Door te eischen: dat ieder twintigjarige die
opgeroepen wordt, persoonlijk opkome voor zijne
dienstvervullingdoor dan van den meer beschaaf
den cn ontwikkelden milicien te eischen dat hij
alle onrecht, hem aangedaan, zal beantwoorden
met een beroep op de wet, elke kwelling door
een meerdere met eene klacht tegen den hoogere
in rang die voor een rechtvaardige behandeling
heeft te waken. Indien de boven aangehaalde
grieven van onverdiende straffen en kwellingen
al bestaan, zullen ze toch moeten verdwijnen door
zulk een optreden der meer ontwikkelden en meer
moedigen, wier handeling ook den minder ont
wikkelde ten goede komen moet.
Door als burger van den Staat te eischendat
de vertegenwoordigers des lands er voor waken,
dat de jongelingen, die volgens de wet opgeroe
pen worden om een vaderlandschen plicht te ver
vullen, behoorlijk gehuisvest en verzorgd worden.
Door te eischendat uit den kring waarin de
milicien zich moet bewegennommerverwisselaars
en plaatsvervangers, die „toonbeelden van zeden
bederf" worden geweerd.
Door zelfs den militair, beneden den rang van
officier, niet te weren uit het maatschappelijk verkeer.
En de burger die eenig gevoel van billijkheid
in zijn hart heeft, wachte niet met het stellen
dezer eischen tot zijn zoon door de bovengenoemde
gevaren wordt bedreigd, blijve niet werkeloos
als hij zijn zoon van die gevaren kan vrijkoopen,
werke als een burgerdespoot er niet toe mee,
om andereu te verplichten een kazerne binnen te
treden waarin hij als voorzichtig vader zijn zoon
niet zou laten binnengaan hij protesteere ook
voor de kinderen van anderen.
Voorzeker de laatste dagen waren het Anti-
dienstvervangingbond gunstig. Ik kan zelf de
meening niet onderdrukken, dat de schrijver van
het besproken artikel, het tegendeel zeggende, niets
anders heeft gewild dan bewijzen leveren voor
m ij n e conclusie.
Hoogachtend
S.
militarisme en Antt-dlenstvervanglng.
Er is veel in het hoofdartikel, opgenomen in
uw nommer van heden, wat mijne instemming
opwekt, vermengd evenwel met een en ander waarbij
ik mij niet wel kan nederleggen.
Erkent elk waar vaderlander, dat de belangen
van Volk en Vorst nauw aan elkander verknocht
zijn, ziet hij in een bestendiging der dynastie
een waarborg, en zeker niet een der minst
hechte, voor het behoud van ons onafhankelijk
volksbestaan, merkt hij, sinds onderscheidene jaren,
met leedwezen onderscheidene verschijnselen op,
welke die banden losser maken, helaas zelfs op den
duur moeten sloopen, het is geen goede taktiek,
het is zeker der Journalistiek, die de publieke
opinie moet voorlichten, onwaardig, te zwijgen als
er gevaar dreigt, en het oogenblik tot waarschu
wing is voorzeker het best gekozen, bij het voor
vallen van ergerlijke schandalen, geschikt om het
volksgeweten wakker te schudden.
Ik heb recht tot die klacht, want ik deed sinds
jaren en bij herhaling pogingen, opdat de groote
pers haar plicht zou begrijpen en betrachten. Ik
wil nu een der laatste droevige feilen niet in het
breede ophalen, maar eenvoudig constateeren, dat
wij, ook naar de lessen, ons gegeven door den
onslerfelijken grondlegger van ons zelfstandig volks
bestaan, kennen de roeping en den plicht van de
Vorsten en niet willen behandeld worden als de
kikvorschen, toen hun door den opperste der
goden ten tweeden male een koning was geschon
ken, een koning, die hen verslond.
De tijden zijn ernstig, het gevaar dreigt!
Is er natuurlijk veel kans, dat een waarschu
wend woord euvel worde geduid, liefde tot den
dierbaren geboortegrond, ja liefde tot de Dynastie
dringt tot spreken. Zal het helpen, het is zeer
onzeker, het is zelfs twijfelachtig, doch wie den
ernst der omstandigheden en tijden inziet, hij is
althans voor zich zeiven verantwoord, als hij zijn
waarschuwende stem heeft verheven. En daarom
eere aan het Nieuws van den dag, dat het
eerste dat kiesche thema behandelde, eere ook
aan uw blad, dat den moed had dat terrein mede
te betreden.
Tot dus ver mijn instemming.
Nu het verschil. Met uw gevolgtrekking ten
aanzien van het Anti-diensivervangingbond kan
ik mij volstrekt niet vereenigen. Ik ben een waar
voorstander van dat bond, zonder mij te ver
eenigen met alle middelen, waardoor het zijn doel
tracht te verwezenlijken. Ik heb hier het oog op
die zonderling gestelde en ellenlange advertentiën,
die nergens nutlig voor zijn dan voor het budget
der grooiere bladen.
Ik erken met, u de bezwaren, die thans aan
het militaire leven, meer bepaald aan het leven in
de. kazerne, verbonden zijn en kan dan ook geens
zins afkeuren, dat de meergegoede, zoolang de
wet dat veroorlooft., voor zijn kinderen gebruik
maakt van het recht van plaatsvervanging; doch
waar een zaak in beginsel te veroordeelen ja nood
lottig is, mag ook zelfs de vader van zonen die
niet steunen en is het de plicht van ieder ont
wikkeld man te werken op de publieke opinie,
opdat deze, krachtiger en krachtiger geworden,
den wetgever noodzake een anderen weg te betre
den En schoon het zeker oneindig meer wensche-
lijk zou zijn, dat de verbeteringen van den mili
tairen stand werden aangebracht, voor men er zijn
zonen aan toevertrouwde, is dat, om onderschei
dene redenen, onmogelijk en moet men zich te
vreden stellen met de zekerheid, dat die verbete
ringen, bij een andere samenstelling van liet leger,
niet zullen kunnen uitblijven. Waar de krijgs
macht bestaat ook uit zeer veel ontwikkelden,
zal de willekeur op den duur wegvallen en het
betere gehalte van den troep een weldadigen invloed
uitoefenen op de aanvoerders, ja op den Opper
bevelhebber.
De ruimte welke ik u durf vergen, laat niet
toe deze en andere stellingen te ontwikkelen, het
kan en zal geschieden, als bet Anti-dienstvervan-
gingbond een nieuwe meeting belegt en een onte
genzeglijk schoone, ja prachtige rede geen te
grooten tijd ontrooft aan het debat. Vergun mij
alleen ten slotte ter sprake te brengen uw stelling
„dat wij geen Romeinen zijn, die onze
kinderen voor het vaderland ten offer
zouden willen brengen" Naar den werke
lijken toestand hebt ge, helaas! gelijk, maar wie
en 'tgros der Nederlanders is toch niet zoo ont
aard wie de vrijheid stelt boven 't leven, hij
moet wenschen, dat de bestaande inzichten daarom
trent, zoo spoedig mogelijk, geheel gewijzigd worden.
Leiden, 21 Febr. 1879. A.
Geachte Heer Redacteur,
Vergun me een enkel woord naar aanleiding
van uw artikel over „Militarisme en Anti-dienst-
vervanging."
„Voorzeker," aldus het slot van uw betoog, „de
laatste dagen waren het Anti-dienstvervangingbond
niet gunstig." En gij grondt deze uitspraak
op het feit, dat de dienst als milicien veel, zeer
veel onaangenaams heeft. Maar hebben dan de
voorstanders ooit het tegeudeel beweerd Integen
deel, al de bezwaren aan dien dienst verbonden
kennende, achten zij het o n rech t v a a r d i g, dat
alleen de mingegoede dien last zal dragen, en
wenschen dat gelijkheid voor de wet ook hier
waarheid worde. Nu zou naar mijn oordeel ieder
rechtgeaard mensch moeten gevoelen dat de onbil
lijkheid, gelegen in de bevoorrechting der gegoede
klassen, toeneemt naarmate de vervalling van den
militieplicht bezwaarlijker is, en ik zou dus komeu
tot een slotsom, geheel tegenovergesteld aan de
uwe en zeggen„Nederlanders, doordringt u van
de onrechtvaardigheid, die gij begaat, en steunt
als één man de pogingen van het A. d. v. b."
„De Nederlandsche natie is nu eenmaal geen
volk van militairen." Neen, voorwaar niet, en ik
verheug er mij in. Naar ook zonder een militaire
natie te zijn, kan een natie krachtig zijn; en hoe
is het. met onze kracht Veel wordt er geschreven
over den moed en de vaderlandsliefde van het voor
geslacht en volgaarne vieren wjj herinneringsfeesten,
maar waar blijkt vaderlandsliefde uit vrijwillige
voorbereiding tot den dienst van het vaderland
in tijd van gevaar? Toch niet bij de kwijnende
weerbaarheidsvereenigiDgen Of bij de schutterijen
Neen, mijnheer de redacteur, onze natie is geen
militaire natie, want daartoe behoort kracht en
energie, maar onze natie sterft aan uitputting.
En nu ten slotte. Gij spreekt van militair des
potisme maar ik vraag u, wie maakt in ons land
de wet? Toch niet de militair? Welnu daD, indien
het door u besproken feit zich heeft toegedragen
als door de bladen i*. cmeld, en indien de mili
taire wet slecht is at -;k niet beoordeelen wil),
dan is het een schande voer de wetgevende macht
in ons land dat zij zulke slechte wetten jaren lang
heeft geduld en nog laat voortbestaan. De militairen
zelf verlangen het meest naar betere wetten. Waar
aan gij de wetenschap ontleent, dat nti.k.' feiten
in Duitschland met stilzwijgen zouden worden
voorbijgegaan, weet ik niet; als men daar nooit
hoort klagen, zou ook de gevolgtrekking mogelijk
zijn, dat de Duitsche militaire wetten beter zijn
dan de onze. De storm, bij ons opgewekt, heeft
gewoonlijk niet veel te beduiden, en is spoedig
uitgebulderd zonder den dampkring te hebben
gezuiverd.
In de hoop van plaatsing dezer regelen heb ik
de eer mij met de meeste hoogachting te noemen
Leiden, Uw dw. dienaar
21 Februari 1879. J. C. Jansen.
BUITENLAND.
Franbrijb.
Het tegen-ontwerp van Louis Blanc, om de
amnestie algemeen te doen zijn, is gisteren dooi
de Kamer verworpen met 363 tegen 105 stemmen.
In den loop van het debat werden twee legitimis-
tische afgevaardigden tot de orde geroepen. Met
340 tegen 99 stemmen werd het amnestie-ontwerp
volgens de door de commissie voorgestelde redactie
aangenomen, nadat de regeering zich daarmede
vereenigd had.
De heer Cochery, minister van de posterijen
en telegrafen, heeft eene deputatie ontvangen van
het syndicaat der departementale dagbladpers, welke
kwam aandrineen op eene verlaging van het
telegrammentarief tot de helft, ten behoeve van
de dagbladen. De abonnementen, door het afhuren
van een telegraafdraad, waren eene weelde, zeide
zij, welke slechts enkele zeer verbreide bladen
zich konden veroorloven, en daarom verlangde zij
een abonnement voor een maandelijksch minimum
van woorden. De minister heeft deze deputatie
beloofd de zaak in overweging te zullen nemen,
zijn verlangen te kennen gevende om de belangen
der departementale pers te bevorderen.
Duitschland.
In den „Reichs-Anzeiger" worden maatregelen
afgekondigd tegen het binnendringen der pest langs
den zeeweg.
In den rijksdag werd door Von Bismarck
bij de beraadslagingen over het handelstractaat
met Oostenrijk-Hongarije geprotesteerd tegen het
verwijt dat de regeering in hare handelspolitiek
van den hak op den tak springt. Zij wenscht
niets dan den terugkeer tot de handelspolitiek van
1825 tot 1865.
Gisteren werd de zitting van den Pruisi-
scben landdag gesloten. In de sluitingsrede wordt
geconstateerd dat bij de behandeling der staats-
begrooting niet slechts eene overeenstemming is
verkregen omtrent de dekking der noodige uit
gaven, maar tevens de weg geopend voor eene
overeenstemming op het gebied der rijkspolitiek.
De Pruisische regeering ziet daarin een gunstig
voorteeken voor de economische hervorming, die
zij beschouwt als eene der voorwaarden voor ver
heffing der volkswelvaart, waartoe zij met alle kracht
ook bij het rijk zal werkzaam zijn.
Grroot-Britaniiië.
Eenige telegrammen deelen bijzonderheden mede,
niet omtrent het gevecht dat zoo ongelukkig is
afgeloopen, maar omtrent de verdediging van den
post bij Rorke's Drift. Tegen het vallen van den
avond zagen de taehtig aldaar geposteerde sol
daten eene groote overmacht van Zoeloes naderen,
die zij op drie duizend schatten. Spoedig na het
invallen der duisternis begon de aanval; het ge
vecht duurde een groot deel van den nacht. De
Zoeloes drongen zesmaal de verschansing binnen
en werden er telkens met de bajonet uitgejaagd.
Zij staken het militaire ambulance-gebouw in brand
en doodden vijf zieken. Zij vochten met groote
woede en trachtten zelfs in de schietgaten de ge
weren der verdedigers te grijpen. Bij het aanbreken
van den dag t rokken zij eerst terug. Deze verdediging
zal aan hen, die er het leven niet bij verloren
hebben, wel het "Victoria-kruis bezorgen. Zij heeft