KOLONIËN.
Uit Sloterdijk wordt van 9 dezer
gemeld„Gisteravond stond er een volkstreiu Diet
ver van hier stil, zooals wel meer gebeurt, wanneer
het terrein bij Amsterdam nog niet vrij is. De
sneltrein, die te 11.10 aankomt, naderde in volle
vaart. De machinist, die natuurlijk had moeten
stoppen, schijnt het sein niet te hebben opgemerkt,
ofschoon de hier gestationeerde wachter uit al zijn
macht met de groene lantaarn gezwaaid had. Toen
hij het gevaar zag, werd wel in allerijl het
sein tot remmen gegeven; doch dit verhinderde
niet, dat de buffers der locomotief tegen die van
den achtersten wagen van den volkstrein botsten,
zoodat die wagen nogal schade heeft ontvangen.
Yoor het overige hebben er geen ougelukken plaats
gehad, en de passagiers, wier angstgeschreeuw men
hier duidelijk kon hooren, kwamen met een lichten
schok vrij. Het onderzoek zal wel aan het licht
brengen, aan wiens achteloosheid dit ongeval te
wijten is, dat zoo ontzettende gevolgen had kun
nen hebben." De directeur der Holl. Spm.
deelt mede, dat in strijd met de duidelijke voor
schriften, door een wachter op een volgenden
blokpost de achter den volkstrein aankomende
trein werd doorgelaten.
Bij Nordhausen is een arbeider, die
een in de nabijheid van den spoorweg gelegen
boomgaard bewaakte, op gruwelijke wijze om het
leven gebracht. Tegen halfdrie had men in de nabij
heid hulpgeroep gehoord; „sla mij liever dood!"
bad men hooren kermen. Ongelukkig waren zij die
't hoorden, te bevreesd om te onderzoeken van
waar het hulpgeschrei kwam. 's Morgens vond
men op den spoorweg het misvormde lijk van den
ongelukkige. De beenen en armen waren nog ge
bonden, zoodat het duidelijk bleek dat men den
man op den spoorweg had vastgebonden.
Volgens de „Hamburger Nachrich-
ten" zou Moltke, wien gevraagd werd of de
Eussen niet spoedig overwinnen en Turkije be
dwingen zouden, geantwoord hebben: „Voorzeker
zullen de Eussen overwinnen, indien hun opper
bevelhebber de vier g's maar niet ontbreken, die
ieder veldheer ten stelligste noodig heeft, namelijk
geld, geduld, genie en geluk."
De „Indépendant de Douai" staat in
voor de waarheid van het volgende verhaal. Een
landbouwer van Eieulay, omstreeks 52 jaar oud,
voelde sinds eene maand eene soort van samen
trekking achter in de keelhet ademhalen, spreken,
eten kostte hem de grootste moeite; nu en dan
vloeide hem bloed uit den mond en zijn toestand
werd van dien aard, dat men eiken dag den dood
tegemoetzag. Verleden week nu kwam een zijner
vrienden, C„ hem een bezoek brengen en, hem
ter prooi ziende van de hevigste smarten, vroeg
hij den leden van het gezin, of de lijder ook eene
of andere onvoorzichtigheid begaan had. Men ant
woordde ontkennend, of het moest zijn, dat de
ongelukkige op een snikheeten dag en zeer bezweet,
met het hoofd omlaag en in lange teugen uit een
beekje gedronken had. Hierop haastte zich C., die
in de medicijnen gestudeerd had, om den man een
lepel water met een goede dosis zout in te geven,
waarop de laatste, tot groote verbazing der omstan
ders, een 12 centimeter langen bloedzuiger uit
braakte. Van dit oogenblik af was hij volkomen
hersteld.
Dat in Pruisen de militairen niet
altijd oppermachtig zijn, bewees dezer dagen een
uitspraak van het gerechtshof te Mainz. Bij de
schietoefeningen had men een onvoorzichtigheid
begaan, ten gevolge waarvan een meisje aan het
hoofd werd getroffen. Hoewel genezen, was zij
aan het eene oor geheel doof. De rechter legde
den militairen fiscus op eene schadeloosstelling te
betalen van 10,000 mark, met interest sedert
Nov. 1875 en het dragen van alle kosten in de
verschillende instantiën gevallen. Bovendien werd
haar een som toegekend voor de gemaakte kosten
tot hare genezing.
R echtzaken,
Beschuldigd van poging tot moord, na reeds
vroeger te zijn veroordeeld tot crimineele straf,
nam gisteren in de bank der beschuldigden voor
het gerechtshof in Den Haag plaats Pieter Bol,
oud 57 jaren, timmermansknecht, geboren te Delft
en wonende te Alkemade.
Uit den treurigen levensloop van dezen besch.
bleek dat hij steeds een zeer gevaarlijk persoon
was geweest. Nadat hij ter zee gevaren had en
gedurende eenige jaren in Oost-Indiê was werk
zaam geweest, trad hij in het huwelijk, welke
echt met acht kinderen werd gezegend. Het huwe
lijk was evenwel alles behalve gelukkig, en steeds
had de vrouw onaangename bejegeningen van haar
man te verduren. Eindelijk liet hij haar ten prooi
achter aan armoede, en begon een zwervend leven.
In 1865 geraakte hij te Charlois met een vrouw
in kennis, die hij overreedde met hem te leven. Zij
vestigden zich te Eotterdam. In de Eaamstraat
aldaar zette hij een zuurhuis of tapperij op en
trachtte daardoor in beider onderhoud te voorzien.
Ook deze vrouw scheen hem na eenigen tijd niet
meer te behagen. Zelfs was zij aan herhaalde mishan
delingen blootgesteld en 'den 6den Juli van 1865
ontdeed hij zich van haar op gruwelijke wijze.
Bol werd te dier zake door het voormalig gerechts
hof in Zuid-Holland tot 15 jaren tuchthuisstraf
veroordeeld. Gedurende zijn straftijd wist bij zich
goed te gedragen, zoo zelfs, dat hem negen jaren
afslag werden verleend. Middelerwijl was hij van
zijn eerste vrouw gescheiden, en na zijn gevan
genschap als timmermansknecht te Alkemade werk
zaam zijnde, trad hij andermaal in het huwelijk.
Ook deze echt was verre van gelukkig, herhaal
delijk maakte Bol zich aan misbruik van sterken
drank schuldig en moest zijne vrouw het ontgelden.
Herhaaldelijk bedreigde hij haar, ook in bijzijn van
andere menschen, op vreeselijke wijze, en dikwijls zag
de vrouw zich genoopt bij hare buren bescherming te
zoeken. Dit was ook in het laatst van het vorige
jaar het geval, maar thans wilde de vrouw niets
meer van hem weten. Welke moeite hij ook aan
wendde haar weder bij zich te krijgen, zij bleef
weigeren. Den 5den Januari, toen zij reeds eeni
gen tijd te Alphen in een gezin haar intrek had
genomen en daar met naaiwerk in haar onderhoud
voorzag, ontving zij weer een bezoek van haar
man, die schijnbaar kalm haar nogmaals trachtte
over te halen weder de echtelijke woning te be
treden. Wederom weigerde de vrouw, en opeens
sloeg hij nu met een mes in de hand zijn arm
om haar hals, zoodat beiden op den grond vielen,
waarbij de vrouw het mes met beide handen vast
greep. Bemerkende dat hij met het mes zijn doel
niet zou kunnen bereiken, trachtte de bssch. door
worging een einde aan het leven zijner vrouw te
maken. Toegeschoten buren waren zoo verschrikt
van het schouwspel, dat zij geen hand uitstaken
om den onverlaat van zijn vrouw af te rukken.
Denkende dat de vrouw, die in bewusteloozen
toestand was geraakt, dood was, stond de boos
wicht op, zeggende„ziezoo, nu zal ze mij den
dood niet meer aandoen", en verwijderde zich, na
het bloed zijner vrouw van handen en pet te heb
ben afgewasschen. Voor den burgemeester van
Alphen, die persoonlijk den beschuldigde in arrest
nam, legde hij al spoedig eene volledige verklaring
van schuld af. De vrouw herstelde langzaam van
de ondergane beleediging, maar was den 16den
Maart nog niet in staat haar werkzaamheden te
verrichten.
Vijftien getuigen, onder welke twee deskundi
gen, werden in deze gruwelijke zaak gehoord.
Allen waren zeer ten nadeele van den besch. en
betoonden diep medelijden met de vrouw, die
zich nu nog niet zonder hulp kan uit- en aan-
kleeden.
De beschuldigde moest herhaaldelijk door den
president tot luisteren worden aangespoord, daar
hij zich gedroeg als ging 't hem niet aan. „Ik
weet er niets van", of „ik kan mij er niets van
herinneren", waren dikwerf zijne eenige antwoorden.
In eene uitvoerige rede betoogde adv.-gen. mr.
Van der Hoeven o. a. dat de eenmaal afgelegde
bekentenis door later aangenomen en gisteren
volgehouden houding van den beschuldigde in
het minst niet werd verzwakt. Vooral met het
oog op de uitdrukking „nu zal ze mij den dood
niet meer aandoen" moet hij toestemmend ant
woorden op de vraag, of de besch. het plan heeft
gehad zijn vrouw van het leven te berooven. Al
had men hier met eene poging te doen, zij was
z. i., wel niet strafrechtelijk maar moreel, gelijk
te stellen met een voldongen misdrijf. De beschul
digde meende een moord te hebben gepleegd, en was
toen eerst tevreden. Op deze en meerdere gronden
was de adv.-gen. van meening dat eene zware
straf over dezen man moest worden uitgesproken,
en eischte hij een veroordeeling tot tuchthuisstraf
voor den tijd van 25 jaren.
Als verdediger voerde daarna mr. Pape het
woord. Hij geloofde niet dat het Hof op de vroe
gere veroordeeling van den cliënt zou acht geven. Of
schoon verre van alles te vergoelijken wat op den
besch. was te zeggen, was toch naar zijne meening
eenig medelijden met hem wenschelijk. Hij wees
met nadruk op het zeldzame feit, dat een ver
oordeelde in zoo ruime mate de genade van Z. M.
den Koning heeft mogen ondervinden. Pleiter
hechtte niet veel gewicht aan de afgelegde be
kentenis. Hij geloofde niet dat besch. den dood
zijner vrouw had beoogd, terwijl in al de losse
praatjes, die hij zich heeft laten ontvallen, naar
zijn oordeel door het Hof geen aanleiding zal
worden gevonden voorbedachten rade aan te nemen.
Alles te zamen vattende, kwam pleiter tot het
resultaat, dat z. i. (niet bewezen is dat de be
schuldigde zijne vrouw met een mes of door wor
ging heeft willen dooden, daar de middelen daar
voor gebezigd in geen geval den dood konden
ten gevolge hebben. Ten slotte hoopte de verde
diger, dat het Hof evenals hij overtuigd zal zijn
dat in deze geheele zaak zeer veel overdreven is,
en dat eene vrijspraak op verschillende punten
van beschuldiging, hoogstens eene veroordeeling
wegens moedwillige verwonding, zal worden uit
gesproken.
Na re- en dupliek werd te 4 uren de uitspraak
op Woensdag bepaald.
BATAVIA, 6 Juli.
De Atjeher Nja Moeda, aanvoerder bij den aan
val op den onderneming der Nederlandsche Han
delmaatschappij te Deli, is door den radja van
Edi ter dood veroordeeld, welk vonnis door middel
van ophanging den 8sten Juni in tegenwoordig
heid van den radja is voltrokken. De drie overige
schuldigen zijn veroordeeld elk tot vijftien jaren
dwangarbeid buiten den ketting.
In het afgeloopen halfjaar is door de regee
ring voor circa 19 millioen aan wissels geplaatst.
Het bedrag der in dienzelfden tijd voor gouverue-
ments-rekening uitgezonden specie moet om en bij
de 15 millioen geweest te zijn, te zamen een ver
sterking van 's lands kas sedert 1 Januari met
34 millioen. Goud schijnt de regeering in Holland
niet uitgezonden te hebben. Het komt dan ook
in den omloop nog zoo goed als niet voor. De
Javasche Bank houdt het tienguldenstuk nog op
ƒ10.25.
Te Batavia is een verdienstelijk kunstschilder
gestorven, Daniel Beynon. De overledene was, hoe
wel Europeeër, een kind van dit land en een
degelijk kunstenaar.
Door den gouverneur-generaal van Ned.-Indië zijn de volgende
beschikkingen genomen
Civiel Departement. Verleend: Een tweej. verlof naar Ned.,
w. ziekte, aan den ads.resid. van Poerwokerto J. H. C. Von
Dijck; aan den laten en 3den comm. bij het dep. der burg.
openb. vr. H. A. A. E. Deckers en C. A. De Dien Stierling.
Ontslagen: Eervol, met toek. van pensioen, de gew. zoutver-
koopp. te Babat J. JR. Huwae; eervol, met behoud van recht op
pens., de gew. boschw. 1ste kl. bij de ipecerijcultuur te Banda
C. De Co9ta. Benoemd: Tot lsten halpond. aan de o. 1. s. te
Meester Cornelia J. Verheul. Verleend: Een tweej. verlof n.
Ned., w. ziekte, aan den ref. bij het dep. van jnst. mr. J. F.
Jas; aan den contr. 1ste kl. J. J. Naeff, aan den huitengew.
omg. rechter in de 3de afd. op Java en Madnra mr. J. Tijl,
aan den 2den comm. bij het dep. van fin. B. Kleykamp, aan
den opz. 1ste kl. J. D. Pasteur en aan den comm. boekh. te
Palembang V. M. J. Van der Mark. Benoemd: Tot insp. van
fin. in de 3de afd. (standpl. Soerabaia), L. B. Van Maanen; in
de 5de afd. (standpl. Pasoeroean), J. A. Van Dorsser; tothulp-
onderw. aan de o. 1. s. te Japara J. Julius.
Departement van Oorlog. Verleend: Een tweej. verl. naar
Ned., wegens 15 jaren onafgebr. dienst in Ned.-Indië, aan den
lsten luit. der inf. C. G. Klicks; een tweej. verl. naar Europa,
w. 12 jareu onafgebr. dienst in Ned.-Indië, aan den 2den luit.
der inf. J. Stiemens. Benoemd Tot militair ambt. lste kl., B. E.
H. Jansen. Geplaatst: Infanterie: Bij het linker 8ste bat.de
2de luit. H. F. Barkhuysen, bjj het eskader van het strafdet.
te Katten de lste luit. F. M. Stork. Overgeplaatst: Bij
het bureau van den onderint. lste kl. in de 2de mil. afd. op
Java. de onderint. 2de kl. J. N. Morée; bij het hosp. te Pa-
dang, de kapt.-kwart. A. Veldhoedt; hij de int. te Atjeh, de
late lnit.-kwartierm. H. Stntterheim en H. P. G. Munninkhui-
zen; bij den raad van admin. te Buitenzorg de lste luit.-kwart.
L. Nanta; bij het garn.-bat. van Groot-Atjeh de lste luit. F. A.
J. Koersch; bij het subsistentenkader te Padang, de lste luit. J.
H. Van Batenburg; als admin. van het corps vrije geniewerkers
te Atjeh, de kapt. F. F. Weberbij het corps mineurs en sapp.
te Atjeh, de )ste luit. J. G. Kerlen. Verleend: Een tweej.
verlof naar Ned., wegens ziekte, aan den kapt. der inf. J. C.
Schmidt.
Departement van Marine. Verleend: Een tweej. verl. naar