N°. 5311.
A". 1877.
Zaterdag
9 Juni.
S T A I) S-B JE RICHTEN.
EEN REPLIEK OVER DE ONT-
EIGENINGS-QUAESTIE.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers0.02.
S0T Den (Abonné's die het Leidsch Dag
blad per; post ontvangen en de Abonnements
gelden over het vorig kwartaal betzij per
postwissel of in blauwe postzegels nog niet
hebben voldaan, wordt verzocht hieraan als
nog vóór 15 Juni a, s, gevolg te geven.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN bren
gen bij deze ter algemeene kennis dat door de Gedeputeerde
Staten dezer provincie, bij beschikking van 29 Mei jl. G. S. N°.
21/2 (late afd.) ingevolge de wet van 2 Jnni 1875 (Staats
blad n°. 95), vergunning is verleend aan de firma DE HEIJ-
DER Co. voor de plaatsing vsn een Stoomketel in hare
fabriek aan de Heerengracbt N°. 79 alhier.
En geschiedt hiervan algemeene kennisgeving door plaatsing
in de Leidscbe Courant.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
v. d. BRANDELER, Burgemeester.
E. KIST, Secretaris.
Leiden, 8 Jnni 1877.
Onder de pseudoniemen, de verdichte namen,
waarmee schrijvers van ingezonden stukken in
dagbladen hun lettervruchten plegen te onder
teekenen, vindt men er dan al heel mooie. Daar
hebt ge het woord „Veritas", Waarheid. Wie
wil niet gaarne voor waarheidlievend worden ge
houden? Inderdaad het maakt een aangenamen
indruk, wanneer de inhoud van een stuk, met
dien pseudonieum onderteekend, met de beteeke-
nis van dat woord in harmonie is. Wat echter
te zeggen van een relaas, waarvan de schrijver
zich „Veritas" noemt, maar die naar onze bescheiden
meening nogal dikwijls hulde vergeet te doen
aau die waarheid, voor wier dienaar hij wil ge
houden worden, zoo zelfs, dat hij in hetzelfde
stuk zijn eigen beweringen tegenspreekt?
Dat nu schijnt ons het geval te zijn met den
auteur van een ingezonden artikel iu het nom-
mer van 2 dezer van het „Nieuws van den Dag",
waarin zekere „Veritas" een juist niet bijzonder
vleiende nalezing geeft op het artikel over „De
onteigenings-quaestie", voorkomende in ons nom-
mer van 25 Mei 1.1.
De schrijver begint met een soort van insinu
atie, als hij zegt, dat ons artikel hem nog on
aangenamer stemde dan „die bluffende annonces
van universeele geneesmiddelen, van rijkmakende
loterijen, van goederen die men bijna voor niets
wil weggeven, van onpartijdige ophemelingen en
aanprijzingen van zakenmaar welke lof
rede op verzoek door een vriend was geplaatst."
De eenige gevolgtrekking, die wij uit deze
redeneering kunnen maken, is deze, dat Veritas
in ons artikel een vriendendienst ziet, door ons
aan de in deze zaak belanghebbende partij bewe
zen, een bewering die, zoolang zij niet door be
wijzen wordt gestaafd, die Veritas hier en in elk
ander geval, mogen wij met de hand op het hart zeg
gen, wel zal moeten schuldig blijven, eenvoudig
een insinuatie wordt, en.insinuaties gaan wij
met stilzwijgen voorbij, omdat wij daarboven staan.
Dus wij gaan over tot de door Veritas aange
voerde argumenten. Inderdaad achter dat woord
zouden wij geneigd zijn een vraagteeken te plaat
sen. Of wat te antwoorden aan hem, die in onze
dagen van versneld verkeer de voordeelen in
twijfel durft trekkeD, door een nieuwe spoor
wegverbinding te verschaften aan hen, wier woon
plaats hen in staat stelt daarvan onmiddellijk ge
bruik te maken.
PRIJS DER ADVERTENTIES:
Van 16 regels1.05.
Iedere regel meer0.17 4-
Grootere letters naar plaatsruimte.
Doch waar het spoorwegen geldt, schijnt de
meer of minder gunstige ligging voor Veritas
van geen belang te zijn. „Daar", zoo redeneert
hij, „de landlieden hun boter op wagen of kar
moeten zetten om haar aan het voor de meesten
nogal afgelegen station te brengen en daar vele
stoombooten en veerschuiten voorbij hun deur
varen, geloof ik niet, dat zij die op het spoor
zullen brengen, dat al heel vroeg zal moeten
rijden, of zij komt aan het boterhuis, als de
markt is afgeloopen. De vaartuigen zijn er op
den tijd."
De spoorweg dus is volgens Veritas voor de
landlieden der Rijnstreek slecht gelegen, de rich
ting der stoombooten en veerschuitenvaart daaren
tegen is hun gunstig, maar nu vertelt Veritas
een eind verder en hier strookt zijn voorstel
ling werkelijk met de waarheid dat „er een
lijn wordt getrokkenlangs een bebouwde
en door tal van stoombooten bevaren rivier." Hoe
is het nu mogelijk, vragen wij, dat, terwijl een
spoorweglijn en een rivier evenwijdig naast elkan
der voortloopen, dus op ongeveer dezelfde plaats
zijn gelegen, het stoombootverkeer den aangren-
zenden landbouwers gunstig is, het treinenverkeer
niet? Zie dat kunnen wij ons niet verklaren, en
zeker niemand met ons.
Dat verder de trein vroeg zal moeten rijden,
zal de boter vroeg genoeg aan de markt komen
wie zal het Veritas tegenspreken Evenmin echter
zal men kunnen ontkennen dat, brengt de trein
de boter niet tijdig genoeg aan de markt, dit
volstrekt niet bewijst, dat de lijn niet deugt,
maar eenvoudig dat men er niet al het mogelijke
voordeel van trekt.
Maar zelfs Veritas ziet zich zijns ondanks ge
noopt te wijzen op de voordeelen, die de verbin
ding met Woerden oplevert, al doet hij dat op
een pessimistischen toon, waar hij zegt: „Belang
hebben zij bij dien weg niet, of het zou moeten
zijn, dat zij nu, als zij Vrijdags te Leiden hun
vee niet met succes kuuneu verkoopen, het wat
geregelder Zaterdags te Utrecht op de markt kunnen
brengen." Acht Veritas dat belang dan zoo gering, ja,
wat nog heel wat meer beteekeut, de aansluiting
zelfs aan het buitenlandsche spoorwegnet over de
Dnitsche grenzen?
Dat voorts het omliggende land door de ver
beterde spoorweggemeenschap in prijs zal stijgen
niemand zal het ontkennen, en 't is een reden
te meer om den aanleg zoo min mogelijk te be
moeilijken, maar dat waarborgt niet tegen een
mogelijke daling van den landprijs om andere
redenen en kan allerminst in rekening worden
gebracht bij het bepalen der onteigeningssom op
een tijdstip dat de spoorweg nog niet bestaat.
Doch wij moeten ons bij deze korte wederleg
ging bepalen. Ook wij achten het billijk, dat de
Rijnspoorwegmaatschappij hooge onteigeningsprij-
zen betaalt voor zoo kostbaar land, gelijk wij reeds
zeiden in ons door Veritas aangevallen artikel,
maar willen daarom den welgemeenden raad niet
terughouden, dat de belanghebbenden wel beden
ken, als zij een reeds hoogen prijs weigeren, of
er veel kans bestaat, dat zij een nog hoogeren
zullen bekomen. Ook wij zijn geen vrienden van
de pleitzaal, waarheen Veritas, ondanks zijne per
tinente bewering, met hen, voor wier belangen hij
schijnt op te treden, al een aardig eind op weg is.
LEIDEN, 8 Juni.
Ter 62ste algemeene vergadering der ver-
eeniging van en voor Nederl. industrieelen, Woens
dag te 's-Gravenhage onder voorzitting van den
heer A. H. Eigeman gehouden, is op voorstel
van dezen, alvorens de aan de orde gestelde on
derwerpen te behandelen, hulde gebracht aan de
nagedachtenis van wijlen H. M. de Koningin en
besloten uit de vergadering een brief van rouw
beklag, namens de leden der vereeniging en de
nijveren in het algemeen, te verzenden aan Z. M.
den Koning. Vervolgeus zijn ter voorziening
in twee buitengewone vacaturen van het Bewind
tot leden daarvan benoemd de heerenDros van
de firma Gebr. Dros en Tieleman te Leiden en
S. W. van der Noordaa (firma van Heynsbergen)
te 's-Gravenhage. Besproken werd de nota-De
Gelder van den lsten Maart j.l., en in de zitting der
Tweede Kamer van 12 Mei door den minis
ter aan die Kamer overgelegd, als aangevende de
oorzaken, die aanleiding hebben gegeven om de
aanschaffing van het materieel bestemd voor de
Bataviasche havenwerken grootendeels buitenslands
te doen plaats hebben en die tevens als bewijs
souden moeten gelden, dat de Nederl. industri
eelen ten onrechte aanspraak hebben gemaakt op
de levering van spoorwegmaterieel voor de zoo iu
Nederland als in Ned.-Indië aan te bouwen nieuwe
spoorwegen. Men kwam tot de volgende slotsom
Die nota stelt voor het meerendeel de feiten in
een onzuiver licht, heeft Regeering en Staten-Ge-
neraal op een dwaalspoor gebracht en de eer en
de belangen der vaderlandsche industrie gekrenkt
op eene wijze die alleszins het grondige onder
zoek wettigt, dat, op voorstel van den heer P.
Goedkoop, de kamer van koophandel en fabrieken
te Amsterdam besloot in te stellen. De algemeene
vergadering heeft besloten zich te dezer zake te
wenden tot alle belanghebbenden, en bij Regeering
en Staten-Generaal beklag in te dienen.
De „Staatscourant" behelst het verslag aan
gaande de koninklijke academie van wetenschappen
te Amsterdam, over April 1876 tot April 1877.
Met de ophanden zijnde verkiezingen voor
de Tweede Kamer komen ook de brochures, waarin
de verschillende partijen hunne beginselen verde
digen of nieuwe denkbeelden aan de hand doen.
Zoo is bij den uitgever J. C. Van Doesburgh alhier
verschenen„Nog één stap. Eene onderwijskwestie
ter sprake gebracht door Philosyntomos", waarin
wordt aangedrongen, om het onderwijs rijkszaak
te doen worden, „opdat de gemoederen tot bedaren
kannen komen en men bij de stembus oor en
hart weer eens open zal kunnen stellen ook voor
andere belangrijke vraagstukken."„Een woord aan
de kiezers door B. Liberaal" verscheen bij Blom
en Olivierse te Culemborg, waarin de wensch wordt
uitgedrukt, dat alle voorstanders der wet van 1857
zich mogen vereenigen om aan het land eene ver
tegenwoordiging te geven, die pal staat voor de
rechten van do openbare school. Deze aankondiging
volsta; men leze en oordeele zelf.
Men meldt aan de „N. R. Ct.": De ge
meente-commissie van het Nederlandsch hervormd
kerkgenootschap te Leiden heeft bij deurwaarders-
exploit gedagvaard voor het kantongerecht, tegen
16 Juni e. k., voormiddags te elf uren, den hoog
leeraar dr. J. J. Prins, om te worden veroordeeld
tot betaling van zijn aanslag in den hoofdelijken
omslag van 1876. Door velen wordt met belang
stelling de afloop dezer procedure tegemoetgezien.
Men hoopt, dat de hoogleeraar, die onderwijs in
het kerkrecht geeft, zelf zijne zaak zal verdedigen.
Onder de opgave van gewonde en gesneu
velde militairen van de expeditionaire macht in
Atjeh, sedert 24 Dec. 1876, komt voor P. De
Jong, geb. te Leiden, Eur. sergeant 14de bat.,
gesneuveld 22 Jan. 1877, tot bedekking van een