ar. 5789.
Maandag
A'. 1878.
30 December.
Nieuwjaarswensch en
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
Dit Nommer bestaat uit TWEE
BLADEN.
Eerste Blad.
S TADS-BEIIICHTEN.
Een welbestede nieuwjaarsgift.
LEID
DAGBLAD.
PKIJS DEZER COURANT:
Voor I.eidcn per 3 maandenf 1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DEE ADYERTENTIEN:
Van 10 regels1.05.
Iedere regel meer0-17J.
Grooterc letters naar plaatsruimte.
Evenals vorige jaren worden onzstadgenooten
eu de bewoners der omliggende gemeenten in de
gelegenheid gesteld, om onder de rubriek Ad ver
ten tiën
van allerlei aard te plaatsen a 50 cents. Door
dezen maatregel is elk in staat het compliment
van den dag te uiten naar gelang zijner
maatschappelijke betrekking.
De BURGEMEESTER der gemeente Leiden,
Gelet op art. 21 der wet van 4 December 1872 (Staatsblad
N°. 134);
Brengt ter kennis van de ingezetenen dat in de afgeloopen
week zijn aangegeven als door roodoonk aangetast 13 personen
en aan die ziekte overleden geene.
Leiden, De Burgemeester voornoemd,
28 December 1878. V. d. BRANDBLER.
NATIONALE MILITIE.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN,
Gelet op artikel 19 der wet van den 19den Augustus 1861
Staatsblad n°. 72), betrekkelijk de Nationale Militie;
Herinneren hen, die op den lsten Januari 1878 bun 19de
jaar zullen zijn ingetreden, en alzoo de geborenen in het jaar
1860, alsmede hen, die eerst na bet intreden van hun 19de
jaar, doch vódr het volbrengen van hun 20ste, ingezetenen zijn
gewordcD, de verplichting tot bet doen van de aangifte voor de
Nationale Militie, in de maand Januari 1879.
Zy geven daarbij kennis:
Dat, wie moet worden ingeschreven en wie voor ingezeten
wordt gehouden, omschreven is bij de artt. 15 cn 20 van ge
noemde wet, dus luidende:
Art. 15.
Jaarlijks worden voor de militie ingeschreven alle mannelijke
ingezetenen, die op den lsten Januari van het jaar hun 19de
jaar waren ingetreden.
Voor ingezeten wordt gehouden:
1°. hy, wiens vader, of, is deze overleden, wiens moeder, of,
zijn heiden overleden, wiens voogd ingezeten is volgens de
wet van den 28sten Juli 1850 l StaaUUad n°. 44);
2*. hij, die, geen ouders of voogd hebbende, gedurende de
laatste, aan het in de eerste zinsnede van dit artikel ver
melde tijdstip voorafgaande, achttien maanden in Nederland
verblyf hield
3°. by, van wiens ouders de langstlevende ingezeten was, al is
zijn voogd geen ingezeten, mits hij binnen het Rijk ver
blijf houdt.
Voor ingezeten wordt niet gehouden de vreemdeling, heboo-
rende tot eenen Staat, waar de Nederlander niet aan den ver
plichten krijgsdienst is onderworpen, of waar ten aanzien der
dienstplichtigheid het beginsel van wederkecrighcid is aange
nomen.
Art. 20.
H(j, die eerst na het intreden van zijn 19de jaar, doch vóór
bet volbrengen van zijn 20ste, ingezeten wordt, is verplicht,
zich, zoodra dit plaats heeft, ter inschrijving aan te geven bij
Burgemeester en Wethouders der gemeente, waar de inschrij
ving, volgcms art. 16, moet geschieden.
Dat, wie niet wordt ingeschreven, is bepaald bij art. 17,
van den volgenden inbond:
Voor de militie wordt niet ingeschreven:
1*. de in een vreemd Rijk achtergebleven zoon van een inge
zeten, die geen Nederlander is;
2*. de in een vreemd R(jk verblijf houdende ouderlooze zoon
van een vreemdeling, al is zijn voogd ingezeten;
3°. de zoon van den Nederlander, die ter zake van 's lands
dienst in Rijks Overzcesche Bezittingen of Koloniën
woont.
Dat, in welke gemceistc men moet worden ingeschreven, te
vinden is in art. 16 der wet, waarbij is verordend:
De inschrijving geschiedt:
1'. van een ongehuwde in de gemeente, waar de vader, of, is
deze overleden, do moeder, of, zyn beiden overleden, de
voogd woont;
2". van een gehnwde en van een weduwnaar in de gemeente
waar hij woont;
3°. van bcro, die geen vader, moeder of voogd heeft, of door
dezen is achtergelaten, of wiens voogd buitenslands ge
vestigd is, in de gemeente waar hij woont;
van den buitenslands wonenden zoob van een Neder
lander, die ter zake van 's lands dienst in een vreemd land
woont, is de gemeente, waar zijn vader of voogd het laatst
in Nederland gewoond beeft.
4°.
Voorts, dat, door wio de aangifte moet worden gedaan, te
vinden is in art. 18, houdende het voorschrift:
Elk, die volgens art. 15 behoort te worden ingeschreven, is
verplicht zich daartoe bij Burgemeester en Wethouders aan te
geven tusschen den lsten en den 31sten Januari.
Bg ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis is zijn vader,
of, is deze overleden, zijne moeder, of, zijn beiden overle
den, zijn voogd tot het doen van die aangifte verplicht.
Nog doen Burgemeester en Wethouders to weten:
Dat tot deze inschrijving zitting wordt gehouden op het Raad
huis, van des «oerniiddaj-s 10 tot des namiddags 3 uren:
op Maandag 13 Januari, voor do bewoners van de wijken 1, 2 en 3;
Dinsdag 14 - 4 en 5;
Woensdag 15 ...6;
Donderdaglfi ...7;
Vrijdag 17 8 en 9 of
de buitenwijk.
Eindelijk, dat de geboorte-akten, die de belanghebbenden, bij
de inschrijving, onder opgave der woonplaats van den inge
schrevene, behooren over te leggen, dagelijks, de Zon-en Feest
dagen uitgezonderd, zijn te verkrijgen ter Secretarie dezer ge
meente (afdeeling Burgerlijke Stand), van des voormiddagsf 9
tot des namiddags 3 uren, wanneer tevens voor hen, die hier
niet zyn geboren, aanvrage ter verkrijging dier akten kan wor
den gedaan.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leiden, V. n. BRANDELER, Burgemeester.
16 December 1878. E. KIST, Secretaris.
Aan iemand, die zich beklaagde dat hij, als hij
zich te bed had gelegd, den slaap niet kon vat
ten, werd de raad gegeven dan maar eens een of
ander nieuwsblad ter hand te nemen en de ver
handelingen der Staten-Generaal te lezen, althans
daarmee te beginnen, want werd er bijgevoegd
dat houdt ge niet heel lang vol zonder dat een
onweerstaanbare neiging tot slapen zich van u
meester maakt. Het verhaal wil, dat het middel
probatum werd bevonden. Hoe dit zij, zooveel is
zeker, dat de verslagen der Kamerzittingen voor
de meeste courantlezers weinig aanlokkelijks be
zitten, en wel het allerminst nog die gedeelten,
welke juist van de echte politici het meest de
aandacht boeien, waarin een zuiver partijdebat
wordt weergegeven, of ook wel waarin het amen
dementen, ja subamendementen regent, dat het een
gewoon lezer groen en geel voor de oogea wordt
juist het geschikte tijdstip om in slaap te vallen.
Geen wonder, die afkeer bij het groote publiek
van de Kamerdebatten, als men in aanmerking
neemt, dat zelfs de mannen van het vak, de hee-
ren Kamerleden zelf, soms de kluts kwijtraken,
zooals nog onlangs, toen een der hoogmogenden
een amendement indiende, dat, op de keper be
schouwd, eigenlijk geen amendement bleek te zijn.
Zoo iets is om de grappigheid nog eens een
oase in die dorre woestijn van langdradige rede
voeringen, een pleisterplaats, in de verslagen aan
geduid met het zoo echt Nederlandsche(l) woord
hilariteit net of we in onze eigen taal geen
woorden hadden als vroolijkheid gegichel, ge
grinnik, zooals een spotvogel het overzette of,
wil men een meer Homerische uitdrukking: on-
uitbluschbaar gelach.
Maar er zijn ook nog andere oasen in de Ka
merdebatten te vinden, daar, waar een der volks
vertegenwoordigers uit de hoogere sfeeren der
politiek nederdaalt om het meer onder het bereik
van het groote publiek liggende gebied der huma
niteit te betreden. Dat geschiedde o. a. in een
der laatste zittingen, toen door de heeren Mackay
en Rutgers bij de behandeling der afdeeling Pos
terijen inlichtingen werden gevraagd omtrent het
verbod aan de brievenbestellers om nieuwjaars
fooien te vragen. Is de veiligheid van het brie
venvervoer er niet mede gemoeid, als tegenover
dat verbod geen tractementsverhooging staat werd
er bijgevoegd.
Dat mag wel heeten den spijker op den kop
slaan. Het is zoo juist aangetoond in een inge
zonden stuk, voor eenigen tijd in het L. D. op
genomen. Die maatregel, zoo op het laatste
oogenblik genomen, zonder zelfs eene poging
tot tractementsverhooging bij wijze van schade
vergoeding wie zon er mee kunnen instemmen
Onze brievenbestellers, de nuttige boden van die
uitgebreide rijksinstelling, welke jaarlijks geen
onaardig sommetje voor de schatkist afwerpt, de
brengers van zoo menige heHglijke tijding, de
dragers van tal van gewichtige documenten, aan
wier zorgen niet zelden aanzienlijke waarden wor
den toevertrouwd ze hadden een beter lot ver
diend. Stel ze u voor, lezer, zooals ze daar dag
aan dag, ook des Zondags, door weer en wind,
niet zelden over beslijkte straten zich voorspoe
den om hun zware, maar gewichtige taak te ver
vullen, en dat alles voor een loon, dat wel
niemand overdreven hoog zal noemen, en gij zult
toestemmen, dat er moed toe moet behooren een
woord uit te spreken, waardoor hun voor een
deel de hoop werd benomen op de gewone nieuw-
jaarsgave, waarnaar zij met hun gezin zoo reikhal
zend uitzagen, ja waarop hun huishouding voor een
deel was berekend.
Wij weten het wel, er zijn ook hier tegenwer
pingen te maken. Men kan zeggenSom toch
niet de bezwaren op, verbonden aan de betrekking
van brievenbesteller; hij, die ze aanvaardt, weet
vooruit, dat hij er op moet rekenen. Volkomen
waar, antwoorden wij, maar hij wist daarbij even
zeer staat te kunnen maken op de extra-baten.
En nu zijn wij volstrekt geen voorstanders van
het fooienstelsel, integendeeldoch waar dat zoo
in alle opzichten een traditioneel gebruik is ge
worden als hier, meenen wij, dat het niet zoo
plotseling zonder eenige vergoeding mag worden op
zijde gezet.
Een tweede tegenwerpingDe Minister heeft
in de Kamer verklaard, dat het verbod zich be
paalde tot het vragen, niet tot het aannemen van
vrijwillige giften. Andermaal antwoorden wij Vol
komen waar, en wij hopen, dat onze medeïngeze-
tenen, met het oog op het plotselinge van den
maatregel, althans voor ditmaal nog de vraag van
den brievenbesteller door een flinke vrijwillige gift
zullen voorkomenmaar het valt niet te ontkennen,
dat door den maatregel van den Minister de fooien
wel eenigszins in gevaar zijn gebrarcht.
Hierbij hebben wij nog een opmerking. Eigen
lijk waren de brievenbestellers nooit gewoon fooien
te „vragen"; zij wenschten slechts nieuwjaar, al
begreep ieder dan ook met welk doel, een winst
gevende beleefdheid, die men hun, op de keper
beschouwd, moeilijk zal kunnen beletten, als de
dienst er maar niet onder lijdt. En wat het laatste,
de klacht over vertraging betreft, die tot den maat
regel aanleiding zou hebben gegeven, is deze niet
wat overdreven, wanneer men denkt aan de schier
hopeloos groote stapels brieven, briefkaarten en
kaartjes, die er in de eerste dagen des jaars zijn
te bestellen?
Niet onopgemerkt mag blijven de vraag, in de
Kamer gedaan, of de veiligheid van het brieven
vervoer er niet mede gemoeid zou zijn, als tegen
over dat verbod geen tractementsverhooging stond.
Wij meeBen hier den handschoen voor den Neder-
landschen brievenbesteller te mogen opnemen, want
bij het uitgebreide gilde van hen, aan wie voor
een zoo bescheiden loon dikwijls zoo aanzienlijke
waarden worden toevertrouwd, behooren de gevallen,
dat er sprake is van struikelen op de gladde baan,
gelukkig tot de hooge zeldzaamheden; maar dat
is dan ook een reden te meer om den eerlijken,