N°. 5405 A0. 4877. Donderdag 27 September. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. LEIDSCH PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden1-10- Franco per post Afzonderlijke Nommers Van 16 regels1-05. Iedere regel meer0.17-^. Grootere letters naar plaatsruimte. ST ADS-BERICHTEN. Oproeping In werkclijken dienst. De BURGEMEESTER der gemeente LEIDEN, Gezien de Circulaire van den heer Commissaris des Konings in de provincie Zuid-Holland, van den 8sten Sep- temter 11., A n°. 3024/1 ('2de afd.), Provinciaal blad n°. 69; Brengt ter kennis van belanghebbenden, dat de lotelingen, die in dit jaar zijn ingelijfd bij de bereden corpsen en, overeenkomstig de 2de zinsnede van art. 57 van het ko ninklijk besluit van den Ssten Mei 1862 Staatsblad n°. 46), na hunne inlijving tot nadere oproeping met verlof zijn gezonden, met den 2den October aanstaande in wer- kelijken dienst zullen worden gesteld, ten einde te worden gekleed en geoefend; dat zij zich allen rechtstreeks naar hunne garnizoens plaatsen behooren te begeven; en dat mitsdien bedoelde lotelingen bij deze onder de wapenen worden geroepen, met last om te zorgen, dat zij op gemelden dag vóór vier uren des namiddags, bij hunne corpsen zijn aangekomen. Ten einde niemand hieromtrent onwetendheid zoude kunnen voorwenden, geschiedt hiervan openbare kennis geving door aanplakking en door plaatsing in de Leidsche Courant. De Burgemeester voornoemd, Leiden, 21 September 1877. v. d BRANDELER. LEIDEN, 26 September. In de onlangs gehot' Jen vergadering der Commissie voor het gedenkteeken van Leidens Ontzet is door den penningmeester medegedeeld, dat het bedrag der beschikbare gelden, na aftrek van alle onkosten, thans gestegen is tot de som van f 18,700. Door de leden der technische sub commissie werd bericht, dat de heer Koelman drie der bas-reliefs, die het gedenkteeken zullen ver sieren, geheel voltooid en tevens den kop van het standbeeld in pleister afgewerkt heeft. Een en ander is, naar het oordeel van die Commissie, zoo uil- stekend geslaagd, dat men zich met recht vleien mag eenmaal een gedenkteeken te zullen zien ver rijzen, dat niet alleen getuigen zal van onze er kentelijkheid jegens de voorvaderen, aan wie Neder land, zijne bevrijding te danken had, maar ook als kunstgewrocht aan onze stad tot een waar sieraad zal verstrekken. Moge de 3de October, dien wij eerlang weder hopen te vieren, velen opwekken om de. pogingen der Commissie met milde bijdra gen te steunen en de nog ontbrekende middelen zoo spoedig mogelijk aan te vullen. Door vriendelijke tusschenkomst van den heer dr. W. Pleyte ontving dezer dagen de Com missie van oppertoezicht en beheer der Leidsche Kweekschool voor Zeevaart, namens een onbekende, ten behoeve dier inrichting eene gift van f 100. Uit het verslag in de Staatscourant van den staat der rijksinstelling voor onderwijs in de phwHie taal- land- en volkenkunde alhier gedu rende het studiejaar 1876—77 blijkt, dat de met uitzondering van die over het Bataksclj, rfMP ^°0r ^6en ^er ^weekelingen gebruik is i gemaakt, geregeld zijn gegeven volgens het pro- j gramma. Het aantal ingeschrevenen bedroeg 21, C^an 'n ^en vori?en cursus. Er had den zich 11 aangegeven voor alle lessen; 4 voor ^^Bansch3 voor 't Maleisch9 voor 't publiek V°°r SocIsclienstige wetten; 1 voorland- is3r?.en!£uncle'> voor Soedaneesch. Vijftien Wielingen hebben deelgenomen aan het in de duni en Juli gehouden examen. Daar- ■Kjjn er 9 toegelaten. Daarenboven hebben P®ne oud-leerlingen aan het examen onder- ■B>> en wel met gunstigen uitslag. De boekerij B 1,1. eerdere hulpmiddelen voor 't onderwijs er.P Bit de daarvoor toegestane gelden, alsmede p ^geschenken, vooral van het ministerie van voortdurend vermeerderd, terwijl voor Bderhoud van het gebouw der rijksinstelling B>dige zorg is gedragen. Tot praeceptor aan de Latijnsche school te Zwolle is benoemd de heer P. Hoekstra, candidaat in de letteren aan de hoogeschool alhier. Op de voordracht voor een gemeente-ont vanger te Valkenburg zijn door Burg. en Weth. aldaar geplaatst de heeren W. N. De Koos uit Oegstgeest en G. C. Krulder uit Leiden. In de eerstvolgende raadsvergadering zal hieruit eene keuze geschieden. Zooals uit het gisteren reeds medegedeelde telegram in hoofdzaak bleek, was de behandeling van het adres van antwoord, dat thans in afwijking van andere jaren geen „weerklank" op de troonrede kan genoemd worden, in de Tweede Kamer geenszins van gewicht ontbloot. Met het oog daarop meenen we dan ook nu meer uitvoe rig op die zitting te moeten terugkomen en op enkele der voornaamste bijzonderheden nader te wijzen. De heer Wintgens dan begon met te ver klaren dat het adres een geest van wantrouwen ademt. Vooral de paragraaf over het onderwijs is veelbeleekenend. Neemt men de algemeene strek king aan, dan is daardoor een votum van wan trouwen uitgesproken. Wij staan hier voor de mi- nisterieele quaestie. Dit is ongeveinsd in de afdee- lingen door den rapporteur medegedeeld. Spr. vraagt nu: 1°. is het nu raadzaam, op dergelijke wijze in een adres aan den Koning een dergelijk ge voelen uit te spreken? 2°. kan de vertegenwoor diging, de meerderheid er van, met grond dergelijk beweren voeren tege nover dit kabinet De oppor tuniteit van zoodanig votum ontkende spr. ten sterkste met het oog op de tijdsomstandigheden. Gematigdheid en verstandig overleg is voor kleine staten en hunne regeerders hoofdvereischte en men moet niet toegeven aan uitspattingen van het parle mentarisme. Evenzeer ontkende hij dat de meerder heid der vertegenwoordiging met grond tegenover dit kabinet het beweren van gebrek aan overeen stemming kan voeren. Daarentegen betoogde hij met een overzicht van de parlementaire geschiedenis, dat veeleer zijne partij daaromtrent reden tot klagen zou hebben. En wat de onderwijs-quaestie betreft Waar is daar die onoverkomelijke klove waar te nemen Moet eene ernstige Kamer dus spreken waar gisteren is ingekomen het eindverslag over de wet op het L. O.? Moet de Kamer elke toe nadering van de hand wijzen? Zij wete wel de meerderheid dat, als zij het adres aanneemt, zij op zich laadt de verdenking, dat zij de toe nadering niet wil, dat zij de beraadslagingen schroomt, als zij het ontwerp in de geboorte verstikt. Dat ware niet constitutioneel en niet oprecht. Subjectief gesproken, zou spr. zeggen, dat door de overeenstemming van de Regeering met de meerderheid die tusschen zijne richting en de Regeering verbroken ware. Spr. nu moet dat ontwerp, door de meerderheid ontworpen, zonder den steun zijner richting in de afdeelingen, als ongegrond en van haar standpunt hoogst onrechtvaardig af keuren. De heer Kappeyne van de Coppello ver klaarde kortelijk dat de zinsnede bedoelde, om discussiën uit te lokken. De strekking, zegt hij, is dezein de tegen woordige omstandigheden achtte de commissie van rapporteurs een geheel zelfstandig adres niet nuttig. Het adres bevat een weerslag op de troonrede; niet een zuiveren weerklank. De algemeene strekking van het adres is hierop aangenomen met 53 tegen 15 stemmen. Vervolgens zijn de paragrafen 18 aangenomen. Op paragraaf 9 zijn drie amende menten voorgesteld: 1°. van den heer Heydenrijck, om weg te laten de zinsneden omtrent het lager onderwijs en het gebrek aan overeenstemming; 2°. van den heer Van Wassenaer Catwyck, om teleurstelling te betuigen dat de onderwijsquaestie niet is opgelost in dien zin, dat de bezwaren eener niet onaanzienlijke minderheid worden opgeheven en veel en goed volksonderwijs wordt verzekerd; 3°. van den heer Bastert, om den tweeden en derden volzin te vervangen door: „En zullen wij de herziening der wet op het lager onderwijs zoodra mogelijk ter hand nemen." De heer des Amorie van der Hoeven motiveerde zijn stem tegen de paragraaf der commissie, om dat de vorm der motie van wantrouwen is in strijd met de waarheid. De minister Heemkerk kritiseerde de paragraaf, waaromtrent hij opheldering van de commisie vroeg. Hij kenmerkte haar echter als weigering om met de regeering het ontwerp op het lager onderwijs te behandelen, hetgeen hij na den gebezigden aandrang niet kan overeen brengen met de houding en de waardigheid der Kamer. In de troonrede heeft Z. M. verklaard te rekenen op de welwillendheid der Staten-Generaal om belangrijke ontwerpen tot stand te brengen. Waartoe die verklaring? De Regeering is wars van beloften; aanhangige ontwerpen worden nooit vermeld en speciale vermelding van de wet op het L. O. ware niet heusch tegenover de Tweede Kamer, die eenige dagen vroeger het eindverslag had opgemaakt. Dat is de eenvoudige reden der niet-vermelding, waarlijk niet geringschatting van het ontwerp. In het ontwerp-adres heeft de Re geering echter tot hare verbazing gezien de zinsnede, die thans in behandeling is. In die zinsnede worden drie stellingen geuit: 1°. dat het gewichtig volks belang van het lager ouderwijs schade lijdt. De min. meent dat de stelling onjuist en geheel ongegrond is, maar het is althans geene onduidelijke thesis. 2°. dat dit schadelijden is veroorzaakt door gemis van overeeenstemming tusschen Re geering en Vertegenwoordiging. Twee opmerkingen 1°. tot dusver onthield de Kamer zich zorgvuldig van de Regeering in den derden persoon te spreken, maar 2®. het gemis van overeenstemming blijkt niet. Wat wordt er mede bedoeld: gemis van overeenstemming ten aanzien van het staatsbeleid of alleen op het punt van het L. O. De derde stelling is, dat dit schadelijden algemeene en diepgevoelde teleurstelling opwekt. De min. zegt hoe men ook de woorden moge opvatten, in deze zinsnede zal ieder onbevooroordeelde niets anders lezen dan eene weigering om met de Regeering de wet op het L. O. te behandelen. De min. kan voorspellen, dat dit bij de geheele natie algemeene en diepgevoelde teleurstelling zal opwekken. Jaren lang is aangedrongen op de geheele herziening der wet op het L. O., zelfs met onstuimigheid. Nadat nu de commissie van rapporteurs verklaard heeft: het ontwerp is in staat van wijzen, nu zal de Kamer zich terugtrekken. Nu is het oogen- blik daar voor de discussie en om het onderwerp, zoo het kan, tot rijpheid te brengen. En nu niet mee te willen, heeft dat eene houding? De waardig heid der Regeering laat niet toe, zich dit te laten welgevallen. Daarom richt de minister tot de commissie van rapporteurs de beseheiden vraag: Wees zoo goed en geef uitlegging wat gij met de raadsel achtige en vreemde woorden van deze paragraaf be doelt De heer Kappeyne van de Coppello zette het standpunt van de regeering en dat van de liberale partij uiteen ten aanzien der onderwijsquaestie en licht de bedoeling dier zinsnede toe. Hij herinnert aan het feit, dat deze regeering optrad met eene troonrede, waarbij met klem op de onderwijszaak werd gedrukt; voorts aan de beloften der regee ring, aan de gebeurtenissen, die in deze Kamer

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1877 | | pagina 1