het evenwicht verliezende, in zinkenden toestand verkeerde en dat daarop de heer v. F., die zich verder in zee bevond, wilde toeschieten, doch door een stortzee overvallen, niet in staat was zichzelf te redden, terwijl de oudste der beide knapen, een geoefend zwemmer, de tegenwoordigheid van geest had, zijn broeder te grijpen en zoolang boven wa ter te houden, tot zij beiden door de inmiddels afgezonden hulp werden gered, terwijl van den heer v. F. niets meer bespeurd werd. Door volledige inlichtingen z jj n wij in staat gesteld het volgende te melden betref fende de aanvaring van een schuitje, met groen ten enz. geladen, door een der stoombooter. van de maatschappij „Volharding". In den morgen van 31 Juli, toen die stoomboot nauwelijks Amster dam had verlaten, moest de stuurman een pak schuit mijden, welke langs de Weesperzijde naar Amsterdam voer. Inmiddels kwam een groenten- schuitje dwars over den Amstel van de zijde der Berebijt aanvaren. De stuurman der boot waar schuwde herhaaldelijk, doch de schipper verkeerde in de meening, dat hij voor de boot wel over kon, zooals ook gebleken is, daar er aan schuit of lading geen schade veroorzaakt is, hetgeen aan de goede zorg van den stuurman is te danken. Volgens geluigen van verschillende passagiers, die op het dek waren, en van personen aan den wal, heeft de man in het schuitje zich angstig gemaakt, is op zijn zitplaats gaan staan en trachtte met zjjn roeispaan de boot af te duwen; de roeispaan gleed uit, de man verloor daardoor zijr. evenwicht en geraakte in het water. Alle mogelijke hulp middelen, als stoppen, terugslaan, het toewerpen van touwen mochten niet baten; de man is jam merlijk verdronken. Hij was weduwnaar zonder kinderen. Te Amsterdam zal voortaan een twin tigtal huzaren des nachts patrouilleeren, om de nachlpolilie te adsisteeren. Maandag-avond is te Sloten aan den Osdorperweg een kind van ruim twee jaren te water geraakt en door de moeder, die, na eene korte afwezigheid te huis komende, haar kind miste, levenloos opgehaald. Dit is in dat gezin het tweede kind, dat op zoo ongelukkige wijze om het leven is gekomen. De verloopen maand Juli kan men wel droog noemen, daar de gevallen regen slechts 3/7 gedeelte bedraagt van hetgeen men volgens eene reeks van 28 jaren had mogen verwachten. De geheele hoeveelheid was 32.3 mM., waarvan op den 8sten een derde viel met eene onweers bui, van 's middags 5 tot 7 uren. In 1863 was de hoeveelheid regen nog kleiner, 27.4, in 1868 slechts 20.9 en in 1864 werd de kleinste hoe veelheid 19.7 mM. afgetapt. Art. 3 van het koninklijk besluit van 9 Januari 1876, „Stbl." n°. 7, houdende vast stelling van een algemeen reglement voor het vervoer op de spoorwegen, bepaalt o. a.: „Het is aan elk, wien het uit den aard zijner betrek king niet vrijstaat, verbodenzich in staat van dronkenschap te bevinden of rumoer te maken op stations." De „Gemeentestem" vraagt, of nog niet een bijzondere verordening hen behoort aan te wjjzen, „wien het uit den aard hunner betrek king wèl vrijstaat dronken te zijn en rumoer te maken". Onder de circa 400 kolonialen, die zich op dit oogenblik te Harderwijk bevinden en eerlang naar Indië vertrekken zullen, bevinden zich niet meer dan 6 Hollanders. De overigen zijn allen vreemdelingen. Ook te Edam worden Brabanlsche centen niet meer als betaalmiddel aangenomen. Te IJselstein is bij het uitgraven van een zandkuil een schip gevonden, dat volgens deskundigen duizend jaar oud zou zijn. In den loop dezer maand zal men met opgraven verder gaan. Uit Apeldoorn wordt gemeld: Een treurig ongeval heeft hier Maandag in de nabij heid van het slalion plaats gehad. Een kindje, circa 3 jaren oud, van den seinwachter bij de spoorbrug over het kanaal, bevond zich op de rails, op het oogenblik dat de trein uit Zutphen kwam aanstoomen; de vader stond op zijn post, de moeder was juist afwezig, en mogelijkheid om te stoppen was er niet, zoodat hel wicht door de locomotief verbrijzeld werd. De gorilla, sedert eenige weken in het bezit van het aquarium te Berlijn, ontwikkelt daar zeer goedhij neemt elke week iets in ge wicht toe en vermaakt de duizenden toeschouwers door zijn vroolijken aard. Vooral legt lijj zich toe op gymnastische oefeningen. Hij tracht al de kunst stukken, die de chimpanse uitvoert, na te doen. Hoewel hem dit bij zijn veel logger lichaam dik werf slecht afgaat, herhaalt hij den toer tot die gelukt. De „Indépendance" deelt mede dat Marie Collart, bijgenaamd Lolo, dezer dagen uit Engeland te Brussel is gekomen om zich vrijwil lig in handen der justitie te stellen. Men weet, dat zij vervolgd wordt als heelster. Bovendien komt zij in verzet tegen een arrest, voor eenige maanden bij verstek gewezen en waarbij al haar vermogen, uit geschenken van T'Kint bestaande, voor bet eigendom der „Banque de Belgique" werd verklaard. Het „Alg. Dagbl. van Ned.-Indië" deelt omtrent de schipbreuk van hel stoomschip „Lui tenant-generaal Kroesen" alsook omtrent de red ding van enkele personen, de volgende nadere bijzonderheden mede: Het diner was afgeloopen. Alle kajuit-passagiers hadden zich naar boven be geven, behalve mevrouw Weghake, de heer Wel ters en de Madureesche luitenant, die in hun hut ten waren gegaan, en behalve de vier heeren Pet, Rosenraat, Thieme en Boom, die juist begonnen waren een partijtje te maken, toen zich een schok deed gevoelen. De opmerking werd gemaakt dat het zeker de schroef was die brak, en op voor stel van den heer Pet kwam men overeen de kaarten even neer te leggen en naar boven te gaan kijken. Pas waren deze heeren boven, of het schip begon van achteren over stuurboord over te hellen. Kapitein Thieme stelde terstond voor om mevr. Bosch met hare kinderen in de naaste boot langs het achterschip te zetten. Men liet geen oogenblik verloren gaan, doch door het hellen van het schip hing de boot in de davids een eindwegs van de verschansing af. Men nam het dochtertje en wierp het om zoo te zeggen in de boot, daarna het oudste zoontje, daarop op dezelfde wijze met alle krachtsinspanning mevr. Bosch zelve; doch toen was de afstand tusschen de boot en het boord zoo groot geworden, dat men het jongste kind niet meer in de schuit kon krijgen. Op dat oogenblik kwam een tweede veel he viger stoot, waardoor de personen op het dek te gen de daar aanwezige voorwerpen gesmakt wer den en het achterschip geheel overzij ging, zoodat de kajuit vol water liep. De heeren Pet, Edeling en Boom liepen naar de hooge zijde van 't schip en beproefden daar een bank los en overboord te werken. De heer Thieme was intusschen bezig zich van zijne kleederen te ontdoen. Gedurende al dien tijd was noch van de man schappen noch van de scheepsofficieren iemand op het achterdek geweest. Doch op dat oogenblik kwam kapitein Verloop aan, riep: „hij zinkt" en ging daarop terug naar zijn hut. De heer Pet, op eenigen afstand ziende, dat de kapitein iets was komer. zeggen, vroeg aan maj. Boom: „is alles reddeloos verloren?" en het antwoord be hoefde weldra niet meer gegeven te worden. Lui tenant Ahn, zittende in een grooten langen stoel, waarschijnlijk dit voor een goed drjjfmiddel hou dende, vroeg nog aan maj. Boom, of hij zwemmen kon, en toen deze kon antwoorden: „als een rat", feliciteerde hij hem, zeggende: „ik ben zoo ge lukkig niet, ik zal mij moeten laten verdrinken." In het volgend oogenblik ziet maj. Boom, over de verschansing aan de hooge bakboordzijde heen- ziende, een sloep met zes man er in, onder welke een Europeeër langs zij van het schip. Zonder be denken springt hij over boord, gevolgd door zijn inlandschen bediende, aan wiens zorg mevr. Boom bij het vertrek van haar echtgenoot naar Atjeh, de veiligheid van zijn meester had aanbevolen. De majoor zwemt naar de sloep, tracht die te berei ken, waarop een der matrozen er waren slechts zes man in de sloep een boom tegen het schip steekt, afhoudt, en, onder het geroep van „dajong", de roeiers zich met de boot verwijderen. „Mijn heer!" roept maj. Boom den Europeaan in de boot toe, „ik ben maj. Boom, denk om rnijn vrouw en acht kinderen", doch vergeefs. Aldus afgewezen, greep maj. Boom, steeds vast gehouden door zjjn bediende, een touw, en half klimmende, half door de golven opgeworpen, be vond hij zich weldra weder op het schip, opklau terende tegen de zonnetent, terwijl het schip onder hem meer en meer wegzonk. De irilandsche jongen liet zijn meester geen oogenblik los. Opeens komt een derde hevige schok, waarop onmiddellijk de groole ijzeren mast met donderend geraas omversloeg in schuinsche richting naai achteren over de hut van den kapitein, in zijn vii en dien van het tuigage zeker 50 of 60 mensche verbrijzelende, wier akelige kreten het vreeseiy geluid vermeerderde en ontzettender maakte. He geheele achterschip liep nu in een oogwenk vo water en verdween, met allen die zich daarop be vonden, in de diepte. De majoor, door zijn jonger; losgelaten, kwam al watertrappende spoedig boven, ofschoon hg toch veel zeewater binnengekreger had, dat hij het geluk had weldra weder kwij te raken. Bovenkomende stootte hij het hoofd tege iets, en denkende dat het de kiel van een de booten was, spande hij reeds alle krachten in on daaronder vandaan te komen, toen het voorwerj week en bleek eene deur te zijn, waaruit het on- derpaneel was weggeslagen. Met den linkerarn zich daaraan vast hakende, greep hij met den rechter een stuk hout, dal in zijne nabijheid kwam er zag rond. Van het schip was niets meer te bespeuren et in 't eerst ook van de opvarenden niets, doch toer de beweging in 't water begon te bedaren, ont moetle hij weldra ook op stukken hout en houtei voorwerpen drijvende den kapitein Rosenraat, eer Engelschen machinist en een aantal inlandschf' matrozen. Slechts een half uur vermocht men bj elkaar te blijven, toen dreef majoor Boom mei vier inlanders, onder welke een inlandsche vrouw, van de anderen af. Eer het 12 uur 's nachts was." had hij deze ongelukkigen, die misschien minder gelukkig waren geweest in het vinden van eer. groot voorwerp om op te drijven, één voor één in de diepte zien verdwijnen. Na nog eenigen lijd alleen rondgezworven I: hebben, gevoelde hij iels tegen zijn borst stooten en bemerkte hij weldra, dat dit een drijvende plank uit het dek was; hij wist die met beeuen te omklemmen, en had nu, behalve de beide steunsels onder zijne armen, ook een welkomen steun onder het lijf, die hem de kracht in de ar men spaarde. Tegen den morgen ontdekte majoor Boom op een afstand een klip, waarop zich zes menschen bevonden, die hij echter niet kon her kennen, ofschoon zij hem toewuifden. Bang zijnde voor de hevige branding op die klip, deed hij ook weinig moeite om daarheen te komen. Niet ver van daar bevond zich tegen en op een andere klip een weinig buiten de hevigste branding een persoon, geheel ongekleeddezt omstandigheid doet aan kapt. Thieme denken, die zich van zijne kleederen ontdaan had. Maj. Boort kon over het vlakke water heen zich hooren t«e roepen: „Kom hier, maj. Boom, dan zijn wij met zijn beiden"; maar het was hem onmogelijk dii klip te bereiken, daar hij integendeel verder al dreef. Dien geheelen dag, Donderdag, ontmoette dt schipbreukeling niemand meer. Hij dreef versche dene eilanden op een afstand voorbij en moei zich ieder oogenblik het hoofd nat houden tege de brandende zonnehitte. Van tijd tot tijd gelukt het hem eetbare voorwerpen op te vangen, b staande in gedroogde aardappelen van het schi| afkomstig. Telkens zag lnj djerooks drijven, dod het gelukte hem slechts één daarvan te bemacli tigen. Was de vorige nacht kalm, helder en niet ge heel donker geweest en snel voorbijgegaan, de m aanbrekende nacht was geheel anders. Na zons ondergang stak er een zware bui uit het Noor westen op, met zwaren golfslag. De plank, die de: drijvende totnogtoe gesteund had, werd hem on der het lijf weggeslagen; en de lucht was vinm; koud, ook het water, waarschijnlijk doordien schipbreukeling in een anderen stroom terechtge komen was. Die stroom bracht hem de Kampong- baai binnen, die geheele baai in een kring roni en tegen den morgen in de Padada-baai. Te 4 uren, toen de dikste duisternis wegtrok hoorde maj. Boom een geluid van branding o» zich heen, en omziende, zag hij iets wits achtf' zich en bespeurde hij dat hij naar land dreef. Weldra ziende, dat de branding hier niet tegen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1876 | | pagina 2