jr. 5192. A0. 1877. Woensdag 17 Januari. Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen, uitgegeven. STAD S-B E RICHT E N. ZIET GIJ NOG NIETS KOMEN? LEIDSCH PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden1.10. Franco per postn 1A0. afzonderlijke Nommers0.02. PRIJS DHR ADVERTENTIEN: Van 16 regels1.05. Iedere regel meer0.17J. Grootere letters naar plaatsruimte. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN, Gelet op het raadsbesluit van den 299ten December 1870, «gelende de heffing eener plaatselijke directe belasting, goedge keurd bij koninklijk besluit van den llden Februari 1871, Nu. 9, raarbij tevens de verordening regelende de invordering dier be- asting is aangehaald Brengen ter kennis van de belanghebbenden, dat tot schatters oor deze belasting zijn benoemd en beëedigd deHH.: J. ENGELS Jr. H. FILIPPO. P. G. HOTJTHUYZEN. B. VAN KLEEF. J. VAN LITH. G. RIETBERGEN. J. C. RIJK. A. VERHOOG, an welke een ieder wordt uitgenoodigd den toegang tot zijn «lastbare perceelen te verleenen, op alle werkdagen, van des norgens 9 tot 's namiddags 4 uren, en voorts die aanwijzingen n mededeelingen te doen, die strekken kuDnen om de bedoelde chattingen met juistheid en gelijkmatigheid te verrichten. Burgemeester en Wethouders vuornoemd, v. d. BRANDELER, Burgemeester. E. KIST, Secretaris. Leiden, 16 Januari 1877. Onder de Europeesche rijken, die op de wereld tentoonstelling te Philadelphia waren uitgenoodigd, heeft ons land ontegenzeglijk een goed figuur gemaakt. Daarmee is echter nog volstrekt niet Dewezen, dat sedert de internationale expositie te SVeenen, die voor Nederland juist geen zoo bijzonder schitterende uitkomsten opleverde, nijverheid en runst bij ons te lande eensklaps het toppunt van jloei hebben bereikt. Eensdeels was de tijd, tusschen oeide tentoonstellingen verloopen, veel te kort voor zulk een herschepping, al valt het niet te ontkennen, Sat ook bij ons, Nederlanders, aangevuurd door het bezielend woord van enkele uitstekende land- »enooten, de geest vaardig is geworden om te trachten datgene te herwinnen, waarin wij bij andere rijken van Europa achterlijk bleken te zijn. Ander deels schijnt het met die bekroningen wel wat heel Amerikaansch te zijn toegegaan, zoodat zij juist niet precies een billijken maatstaf van beoordeeling npleveren. In de derde plaats eindelijk daarop vooral wilden wij hier wijzen komt verreweg het grootste deel der lauweren, door Nederland in het verre Westen geoogst, aan de regeering toe voor de inzending harer modellen of plannen van apenbare werken, met name die van den waterstaat. Inderdaad, op waardige wijze hebben onze inge nieurs hun alouden roem gehandhaafd ook aan gene zijde van den Atlantischen Oceaan, en aan de aandacht, door die welverdiende onderscheiding Dpnieuw op hen gevestigd, hebben wij wellicht het merkwaardig bezoek te danken, door den Franschen minister van openbare werken, den heer Ohristophle, in gezelschap van de Pransche afge vaardigden, de heeren Wilson en WaddingtoD, benevens eenige deskundigen aan ons land gebracht. Gold de reis der hooggeplaatste vreemdelingen meer in het bijzonder onze spoorwegwerken, dit neemt niet weg, dat zij ook aan andere inrichtingen hun aandacht schonken in de beide koopsteden en Ie residentie. In de nota, naar aanleiding van dat ministerieel uitstapje in het „Journal officiel" geplaatst, wordt dan ook vermeld, dat de heer Christophle twee agen te Amsterdam doorbracht ter bezichtiging van de „immenses travaux", welke die stad tot een der grootste en bewonderenswaardigste han delshavens hebben gemaakt. Dat Rotterdam in zijn KrmSI spoorwegstation, zijn viaduct en de pasge- hp,+* VjZeren '3ruP van 200 reusachtige afmetingen, m om de nieuwe stad aan de overzijde der Maas met de oude te verbinden, den vreemdelingen merkwaardigs genoeg ter bezichtiging aanbood, ligt voor de hand. Een andere vraag is deze: Zouden de hoogge plaatste bezoekers ook in andere steden van ons vaderland, ook te Leiden b. v. zooveel nieuws en belangrijks hebben gevonden als zij reden hadden te verwachten? Yoor de eer van ons land mogen wij, ons gelukkig rekenen, dat de Pransche minister op zijn tocht van de hof- naar de hoofdstad niet op het denk beeld is gekomen te Leiden uit te stappen om ook aan de eerste academiestad des lands een bezoek te brengen. Daartoe zou het waarlijk niet aan aanleiding hebben ontbroken. Of behoorde niet zijn beroemde landgenoot, de hoogleeraar Renan, tot de mannen, die bij het feest ter herdenking van het driehonderdjarig bestaan onzer roemruchte hoogeschool inzage namen van de plannen voor een nieuw academiegebouw? En indien hij den minister van openbare werken had verzocht hem bij zijn terugkomst eenige bijzonderheden mede te deelen aangaande het nieuwe universiteitsgebouw, wat zou de Eransche regeeringspersoon hebben te antwoorden gehad? Zou hij hebben kunnen gewagen van den aan grijpenden indruk, bij het naderen der Ruïne teweeggebracht door den grootschen tempel, daar opgericht ter eere van Minerva? Zou hij hebben kunnen spreken van de schoone ordonnancie van het geheel, de doelmatige inrichting van elk der deelen in het bijzonder? Van trotsche zuilen en kolommen, prachtig beeld- en lofwerk? Neen, voorwaar, hij zou van de Ruïne hebben moeten getuigen, dat hij er alles vond „woest en ledig". Doch laat ons niet overdrijven! Na het verwijderen der omheining behoort het tijdperk der „woestheid" gelukkig tot het verledene. Dat der „ledigheid" zijn wij thans ingetreden. Hoe lang zal het duren? Wij weten het niet. Wat wij wèl weten is dit: juist datgene, welks gemis zoo dikwijls een hin derpaal is voor de totstandkoming van iets goeds of noodigs, is hier aanwezig; de stoffelijke mid delen zijn er. Het Nederlandsche volk heeft door de stemmen zijner vertegenwoordigers de gelden beschikbaar gesteld, waarvoor het wil dat in de eerste academiestad des rijks een haar alouden luister waardige tempel der wetenschap zal worden gesticht. Het hoe en wellicht ook het waar ziedaar de twee gegevens, waarop het wacht en die zullen moeten verstrekt worden door de man nen van het vak, door onze bouwkundige.n Er zullen nieuwe plannen worden gevraagd 't werd nog onlangs verklaard. Welnu, er is lang genoeg gewacht om eindelijk op iets goeds te mogen hopen. Men bedenke het toch ernstig: Zelf hebben wij het oordeel van den vreemdeling ingeroepen, toen wij hem bij de viering van het derde eeuwfeest der academie de toenmalige plannen ter inzage aanboden. Zelf hebben wij de buiten landers tot belangstellende getuigen gemaakt van hetgeen in deze zou geschieden. Het „zuster Anna, ziet gij nog niets komen?" wordt ons van alle zijden toegeroepen. Moge de „stofwolk in de verte" spoedig de voorbode van iets degelijks blijken te zijn! Het is meer dan tijd. Dan zullen wij het niet meer als een geluk behoeven te beschouwen, dat de vreemdeling onze stad voorbij stoomt want dan zal hij zich met eigen oogen kannen overtuigen, dat na het tijdperk der „woestheid" ook dat der „ledigheid" voorbijging en dat er eindelijk een schoone Minerva-tempel verrees binnen Leidens veste. LEIDEN, IS Januari. Heden is aan de hoogeschool alhier bevorderd tot doctor in de rechten de heer V. L. E. Claessen, geb. te Breda, na verdediging van Stellingen. Naar aanleiding der in ons nummer van gis teren voorkomende aankondiging van het concert der Nederlandsche Toonkunstenaarsvereeniging is het zeker niet ondienstig eenige bijzonderheden omtrent deze nog jeugdige vereeniging mede te deelen. Ze werd in 1875' opgericht onder den naam van Tconkanstenaarsvereeniging van Noord en Zuid-Nederland. Het initiatief daartoe was uitgegaan van den zoo gunstig bekenden toon kunstenaar Heinze, die eenige collega's en dilettan ten van naam te zamen riep, om te spreken over het wensehelijke eener meer nauwe aaneensluiting tusschen de Nederlandsche kunstenaars, die niet dan gunstig kon werken zoowel op de scheppende als op de uitvoerende krachten. Het tot stand komen der genoemde vereeniging was daarvan het gevolg en een niet onaanzienlijk getal leden en begunstigers sloot zich spoedig bij haar aan, zoodat zij in Mei 1876 reeds 143 gewone leden (toon kunstenaars of toonkunstenaressen) en 235. belang stellende leden telde. De vereeniging is gevestigd te Amsterdam en haar doel is de belangen der in Noord- en Zuid-Nederland levende of aldaar ge boren toonkunstenaars in het algemeen en die van de leden der vereeniging in het bijzonder te be hartigen. Zij tracht dit doel te bereikendoor jaarlijksche bijeenkomsten, waarop door mondelinge voordrachten de smaak voor het meer wetenschap pelijke der kunst bevorderd, en de broederlijke zin aangekweekt zal worden; door het uitvoeren der verdienstelijke werken van in Nederland ge boren of aldaar wonende componisten; door bij die uitvoeringen zooveel mogelijk Nederlandsche of in Nederland wonende vocaal- en instrumentaal- solisten te doen optreden. Wanneer de financieele toestand der vereeniging het toelaat, zal zij ook haar werkkring uitbreiden door jeugdige, veel belovende talenten te ondersteunen en hulp te verleenen aan gewone leden, die daaraan door ziekte of andere ongelukken behoefte hebben. Voorts heeft de vereeniging een bibliotheek opge richt, uitsluitend van toonwerken en van geschriften over muziek, door leden der vereeniging vervaar digd, welke bibliotheek, blijkens den daarvan uitgegeven catalogus, reeds eene betrekkelijk groote uitgebreidheid heeft verkregen. Vanwege de vereeniging werden sedert op ver schillende plaatsen, o. a. te Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en te Dordrecht, uitvoeringen gegeven, terwijl er nu ook hier ter stede eeue, de zeveude in de algemeene volgreeks, zal plaats hebben. Een blik op het programma en de namen der mede werkenden waarborgen een genotvollen avond. Eigenaardig komen daarop ook voor een Herfst blaadje van den bejaarden Verhulst en een Lente knopje van zijne nog jeugdige dochter, terwijl reeds het eerste nummer van het programma: het quartett van onzen vóór twee jaren te Neu renberg overleden landgenoot Dupont, nog het vorige jaar met grooten bijval in de residentie werd uitgevoerd. De degelijke richting dezer vereeni ging op muzikaal gebied wordt van verschillende zijden naar waarde geschat. Dit blijkt vooral uit het steeds grooter wordende aantal belangstellende leden, o. a. te Dordrecht, dat in den laatsten tijd zelfs zóó is toegenomen, dat het thans na Amster dam het grootste ledental bezit. Daaraan is 't dan ook te danken, dat voor het jaarlijksche muziek feest der vereeniging, in Mei a. s. te vieren, Dordrecht is gekozen. Moge de vereeniging ook.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1877 | | pagina 1