Woensdag
X'. 5703.
A". 1878.
(8 September.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
STADS-BERICHTEN.
LEIDSCI
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT
iooT Leiden per 8 maanden.
Franco per post.
Afzonderlijke Nommers
LI®.
e 1-Aft,
b 0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIES:
Tm 16 rejeta.vr.1.05.
Iedere regel meer."TTTTr.:.TïïïTï.0.17J.
Greetere letters naar pbatsmimte.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN,
Gezien art. 8, 1ste alinea, der Wet van 2 Juni 1875
(Staatsblad n°. 95), tot regeling van het toezicht bij het
oprichten van inrichtingen, welke gevaar, schade of hinder
kunnen veroorzaken
Brengen bij deze ter algemeene kennis, dat door hen op
heden vergunning is verleend aan de navolgende personen
en hunne rechtverkrijgenden, als:
1°. W. F. FILIPPO Hz., lot het inrichten van eene fabriek
met oven op een erf, uitkomende in het hof genaamd de
Kous N°. 6, ter uitbreiding zijner pottenbakkerij,
2°. L. W. M. VAN DIJK, tot het inrichten van eene sme
derij in het pand in de Kaarsenmakerspoort N°. 3.
En geschiedt hiervan openbare kennisgeving door plaat
sing in de Leidsche Courant.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
Leiden, V. d. BRANDELER, Burgemeester.
16 Sept. 1878. E. KIST, Secretaris.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN,
Gezien art. 15 der wet van den 2den Juni 1875 (Staatsblad n°. 95)
Brengen ter kennis van belanghebbenden dat door J. VAN
GENT beroep is ingesteld van de aan de firma VAN HAR-
TROP ZOON bij beschikking van den 5den September jl.
verleende vergunning tot het oprichten van een fabrieksgebouw
op het Galgewater n°. 22, ter aansluiting aan het aangrenzende
gebouw n°. 21.
En geschiedt hiervan openbare kennisgeving door plaatsing in
de Leidsche Courant.
Burgemeester en Wethouder» voornoemd,
Leiden, V. d. BRANDELER, Borgemeester.
17 September 1878. E. KIST, Secretaris.
LEIBEN, 17 September.
Hedenmiddag droeg de hoogleeraar dr. R. J. Eruin
zijne waardigheid van rector magnificus der uni
versiteit alhier over aan den hoogleeraar mr. A. E. J.
Modderman, met het houden eener redevoering
over het goeds en kwaads, liefs en leeds dat de
hoogeschool in het laatste jaar had ondervonden.
In de eerste plaats bracht de redenaar in herinne
ring het verlies dat er geleden was door het over
lijden van den curator mr. C. W. J. J. Pape,
aan wiens nagedachtenis hij een waardige hulde
bracht. De benoeming van den commissaris des
konings mr. C. Fock in diens plaats deed echter
ook in het vervolg voor het onderwijs veel goeds ver
wachten. Ook wees spr., naar aanleiding van de
nieuwe wet op het hooger onderwijs, op de uitbrei
ding die het aantal hoogleeraren had ondergaan en op
de oprichting der leerstoelen vanwege de Synode der
Hervormde Kerk in Nederland.
Veel wat er in den afgeloopen jaarkring was
tot stand gebracht, gaf reden tot tevredenheid;
maar veel wat men in het belang van het onder
wijs had willen doen, was ook menigmaal bij
den minister van b. z., die immers met zijn ambtgenoot
van financiën moest te rade gaan, afgestuit op het
antwoorder is geen geldTe ontveinzen is het
dan ook niet dat de nieuwe wet ontzaglijke som
men gelds, veel meer dan vroeger, vereischt, en
dat door nog meerdere uitbreiding de lasten op
de belastingschuldigen nog zwaarder zullen druk
ken. Te misprijzen is het daarom niet in hem,
dat, alvorens verder te bouwen, hij zich eerst van
den algeheelen omvang wil overtuigen, dien de
hooge toren zal met zich brengen. In verhouding
is er toch misschien geen ander land waar voor
het hooger onderwijs zooveel geld wordt uit
gegeven als bij ons, die niet minder dan vier
universiteiten bezitten, waarvan de Amsterdamsche
het vorig jaar het verkrijgen harer nieuwe rechten
feestelijk vierde, waarbij ook de Leidsche univer
siteit was uitgenoodigd. Velerlei redenen bestonden
er om aan dit feest een hartelijk deel te nemen;
maar toch drong zich onwillekeurig de vraag op, of
de verheffing der vroegere instelling der hoofdstad
tot universiteit wel waarlijk in het belang van de
wetenschap was. De redenaar meende dit te moeten
ontkennen. Immers van een verspreiding of verdee
ling van krachten is veel minder heil te wachten
dan van meerdere samenwerking.
Door de oprichting van verschillende nieuwe
leerstoelen in de laatste tijden is in vele behoef
ten voorzien; die voor een leerstoel in de poli
tieke geschiedenis ziet spr. nog steeds met verlangen
te gemoet. Hij hoopt dat het de laatste maal moge
zijn, dat op deze leemte moet gewezen worden.
Het aantal nieuw ingeschreven studenten is bij
andere jaren vergeleken niet vooruitgegaan. Inte
gendeel was het minder dan anders en bedroeg
het 111. Het geheele aantal studenten bedraagt
628 en dat der promoties 90.
Van het nieuwe academiegebouw hoort men
thans niets meer. Alleen kou spr. de bekende
feiten mededeelen dat er den 28sten November
een prijs was uitgeschreven en dat er van de
ongeveer veertig antwoorden aan vijf een belooning
was toegekend, doch een bekroning had er niet
plaats gehad. Hier eindigt de bekende lijdens
geschiedenis van het universiteitsgebouw en vol
gens spr. is men thans weder niets verder dan
in 1815. Slechts kon hij nn een aandachtige
beschouwing van de mededingende doch terzijde ge
legde plannen zijn collega's in overweging geven.
Bij herhaling toonden de aanwezigen hunne inge
nomenheid met de sierlijke rede.
De alhier zitting houdende commissie voor de
geneeskundige staatsexamens heeft tot arts bevor
derd den heer A. J. Helfrich, med. doctorandus.
Een bij het departement van koloniën ont
vangen telegram van den gouv- neur-generaal van
Nederlandsch Indië, dd. 15 dezer, bevat de vol
gende tijdingen omtrent de krijgsverrichtingen in
Groot-Atjeh. Een paar kampongs, waaruit Lam
permei (in onze zuidooster linie) was beschoten,
werden den lsten dezer getuchtigd. Aan den vijand,
die hevigen tegenstand bood, werden zware verlie
zen toegebracht. Eenige versterkingen en eene mis-
sigit werden vermeesterd, met een verlies van 3
dooden en 26 gewonden aan onze zijde. Habieb
Adnl Rachman heeft schriftelijk verzocht, met 400
volgelingen naar Arabië te worden overgebracht.
Hem is een termijn gesteld om zich persoonlijk
aan te melden. Voorts bericht het telegram, dat de
gezondheidstoestand der ageerende troepen, alsmede
de staat van zaken elders in Atjeh, bevredigend
blijven.
Het Rotterd. Nieuwsblad bevat een parti
culiere correspondentie uit Batavia, waarin o. a.
de volgende merkwaardige zinsneden voorkomen:
Het is nn vijf jaren geleden, dat de oorlog uitbrak,
en zonder ophouden is er gevochtendan in Groot-
Atjeh, dan in Salamangan, Gedoeng, Edi en zoo
vele andere plaatsen. Belangrijke toenadering van
vredelievenden aard is van den vijand nog niet
ondervonden. Het is waar, menig staatje onder
wierp zich na een langdurige blokkade of de toe
diening van eene tuchtiging, maar greep de eerste
gelegenheid de beste aan, om ons gezag weder te
trotseeren. De oorzaak daarvan is, dat wij na een
behaald voordeel de armen over elkander sloegen
en eene afwachtende houding aannamen, denkende
dat de vijand toch eindelijk eens ons zou naderen
en zijne onderwerping aanbieden. Die ver gedreven
lankmoedigheid maakte een tegenovergestelden in
druk op hem, hij hield ze voor zwakheid en de hoop
bleef bij hem levendig, dat wij, eenmaal den strijd
moede, het land aan zijn lot zouden overlaten.
En toen men in Nederland de kosten van dezen
oorlog was gaan nacijferen en tot de ontdekking
kwam, dat hij reeds meer dan 100 millioen had
gekost, toen kwam de aandrang tot bezuiniging.
Tegen dien aandrang was de gouverneur-generaal
niet bestand, evenmin op zijne beurt de legercom
mandant, evenmin de militaire bevelhebber op Atjeh.
Om bezuiniging door te voeren moest een vredes
toestand gecreëerd worden, waarvan de fictie eeu
tijd lang werd volgehouden, doch eindelijk voor de
naakte werkelijkheid heeft moeten wijken. Die
rampzalige vredespolitiek is de oorzaak, dat wij in
den laatsten tijd meer achteruit dan vooruit zijn
gegaan, want, volgens het oordeel van bevoegden,
waren wij drie jaren geleden even ver. Toen werd
de posten-keten aan de Westerlinie daargesteld,
dienende om de havenplaats Olehleh voor een over
val te beveiligen, en men heeft gezien met hoe
weinig moeite de Atjehneesehe benden de zoo
veilig gewaande linie hebben verbroken. En dat na
honderd millioenen schats verslonden, duizenden
kostbare menschenlevens opgeofferd, het leger geheel
gedesorganiseerd en ons prestige als koloniale
mogendheid in de waagschaal gesteld te hebben.
Dat weifelende oorlogsbeleid, dat onverklaarbaar
optimisme dreigt ons uit te putten, zonder ons
een stap verder te brengen, en maakt ons de risée
van geheel de wereld.
Er is eenmaal niets aan te doen, de oorlog met
Atjeh is eens begonnen, en moet, als wij ons be
staan als koloniale mogendheid niet in gevaar
willen brengen, ten einde toe doorgezet worden.
Daarvoor zijn mogelijk nog wel honderd millioen,
misschien nog meer, nog duizenden manschappen
noodig, maar flink aangepakt zal er ten minste
een einde aan te voorzien zijn. De vijand moet
tot in zijne laatste schuilhoeken vervolgd worden
zonder genade of pardon moet tegen hem gehan
deld worden, en eerst als de laatste Atjehnees
zich op genade of ongenade heeft overgegeven,
kan de oorlog als geëindigd beschouwd worden.
Eerst na eene volkomen overwinning zij men groot
moedig, niet nu, daar zulks slechts als zwakheid
wordt aangezien. Men vergete niet, dat wij hier
te doen hebben met eeu krachtig en energiek ras,
krijgshaftig van aard, en ten gevolge van geloofs
ijver met een blinden haat jegens den vreemden
indringer bezield.
De Staatscourant bevat een kon. besluit,-
waarbij in de gemeente Katwijk met 1 Januari
1879 eene kamer van koophandel en fabrieken
gevestigd wordt, bestaande uit hoogstens zeven
leden. De som waarvoor, volgens het tweede lid
van art. 9 van het reglement, bevattende alge
meene bepalingen betreffende de kamers van koop
handel en fabrieken, de kiezers ter zake van
eenig bedrijf van handel of fabriekwezen, in pa
tentrecht moeten zijn aangeslagen, wordt voor
deze kamer bepaald op vijf gulden in hoofdsom
en opcenten. De eerste verkiezing der leden van
de kamer te Katwijk beeft plaats in November 1878.
De verkiezing voor een lid der Tweede
Kamer in het hoofdkiesdistrict Rotterdam ter ver
vanging van mr. H. C. Verniers van der Loeff,
die zijne benoeming tot lid van den raad van
state heeft aanvaard en mitsdien heeft opgehouden
lid te zijn van de Tweede Kamer, en in het hoofd
kiesdistrict Dordrecht ten gevolge van het over
lijden van den heer J. P. Bredius zullen plaats
hebben Dinsdag 8 October e. k. en, indien her
stemming noodzakelijk is, zal die geschieden 22
October daaraanvolgende.
Men schrijft aan het U. D., dat de toestand
van den minister van oorlog in de laatste dagen
weder aanmerkelijker ongunstiger is geworden,
zoodat men vreest, dat hij niet weer als minister
zal kannen optreden. De correspondent zegt dat
reeds eenige namen worden genoemd van perso
nen, die als zijn opvolger zonden optreden, het