Allerminst zal ik beweren dat de argumenten, die voor deze reductie worden aangevoerd, ongegrond zijn, doch zij verliezen veel van hunne waarde zoolang de commissie niet heeft meege deeld, op welke wijze de 26 uren in elke klasse over de verschillende vakken moeten verdeeld worden, om een aaneensluitend geheel te verkrijgen, hetgeen in het programma van den inspecteur zoo duidelijk is geschied. Zoo hebben de moderne talen door de reduc tie het meest geleden; en zou dit te verantwoorden zijn tegenover den nadruk die algemeen op deze vakken vooral bij het onderricht aan meisjes van 1418 jaar uit den beschaafden stand wordt gelegd? Het komt mij voor, dat de C. v. T. een duide lijker overzicht zou verkregen hebben, indien zij van het uitvoerig toegelichte normaal-programma van den inspecteur ware uitgegaan; zij behoefde zich daaraan geenszins streng te houden, maar indien zij van elke afwijking rekenschap had gegeven, zou de zaak stellig in klaarheid gewonnen hebben. Over de zoogenaamde „bijvakken" nog een enkel woord. Omtrent het onderwijs in gymnastiek deel ik geheel het gevoelen van de C. v. T. tegenover den inspecteur en het dagelijksch bestuur. Van harte hoop ik, dat de raad de aangevoerde gronden vóór en tegen nauwkeurig zal overwegen, alvorens hieromtrent eene beslissing te nemen. Het verplicht stellen van het on derwijs in dit vak brengt groote kosten met zich, die geheel kunnen vermeden wordenzoo moet een afzon derlijk lokaal met toestellen worden ingericht en eene onderwijzeres alleen voor dat vak benoemd, hetgeen overbodig kan genoemd worden, omdat hier eene zeer goede gelegenheid bestaat. Het geldt hier geen vak van algemeene vorming, dat voor alle leerlingen van gelijk belang kan geacht wordenniet alle kinderen zijn door natuur en aanleg geschikt voor gymnastische oefeningen en daarom zou ik het vak liever van de verplichte naar de vrijwillige overbrengen. Trouwens ik zou hetzelfde met al de bijvakken willen doen. Ook na aandachtige lezing en overweging van het genoemde opstel, waarin ook over deze uit voerig wordt gehandeld, ben ik nog niet overtuigd dat het een gemis zou zijn, wanneer het medegedeelde normaal-programma met de „natuur- en scheikunde" eindigde. Het nut van het enkele uur „boekhouden" zie ik niet in, en te meer zijn mijne bezwaren toege nomen, nu ik ook bij den inspecteur de neiging bespeur om het als een soort aanhangsel van de „wiskunde" te beschouwen, waarmede het in aard en vormende strekking hoegenaamd niets gemeen heeft. Met den inspecteur zie ik tegenover de C. v. T. evenmin het nut van de paar uren „schoonschrijven" en zou er meer aan hechten, indien in het algemeen door het geheele onderwijzend personeel meer aandacht werd besteed aan den vorm waarin het werk der leer lingen, op school of thuis vervaardigd, wordt afgele verd. Nu zal juist het afzonderlijk onderwijs in het „schoonschrijven" een geschikt argument zijn om die zorg ter zijde te stellen. Het onderwijs in handwerken, volgens de C. v. T. in de eerste plaats bestaande in „verstellen, knippen en hetgeen verder op het vervaardigen van vrouwe lijke kleedingstukken betrekking heeft" zou ik van de school naar het huisgezin wenschen over te brengen. Wat eindelijk het onderwijs op het gebied der kunst betreft, in alle schikkingen, die hierop betrekking hebben, bestaat voor mij iets raadselachtigs, waarvan ik ook na lezing en overweging van veel wat hierop betrekking heeft de oplossing niet kan vinden. Het uitgebreide gebied der kunst kan gevoegelijk in drie groote afdeelingen worden gesplitst: de letteren, de beeldende kunsten en de toonkunst. Voor het onder wijs in de eerste wordt op alle scholen voldoende zorg gedragenhet onderwijs in de tweede afdee- ling is in alle programma's van het middelbaar onder wijs doorgedrongen dat in de derde ontbreekt geheel. Van waar dat verschijnsel? De gelegenheid ontbreekt om er thans uitvoerig over uit te weiden, doch met het oog op de voorgestelde regeling mag ik een paar opmerkingen niet terughouden. Dat het onderwijs in de letterkunde algemeen is geworden, zal door een ieder worden goedgekeurdbekend te zijn met de groote werken die in ons vaderland en de naburige beschaafde landen op dat gebied zijn tot stand gebracht behoort tot elke beschaafde opvoeding, en ligt binnen ieders bereik. Geheel anders is het met de beeldende kun sten en de toonkunst. Niet een ieder is het gegeven tot haar gebied door te dringenaanleg, neiging, ontwik keling geven hier den doorslag. Onverstandig is het, waar deze ontbreken, toch met kunstmatigen aandrang het onderwijs door te zettenminachting en bespotting van de kunst zijn hiervan de treurige gevolgen. Op het gebied der toonkunst wordt dit, zoo niet ge voeld, dan toch in toepassing gebracht. Van daar dat het onderwijs van de scholen is verbannen en naar af zonderlijke inrichtingen of privaatlessen overgebracht. Doch op het gebied der beeldende kunsten heeft het zelfde plaats; ook daar hangt het van natuur en aanleg af, of het onderricht eenige vruchten zal dra gen. Waarom nu het teekenonderricht, verbonden met de geschiedenis en grondslagen der beeldende kunsten, op de scholen niet alleen gebracht, maar zelfs door de vele uren, daaraan gewijd, ten troon verheven, en dat van de toonkunst, hoewel volkomen gelijkstaande, verbannen Ik meen dat gelijke oorzaken gelijke gevolgen moeten hebben, derhalve of beide op de scholen onderwezen, voor zoover de algemeene ontwikkeling der leerlingen dit veroorlooft, of beide naar bijzondere inrichtingen overgebracht, naar kunstscholen, waar neigingen aanleg van eiken leerling den maatstaf geven, welk deel der kunst door hem zal worden beoefend en hoever hij het daarin brengt. Alleen op de laatste wijze kan aan de kunst recht geschieden en zal zij van den ver nederden toestand dien zij nu nog in het onderwijs inneemt, tot den hoogen rang worden gebracht, die haar toekomt. Ik weet, dat thans nog mijn beschou wing in dit opzicht onpractisch aal genoemd worden, doch geloof tevens, dat de toekomst haar in het gelijk zal stellen. LEIDEN, ft Juli. Heden zijn aan de hoogeschool alhier bevor derd tot doctor in het Komeinsch en hedendaagsch recht de heeren J. S. D. Van Doorn, geb. te Leiden, en W. J. Goudriaan, geb. te Vlaardin- gen, beiden met stellingen, en tot doctor in de rechtswetenschap de heer J. J. Jesse, geb. te Maastricht, met academisch proefschrift, get. „Over het bepalen der koopwaarde van onroerende goederen in zake van registratie en successie."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1879 | | pagina 1