N°. 5706. Zaterdag A0. 1878. 21 September. Dit Nommer bestaat uit TWEE BLADEN. Eerste Blad. LEIDSCÏÏ DAGBLAD. MÉM PRIJS DEZER COURAST foor Leiden per S maanden.LI®. Franco per post.Lt& Afzonderlijke Nommers-,^T.V.a 0.05. PRIJS DER A_D VERTE STIES: Véo 11 R|tb..r.tr..iv.Vi.1.05. iedere regel meer.7rtrr»r.'.T>i7M.na 0.17$. Graatóre letters naar piaatsnimte. Redevoering uitgesproken door den minister van Financiën bij de Indiening der Staatsbegrootlng voor 1879. MIJNE HEEREN! Daartoe door den Koning gemachtigd, heb ik de eer U de Staatsbegrooting voor den dienst 1879 aan te bieden. De financiëele toestand des lands doet zich iets gunstiger voor dan ik mij dien bij de behandeling van het ontwerp der leeningswet voorstelde. Bij mijne beantwoording van het Voorloopig Verslag nopens dat wetsontwerp gaf ik de volgende raming der tekorten voor dienst 1876 6,950,000.00, voor dienst 1877 17,240,000.00, voor dienst 1878 15,950,000.00, te zamen 40,140,000.00, ofna aftrek der batige sloten van de diensten 1874 en 1875, ad 6,843,000,00 ƒ33,297,000.00, waarvoor ik stelde de ronde som van ƒ33,000,000.00. Nu is echter, bij de wet van 5 Juni 1878 (Staatsblad n°. 87), houdende vaststelling der geldleening, uit de opbrengst van deze, aan de mid delen van dienst 1878, ter zake van uitgaven voor spoorwegen toegevoegd 8,350,000 en daarentegen het hoofdstuk betreffende de Nationale Schuld ver hoogd met een post voor kosten en renten der geld leening ad 1,525,000. Ter zake van dit een en ander zou het geraamd nadeelig slot van dienst 1878 dus verminderen met f 6,825,000.00, zoodat te voorzien zou blijven in ƒ26,175,000.00. Op dit oogenblik en in 't licht van nader vastge stelde cijfers doet de stand van zaken zich echcer aldus voor: De batige sloten van de diensten 1874 en 1875 bedragen volgens de door de Algemeene Rekenkamer afgesloten rekeningen dier diensten, overeenkomstig vroegere opgaven: voor dienst 1874 5,917,281.64s en voor dienst 1875 926,325.84, te zamen 6,843,607.48s. Daarentegen is de nog ter Algemeene Rekenkamer aanhangige rekening van dienst 1876 opgemaakt met een nadeelig saldo van 6,902,047.38blijft tekort tot en met den dienst 1876 58,439.89s. Het tekort van den dienst 1877 wordt voorloopig gesteld op 16,223,429.89 en dat van den dienst 1878 op 6,580,000.00, zoodat de tekorten tot en met den dienst 1878 te stellen zijn op 22,8G1,869.78s of in rond cijfer op 22,850,000.00. Deze uitkomst is dus 3,325,000 beter dan men zich in April 11. voorstelde. Reeds nu, evenals in April, wordt gerekend op de bijdrage van 2,300,000, die aan de ontvangsten van den dienst 1877, uit de Indische geldmiddelen voor den vestingbouw is toegewezen, en die, in verband met de plannen door den Minister van Koloniën, bij zijne toelichting tot de Indische begrooting, ontwik keld, eerst in het laatste deel dezes jaars, maar vóór de afsluiting van dienst 1877, te mijner beschikking zal gesteld worden. Mocht in dit opzicht, tegen ver wachting, teleurstelling worden ondervonden, dan zou het vermoedelijk bedrag der tekorten tot en met 1878 met 2,300,000 vermeerderen en in rond cijfer op 25,150,000 gesteld moeten worden. Het zou dan echter nog 1,025,000 lager dan het vroeger opgegevene zijn. Wanneer ook de rekening van den dienst 1876 definitief door de Algemeene Rekenkamer zal zijn afgesloten, zal de tijd daar zijn tot aanbie ding van een ontwerp van wet, ten einde het nadeelig slot van dezen dienst te doen vereffenen tegen de batige sloten van 1874 en 1875, voor zooveel noodig vermeerderd met eene kleine toevoeging uit de op brengst der geldleening van dit jaar. De uitgaven van den dienst 1876 bedragen te zamen 112,635,219.34, de ontvangsten ƒ105,733,171.96 en het nadeelig saldo dus 6,902,047.38, zijnde on geveer 50,000 minder dan de som, waarop het laatstelijk werd geraamd. Dit gunstig verschil is hieruit ontstaan, dat sommige ontvangsten bij de definitieve afsluiting der betrokken rekeningen nog eenige verhooging hebben ondergaan. Voor den dienst 1877 kunnen de uitgaven voor loopig gesteld worden op 118,461,510.72 en de ontvangsten op 102,238,080.83: nadeelig saldo 16,223,429.89. Het verschil van ruim 1,000,000 tusschen deze en de in April geraamde uitkomst spruit voor ongeveer 444,000 voort uit sedert be kend geworden ontvangsten en voor bijna 573,000 uit lagere uitgaven, dan waarop ik meende te moeten rekenen. De ontvangsten van den dienst 1877 verdeelen zich als volgt: gewone middelen99,688,080.83 bijdrage uit de geldmiddelen van Nederlandsch Indië voor den ves tingbouw 2,300,000.00 idem uit de koopprijzen van do meinen 250,000.00 Te zamen En hare uitgaven aldus: algemeene dienst rentebetaling en verplichte amor tisatie 102,238,080.83 74,734,793.99s 26,251,815.79 aanleg van Staatsspoorwegen en subsidie voor spoorwegen 10,633,333.33s uitgaven tot bestrijding van vee ziekten 769,678,41 wegens uitbreiding der bij bestek vastgestelde werken van de Amster- damsche Kanaalmaatschappij 581,159.10 buitengewone uitgaven voor het Departement van Oorlog 5,490,730.09 Te zamen 118,461,510.72 De uitkomsten van dezen dienst, met die van den onmiddellijk voorafgaande» vergelijkende, wordt men getroffen door het feit dat, terwijl de uitgaven voor den algemeenen dienst in één jaar met ruim 3,870,000 zijn gestegen, de opbrengst der gewone middelen in datzelfde jaar ruim 920,000 is verminderd. Ten aanzien van het eerste zal de opmerking niet overbodig zijn dat daartoe inzonderheid hebben bij gedragen hoogere uitgaven ten gevolge der wijzigin gen in de rechterlijke organisatie, voor onderwijs, kunsten en wetenschappen en verschillende waterstaats belangen. De lagere opbrengst der gewone middelen wordt schier uitsluitend waargenomen bij de rechten van successie en van overgang bij overlijden, die met in begrip der opcenten in 1877 ruim 2,000,000 minder dan in 1876 deden verkrijgen. Zonder dit verschil zouden de gewone inkomsten in 1877 ruim 1,000,000 meer dan in 1876 hebben bedragen. Ten opzichte der uitkomst van den dienst 1878, die uit den aard der zaak nog zeer onzeker is, onder werp ik U de volgende berekening: De hoofdstukken der begrooting van uitgaven wer den, met inbegrip van latere verhoogingen, vastgesteld op een gezamenlijk bedrag van 120,489,896.13s. Aannemend dat daarvan zal vrijvallen gewone besparing 1,000,000, de renten van de waarborgkapitalen der muntbiljetten 500,000, i de renten en kosten van uitgifte van schatkist- j iiljetten ƒ400,000, te zamen 1,900,000.00 zoo bekomt men een totaal van uitgaven ad118,589,896.13s De raming der middelen werd i vastgesteld op102,474,363.00 j Ik meen echter dat zij vermoe- delijk boven de raming zullen op brengen 1,185,533.13s Voorts is, gelijk reeds werd op- gemerkt, uit de opbrengst derlee- ning van dit jaar aan de middelen toegevoegd8,350,000.00 Men zou de ontvangsten dus kunnen stellen op112,009,896.13s en het tekort van dezen dienst mitsdien op 6,580,000 of ruim 2,500,000 lager dan waarvoor het in April 11. berekend was, toen, wat dezen dienst betreft, nog alleen op het bedrag der vastgestelde begrootingen en dat der geraamde middelen werd af gegaan. Bij de berekening van de vermoedelijke opbrengst der middelen over het geheele jaar, meen ik redelij kerwijs voor teleurstelling beveiligd te zijn, daar ik voor de grondbelasting het bedrag der kohieren va* het jaar zelf, voor de personeele en patent-belastingen dat van de kohieren van den dienst 1877/78 tot grondslag nam, voor den accijns op bet gedistilleerd rekende op een gelijk verbruik als in 1877 en voor de overige belastingen en de domein-inkomsten bij de reeds over de acht eerste maanden van dit jaar be kende opbrengst, eene gelijke som voegde als deswege in de vier laatste maanden van het minder gunstige jaar 1877 werd verkregen. Alleen voor de posterijen is, in verband met de voortdurende toename, op eenige verhooging gerekend, terwijl voor de overige middelen het bedrag der raming werd gesteld. Alvorens de begrooting voor den dienst 1879 in beschouwing te nemen, wensch ik hier met opzicht tot de in dit jaar tot stand gekomen geldleening, waaromtrent overigens bij hoofdstuk VII A uitvoeri ger mededeelingen worden gedaan, nog het volgende aan te stippen: Hoewel de wet vrijheid gaf zoodanig bedrag aan 4 pets. schuldbrieven te gelde te maken als noodig wezen zou tot verkrijging eener som van 43,000,000, meende ik het nominaal beloop der leening tot de gezegde som te kunnen beperken. Tot den koers van 983/g percent geplaatst, zal zij in 's Rijks kas doen vloeien een werkelijk bedrag van42,301,250.00 Daarvan is reeds aan den dienst 1878 toegewezen8,350,000.00 en wordt nu weder ten behoeve van den dienst 1879 aangevraagd zoodanig bedrag, als, ver- eenigd met eene bijdrage uit het fonds der koop prijzen van domeinen, gelijk staat met de uitgaven, die voor den aanleg van spoorwegen worden voorgedragen, namelijk7,300,000,00 Voorts zal daaruit bestreden kunnen worden het tot dekking der tekorten van de diensten 1876, 1877 en 1878 vermoedelijk nog benoodigd be drag, gesteld op22,850,000.00 te zamen 38,500,000.00 waarna ter nadere beschikking bij de wet zou overblijven 3,801,250.00 Thans overgaande tot de bespreking der begrooting voor 1879, ontveins ik in de eerste plaats niet dat die begrooting, zooals zij daar ligt, zeer tot leed wezen der Regeering, omtrent menig voor ons finan ciewezen zeer belangrijk punt nog niet de gewenschte zekerheid aanbiedt, maar tegelijkertijd den indruk moet geven, dat maatregelen tot vermeerdering onzer Staats inkomsten dringend noodig zijn. Zekerheid ontbreekt nog ten aanzien der vermeer dering van uitgaven, die zal voortvloeien uit de nieuwe wet tot regeling van het lager onderwijs, waarvoor thans nog geen gelden kunnen worden aangevraagd; ten aanzien der behoeften van het oorlogswezen, daar de Minister van Marine, die ten gevolge van de aan houdende ongesteldheid van zijn ambtgenoot voor het Departement van Oorlog met het tijdelijk beheer van diens departement belast is, gemeend heeft daarvoor slechts een kredietwet te moeten aanbieden, waarbij geen andere buitengewone uitgaven worden voorge steld dan voor zaken, waarvoor bereids bij vorige begrootingen gelden waren toegestaan; eindelijk ten opzichte van het gewichtige punt der bijdrage uit de Indische geldmiddelen. Straks kom ik op dit een en ander terug. Onder deze omstandigheden wijzen de hoofdstukken der begrooting van uitgaven, die thans aan Uwe goed keuring wordt onderworpen, een gezamenlijk bedrag aan van115,811,801.56 zijnde eene som van4,678,094.57s minder dan het voor den dienst 1876, met inbegrip van sedert tot stand gekomen verhoogingen, toe gestaan bedrag van120,489,896.13* Om nu tot eene eenigszins juiste vergelijking dier

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1878 | | pagina 1