LEIDSCH
DAGBLAD.
N\ 5115.
Zaterdag
A°. 1876.
14 October.
STADS-BE RICHTEN.
Een gewensclite wetsaanvnlling.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers0.02.
Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van Zon- en Feestdagen, uitgegeven.
PRIJS DER ADYERPÉKTIEN
Van 16 regels1.05.
Iedere regel meer0.174.
Grootere letters naar plaatsruimte.
de invoering dier wet." Hoe zoo ia men on
willekeurig geneigd te vragen zal het vóór de
invoering der wet-Van Houten er wel hebben
uitgezien op de fabriek van iemand, die niet
schroomt een beroep te doen op de voorstanders
der wet, die hem belet gelijk vroeger ten eigen
bate een aantal jeugdige kinderen te exploiteeren
iemand die niet schijnt in te zien, dat in zijn
vraag de bekentenis ligt opgesloten, dat aan het
eertijds door hem verdiende geld het zweet van
zoo menig arm kind kleeft iemand, die niet
schroomt tot zijn eigen afkeurenswaardige handel
wijze de toevlucht te nemen als het middel om,
zoo mogelijk, daaruit geld te slaan? Zulke lieden,
leveren in hun domheid de welsprekendste aanprij
zing der wet-Van Houten. Gelukkig dat zij te
weinig ontwikkeld zijn om te begrijpen, dat zij
juist door hun handelingen meewerken om de
zoo gewenschte aanvulling van die wet ter ver
haasten.
LEIItKIV, 13 October.
Met den nieuwen cursus zijn als leden van het
Leidsche Studentencorps ingeschreven 134 studen
ten, als80 in de rechten, 32 in de genees
kunde, 10 in de theologie, 7 in de philosophic
en 5 in de letteren.
De aanbesteding van het af breken der schutting
om de Ruïne en eenige daarmede in verband-
staande werken komt neder op: het afbreken van
de schutting met het trekken van alle palen en
schoren, het gelijkmaken van het terrein en het
opmetselen en afdekken van drie waterputten. Men.
verbindt zich tot het werk tegen storting eener
som in 's rijks kas voor de daarvan afkomende
materialen, welke het eigendom van den aanne
mer zijn. Het schoone vooruitzicht dat dat
gedeelte onzer gemeente in miniatuur-vestingwer
ken zou herschapen worden de hier in garni
zoen liggende militairen toch waren hieraan in de
laatste dagen druk bezig schijnt dus nu ook
in rook te zijn vervlogen! Wat zal er nii weer van
onze „Ruïne" worden?
De „Arnh. Ct." verneemt dat baron De
Keverberg, die den 27sten September jl. te Kessel
overleden is, aan de geneeskundige faculteit der
Leidsche hooggeschool het beschikbaar gedeelte
van zijne nalatenschap heeft vermaakt.
De heer Ch. M. Dozy, jur. doctorandus alhier,
is benoemd tot adjunct-commies 1ste kl., afdeeling
statistiek, aan de prov. griffie van Noord-Holland.
Door de geneeskundige staatscommissie te Am
sterdam is gisteren tot arts bevorderd de heer
J. Van der Hoeven, med. doctorandus.
Bij gerechtelijke aankondiging in de „Staats
courant" wordt ten tweeden male gedagvaard de
heer B. J. Lyeklama a Nyeholt, laatstelijk student,
gewoond hebbende te Leiden, doch wiens tegen
woordige woon- of verblijfplaats onbekend is, om
den 16den Januari 1877 ter terechtzitting te
verschijnen van de arrond.-rechtbank alhier. De
gedaagde heeft den 24sten Febr. 1871 Leiden
verlaten, zonder volmacht tot het waarnemen zijner
zaken gegeven te hebben.
Gisteren werden in Den Haag voor de wis
kunde geëxamineerd 7 candidaten; 1 trok zich
terug, 3 werden afgewezentoegelaten de heeren
A. J. Fyan uit Cappelle a. d. IJsel, T. Den Hartog
uit Krimpen a. d. Lek, en J. Kleinendorst. uit
Gouda. Voor de hoofdonderwijzersacte werden van
de 15 candidaten 10 afgewezentoegelaten dc
heerenA. L. Bont uit Gorcum, J. Kreukniet
uit Rotterdam, W. F. Matthijs uit Nieuw-Lek-
kerland, A. J. J. H. Riemsdijk uit Rotterdam,
en J. Schouten uit Rotterdam.
IWTEiYTBLAniïV
De BURGEMEESTER, Hoofd van het Gemeentebestuur van
Leiden, doet te weten, dat de ingevulde patenibladen over het
dienstjaar 1876/7 voor de wijken 7, 8 en s bij het college vau
Zetters in een der vertrekken van het Raadhuis dezer gemeente
verkrijgbaar zijn, evenals ook de restanten, voorkomende onder
de artt. 3100 tot en met 3140, vaD de wijken 1, 3, 4, 5,
6, en 7, en zulks dagelijks, behalve den Zondag, van den
ilden tot den lSden dezer, des namiddags tusschen één en drie
uren, op vertoon van het aanslagbiljet, terwijl na het verstrijken
van den genoemden termijn, de onafgehaalde patentbladen ter
nitreiking moeten worden afgegeven aan de deurwaarders der
direote belastingen alhier, die voor haune moeite eischen tien
cents zonder meer.
En wordt deze door plaatsing in de Leidsche Conrant afge
kondigd. De Burgemeester voornoemd,
v. d. BRANDELER.
Leaden, 10 October 1876.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van LEIDEN,
Gezien art. 8, 1ste alinea, der wet van 2 Juni 1875
(Staatsblad n°. 95) tot regeling van het toezicht bij het
oprichten van inrichtingen die gevaar, schade of hinder
kunnen veroorzaken,
Brengen bij deze ter algemeene kennis dat door hen
vergunning is verleend 1°. aan de firma Gebr. VAN HOE
KEN tot oprichting van eene Stoomhoutzagerij in de per-
ceelen aan den Rijn tegenover de Haven alhier, wijk 8
N°. 11, kadastraal sectie C N°. 1405, en 2°. aan DIRK
BRONSGEEST en zijne rechtverkrijgenden, tot oprichten
van eene Smederij in de Kraaierstraat, hoek Bolwerkstraat
N°. 12 alhier.
En geschiedt hiervan afkondiging door plaatsing in de
Leidsche Courant.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
v. d. BRANDELER, Burgemeester.
E. KIST, Secretaris.
Leiden, 13 October 1876.
Ter gemeente-secretarie is in druk, tegen beta
ling van -10 cents, verkrijgbaar het Algemeen
Verslag vau het verhandelde in de sectiën van den
Gemeenteraad, omtrent de begrooling dezer ge
meente voor 1877.
Weldra, den llden dezer maand, gelijk wij er
in onze kolommen met een enkel woord aan her
innerden, zal het twee jaar zijn geleden, dat de
wet-Van Houten op den arbeid van kinderen in
fabrieken in werking trad. Mei dat tijdstip zal
die wet in haar volle uitgestrektheid worden toe
gepast, dat wil zeggen de overgangsbepaling,
waarbij werd vastgesteld, dat kinderen tusschen
10 en 12 jaar, bij de invoering der wet op een
fabriek werkzaam, daar hun arbeid zouden mogen
voortzetten, zal alsdan ophouden van kracht te
zijn, m. a. w. er zullen geen kinderen beneden
12 jaar op fabrieken, werkplaatsen enz. meer in
dienst mogen zijn.
Dat is alweder een schrede voorwaarts op den
goeden weg. Niet alleen toch, dat onder begun-
stiging van die overgangsbepaling kinderen, die
slechts even den leeftijd van tien jaar te boven
waren, op fabrieken werkzaam mochten blijven,
maar het vermoeden ligt voor de hand, dat, dank
zij dien overgangsmaatregel, er in den laatsten
tijd ook nog wel eens tien- of elfjarige kinderen
in werkplaatsen werden toegelaten, die er te voren
niet aanwezig waren.
Maar dat is een insinuatie, hooren wij deze of
gene beweren. Volstrekt niet, is ons antwoord.
Die onderstelling bouwen wij op het feit, dat er
schier dagelijks bewijzen zijn aan te voeren, dat
men zoo niet de letter, dan toch den geest
der wet-Van Houten tracht te ontduiken. Hoe
anders zou de „Bode van Volksonderwijs" in
staat zijn het volgende te schrijven: In zekere
plaats zijn twee jute-fabrieken, waar kinderen van
10 a 12 jaren werden gebezigd om 't touw van
koffiebalen en zakken te knoopen, waarvoor fijne
vingertjes worden vereischt. Vóór de invoering
der wet op den kinderarbeid gingen de kleinen
van 's morgens zes tot 's avonds acht uur, winter
en zomer, met twee verpoozingeu van één of een
half uur naar de fabriek. En nu? Wel, nu gaan
de moeders naar de fabrieken, halen er 't werk
vandaan en laten de kinderen van de school blijven
om thuis even hard te werken. Het „Vaderland",
dit bericht overnemende, voegde er bij te weten,
dat de hier bedoelde plaats Rijsen is.
Tegen dergelijke praktijken nu is dc tegen
woordige wet op den arbeid van kinderen in fa
brieken ten eenenmale machteloos. Neemt zij het
kind in bescherming tegen fabrikanten, die het
mochten willen exploiteeren, tegenover zijn ouders,
in gevallen als het bovenbedoelde nu juist niet
precies zijn beste vrienden, laat zij liet geheel
zonder verdediging. Wat zal het hier baten, dat
de bewuste overgangsbepaling ophoudt van kracht
te zijn1)
Zulke voorbeelden, waaruit blijkt, dat niet
zelden de natuurlijke beschermers van het kind
de eersten zijn om de wet, voor het welzijn van
dat kind in het leven geroepen, tot een hersen
schim te maken, zijn zeker hoogst treurig, maar
niet de eenige, die getuigen van de menigvuldige
leemten, die de wet-Van Houten bevat. De onder
vinding, gedurende het verstreken tweejarig tijd
vak opgedaan, heeft het geleerd, dat het kind
juist niet in fabrieken en werkplaatsen behoeft te
arbeiden om geëxploiteerd te worden. Behoeven
wij te herinneren aan de vertooningen in kermis
tenten, of wel de opvoeringen in schouwburgen,
die niet anders dan een hoogst nadeeligen invloed
kunnen uitoefenen, lichamelijk door het ontijdige
uur, waarop zulke kinderen op de planken ver
schijnen, zedelijk door het opwekken van ijdelheid
en eigenwaan? De vervolgingen, naar aanleiding
van dergelijke misbruiken ingesteld, liggen onzen
lezers zeker nog versch in liet geheugen. Vooral
mag hierbij niet worden vergeten de uitzondering
ten gunste van den veldarbeid gemaakt, die reeds
daarom alleen is te veroordeelen, dewijl hij het
kind op den daartoe meest geschikten leeftijd aan
het onschatbare, onderwijs onttrekt, aangenomen
voor een oogenblik dat arbeid in de open lucht
niet nadeelig werkt op het tengere lichaam, wat
nog verre van bewezen is, immers bovenmatige
krachtsinspanning ook buitenshuis kan een ongun-
stigen invloed uitoefenen op een nog niet volko
men ontwikkeld lichaam.
Wie zal, met dat alles voor oogen, niet met
ons instemmen, als wij den wensch te kennen
geven, dat het bericht, dezer dagen door de
dagbladpers verspreid, dat nl. aan het ministerie
van justitie een ontwerp tot aanvulling der wet-
Van Houten in bewerking is, blijken moge waar
heid te bevatten? De wet op den kinderarbeid,
die gedurende de beide jaren dat zij in werking
was reeds zooveel goeds stichtte, moge na het
ontvangen der overgangsbepaling strenger toege
past, ten laatste door genoegzame aanvulling vol
komen beantwoorden aan het beoogde doelhet
kind te beschermen tegen hen, die, onder welken
vorm dan ook, het aan het zoo onmisbare onder
wijs onttrekken, ten einde het des te beter te
kunnen exploiteeren.
Hoe wenschelijk een strenge toepassing is, moge
ten slotte nog blijken uit een advertentie, die wij
dezer dagen in een onzer dagbladen lazen en waarin
„aan een voorstander der wet op den kinderar
beid door een fabrikant 3000 golden werd ter
leen gevraagd, ten einde hem tegemoet te komen
in de schade, door hem geleden ten gevolge van